ECLI:NL:RBOVE:2016:4115

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
21 oktober 2016
Publicatiedatum
26 oktober 2016
Zaaknummer
C/08/191865 / KG RK 16-712
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • M.H.S. Lebens - de Mug
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot inroepen van huurbeding en bezichtigingsbeding in het kader van hypotheekrecht

In deze beschikking van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel, uitgesproken op 21 oktober 2016, is het verzoek van Nationale-Nederlanden Levensverzekering Maatschappij N.V. om het huurbeding in te roepen en om bezichtigingen van de onroerende zaak te kunnen laten plaatsvinden, behandeld. De verzoekster heeft een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 3:264 lid 5 en artikel 3:267a van het Burgerlijk Wetboek (BW). De belanghebbenden, onbekende huurders, hebben niet gereageerd op de oproep van de griffier om bezwaar te maken tegen het verzoek.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de wettelijke vereisten voor het inroepen van het huurbeding zijn voldaan, en heeft het verzoek tot ontruiming van de huurders toegewezen. De huurders zijn veroordeeld tot ontruiming van de onroerende zaak binnen 30 dagen na betekening van de beschikking. Echter, het verzoek om de onroerende zaak te laten bezichtigen is afgewezen, omdat artikel 3:267a BW geen zelfstandige rechtsingang biedt. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat verzoekster niet-ontvankelijk is in haar verzoek tot het inroepen van het bezichtigingsbeding, en heeft geen proceskostenveroordeling opgelegd.

De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de voorzieningenrechter heeft het meer of anders verzochte afgewezen. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor hypotheekhouders om de juiste juridische procedures te volgen bij het inroepen van rechten op onroerend goed.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rekestnummer: C/08/191865 / KG RK 16-712
Beschikking van de voorzieningenrechter van 21 oktober 2016
in de zaak van
de naamloze vennootschap
Nationale-Nederlanden Levensverzekering Maatschappij N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
verzoekster,
advocaat mr. T.J.P. Jager te Amsterdam,
en

1.[belanghebbende] ,

wonende te [plaats 1] ,
2.
onbekende (onder)huurders,
wonende te [plaats 2] ,
belanghebbenden,
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
Verzoekster heeft een verzoekschrift ingediend ex artikel 3:264 lid 5 alsmede 3:267a Burgerlijk Wetboek (BW).
1.2.
Bij brieven van de griffier van 28 september 2016 zijn de belanghebbenden in de onderhavige zaak tot en met 17 oktober 2016 in de gelegenheid gesteld een mondelinge behandeling te verzoeken, indien van hun zijde bezwaar zou bestaan tegen het ingediende verzoek.
1.3.
De beschikking is bepaald op heden.

2.Het verzoek

2.1.
Het verzoekschrift strekt tot het verkrijgen van verlof om een beroep te doen op het huurbeding als bedoeld in artikel 3:264 leden 5 en 6 BW, alsmede ontruiming door de huurders, van de onroerende zaak:
het woonhuis met schuur, erf, ondergrond en tuin, staande en gelegen aan de [adres] [plaats 2] , kadastraal bekend gemeente [plaats 2] ,
[nummer] , groot 1.88 are,
(hierna te noemen: de onroerende zaak),
binnen 14 dagen na betekening van deze beschikking, zo nodig met behulp van de sterke arm van politie en justitie, uitvoerbaar bij voorraad, kosten rechtens.
Verder heeft verzoekster verzocht machtiging aan haar te verlenen, als bedoeld in artikel 3:267a BW, om de onroerende zaak te laten bezichtigen c.q. te worden toegelaten voor bezichtigingen en voorts te bepalen dat de hypotheekgever en iedereen die het onderpand gebruikt verplicht is deze bezichtigingen te dulden zoals omschreven in het verzoekschrift.
2.2.
De belanghebbenden hebben niet gereageerd op genoemde brieven van de griffier zodat het ervoor moet worden gehouden dat van hun zijde geen bezwaar bestaat tegen toewijzing van het verzoek.

3.De beoordeling

Huurbeding

3.1.
Aan de orde is de vraag of met instandhouding van de huurovereenkomst kennelijk een voldoende opbrengst zal worden verkregen om verzoekster, die het beding heeft gemaakt en dit jegens huurders kan inroepen, te voldoen.
3.2.
In de hypotheekakte van 3 december 2008, waarbij belanghebbende sub 1 (hierna: hypotheekgever), eigenaar van de onroerende zaak, ten gunste van verzoekster een recht van eerste hypotheek heeft gevestigd op genoemde onroerende zaak, is een huurbeding als bedoeld in artikel 3:264 lid 1 BW opgenomen.
3.3.
Verzoekster heeft bij deurwaardersexploot van 16 september 2016 aan hypotheekgever aangezegd dat tot openbare verkoop zal worden overgegaan op 15 november 2016. Bij deurwaardersexploot van 16 september 2016 heeft verzoekster aan belanghebbenden sub 2 (hierna te noemen: de onbekende (onder)huurders) aangezegd dat het huurbeding zal worden ingeroepen.
3.4.
Aan de wettelijke vereisten voor toewijzing van het verzoek tot het inroepen van het huurbeding is voldaan. Nu onweersproken is gesteld dat met instandhouding van de huurovereenkomst geen voldoende opbrengst zal worden verkregen, zal het verzoek worden toegewezen.
3.5.
Nu het verlof zal worden verleend, zal de voorzieningenrechter de huurders tevens veroordelen tot ontruiming. Aan de huurders zal een ontruimingstermijn van 30 dagen na betekening van deze beschikking worden gegund.
3.6.
De verzochte machtiging van verzoekster, om de ontruiming zonodig zelf uit te voeren met behulp van de sterke arm zal worden afgewezen, nu deze niet op de wet berust.
Artikel 556 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) schrijft voor dat de gedwongen ontruiming geschiedt door een deurwaarder. Onverenigbaar met die regel is dat de voorzieningenrechter niettemin verzoekster zou machtigen om zelf de ontruiming te bewerkstelligen. De deurwaarder zelf behoeft geen rechterlijke machtiging om bevoegd te zijn de hulp van de sterke arm in te roepen. Die bevoegdheid ontleent hij immers rechtstreeks aan artikel 557 Rv, waarin artikel 444 Rv van overeenkomstige toepassing wordt verklaard.
Bezichtigingsbeding
3.7.
Verzoekster grondt haar verzoek op het bepaalde in artikel 3:267a BW en voert hiertoe aan dat hypotheekgever gehouden is medewerking te verlenen aan bezichtigingen van de onroerende zaak, zodra verzoekster gerechtigd is tot executie van de onroerende zaak over te gaan. Verzoekster voert onder meer aan dat hypotheekgever in ernstige mate tekortschieten in de nakoming van zijn verplichtingen uit hoofde van de hypothecaire geldlening als gevolg waarvan zij inmiddels de executie van de onroerende zaak heeft aangezegd. Verzoekster wenst de onroerende zaak te kunnen laten bezichtigen teneinde, mede in het belang van hypotheekgever, een zo hoog mogelijke verkoopopbrengst van het onderpand te genereren, zodat hij met een zo laag mogelijke restschuld achterblijft.
3.8.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Vóór 1 januari 2015 kon de hypotheekhouder bezichtigingen van het onderpand doen plaatsvinden door het onderpand in beheer te nemen middels het inroepen van het beheersbeding als bedoeld in artikel 3:267 BW. Vanwege de daaraan verbonden verplichtingen, waaronder het doen uitvoeren van onderhoud en het afsluiten van verzekeringen, acht de wetgever het inroepen van dat beheersbeding enkel om bezichtigingen te doen plaatsvinden een te zware last (Kamerstukken II 2012 -2013, 33484, nr. 3).
De wetgever heeft artikel 3:267a BW ingevoerd en daarmee beoogd een eenvoudiger en — voor de hypotheekhouder — minder bezwarende optie voor het doen plaatsvinden van bezichtigingen toe te voegen. Het inroepen van een beheersbeding op grond van 3:267 BW betreft immers een bevoegdheid van de hypotheekhouder die hij slechts kan uitoefenen indien de voorzieningenrechter hem daartoe een machtiging verleent en vereist daarmee een gerechtelijke procedure. In artikel 3:267a BW wordt de hypotheekgever verplicht om belangstellenden de gelegenheid te geven de onroerende zaak te bezichtigen, zonder dat daarvoor een door de rechter af te geven machtiging is vereist. Uit de wetsgeschiedenis blijkt ook dat de wetgever hiermee heeft beoogd de mogelijkheid te bieden om zonder tussenkomst van de rechter, en desnoods met behulp van de sterke arm, de bezichtigingen af te dwingen.
Uit het voorgaande volgt dat artikel 3:267a BW geen zelfstandige rechtsingang biedt. Op grond van het gesloten systeem van artikel 261 lid 2 Rv kunnen immers slechts zaken ten aanzien waarvan de wet dit bepaalt bij verzoekschrift worden ingeleid. Nu daarvan in het geval van 3:267a BW geen sprake is, dient verzoekster niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar verzoek tot het inroepen van het bezichtigingsbeding. (Zie ook de uitspraak van Rb. Midden-Nederland van 9 maart 2016, ECLI:NL:RBMNE:2016:1440).
proceskosten
3.9.
De voorzieningenrechter ziet, gelet op het karakter van deze procedure, geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
4.1.
verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek te bepalen dat verzoekster gerechtigd is de onroerende zaak te laten bezichtigen,
4.2.
verleent verlof aan verzoekster om het huurbeding in te roepen tegen de (onder)huurders,
4.3.
veroordeelt de hiervoor onder 4.2. bedoelde (onder)huurders om de onroerende zaak aan [adres] [plaats 2] , te ontruimen met al wie en wat aldaar namens hen aanwezig is, en om dat pand met afgifte van de sleutels aan verzoekster ter vrije beschikking te stellen,
4.4.
bepaalt dat deze (onder)huurders gedurende een termijn van dertig dagen na de betekening van de beschikking niet mogen worden ontruimd,
4.5.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
4.6.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.H.S. Lebens - de Mug en in het openbaar uitgesproken op 21 oktober 2016.