ECLI:NL:RBOVE:2016:4116

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
25 juli 2016
Publicatiedatum
26 oktober 2016
Zaaknummer
5109110 \ HA VERZ 16-76
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering transitievergoeding en toepassing van de wachtgeldregeling in het kader van de CAO-VVT

In deze zaak heeft verzoekster, die in dienst was bij de Stichting Christelijke Zonnehuisgroep IJssel-Vechte, een verzoekschrift ingediend om een transitievergoeding te ontvangen na beëindiging van haar arbeidsovereenkomst. De arbeidsovereenkomst is opgezegd na toestemming van het UWV, en verzoekster stelt dat zij recht heeft op een transitievergoeding van € 12.212,00 bruto, vermeerderd met wettelijke rente. De Zonnehuisgroep heeft echter betoogd dat verzoekster recht heeft op een wachtgeldregeling op basis van de CAO Verpleeg-, Verzorgingshuizen en Thuiszorg (CAO-VVT), die van toepassing was op haar arbeidsovereenkomst. De kantonrechter heeft de zaak behandeld op 18 juli 2016, waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de CAO-VVT, ondanks de expiratie per 1 april 2016, nawerking heeft in de arbeidsovereenkomst van verzoekster. Dit betekent dat de bepalingen van de CAO-VVT, waaronder de wachtgeldregeling, nog steeds van toepassing zijn. De rechter heeft geoordeeld dat verzoekster geen recht heeft op een transitievergoeding, omdat zij recht heeft op een wachtgelduitkering, die als vergoeding of voorziening wordt beschouwd onder de wetgeving. De kantonrechter heeft ook overwogen dat de toepassing van het Besluit overgangsrecht transitievergoeding niet onaanvaardbaar is, ondanks dat de wachtgelduitkering lager is dan de transitievergoeding. Uiteindelijk heeft de kantonrechter het verzoek van verzoekster afgewezen en haar in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer : 5109110 \ HA VERZ 16-76
Beschikking van de kantonrechter van 25 juli 2016
in de zaak van
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekende partij, verder te noemen: [verzoekster] ,
gemachtigde: mr. M.H. Doornbos te Zwolle,
toegevoegd d.d. 21 juni 2016 onder nr. 2FG9933,
tegen
de stichting
STICHTING CHRISTELIJKE ZONNEHUISGROEP IJSSEL-VECHT,
gevestigd en kantoorhoudende te Zwolle,
verwerende partij, verder te noemen: de Zonnehuisgroep,
gemachtigde: mr. R.U. Klaver te Zwolle.

1.De procedure

1.1.
[verzoekster] heeft een verzoekschrift ingediend - ontvangen op 27 mei 2016 - ingevolge artikel 7:686a van het Burgerlijk Wetboek (BW).
1.2.
De Zonnehuisgroep heeft een verweerschrift ingediend, ontvangen op 12 juli 2016. Zij heeft voorts per brief van 12 juli 2016 twee nadere producties ingediend.
1.3.
Het verzoek is behandeld op 18 juli 2016 waar [verzoekster] , bijgestaan door haar gemachtigde en de Zonnehuisgroep, in de persoon van haar HR-adviseurs [A] en [B] , eveneens bijgestaan door haar gemachtigde, is verschenen.

2.De feiten

2.1.
[verzoekster] , geboren [1955] , is per 15 augustus 2004 in dienst getreden bij de Zonnehuisgroep. Zij is laatstelijk werkzaam geweest in de functie van “Integraal medewerker 2” tegen een salaris van € 1.167,24 bruto per maand exclusief emolumenten.
2.2.
Als gevolg van een reorganisatie is de functie van Integraal medewerker 2 vervallen. [verzoekster] is daarop met ingang van 15 juni 2015 boventallig geworden.
2.3.
Op de daartoe strekkende aanvraag van de Zonnehuisgroep heeft het UWV op 23 februari 2016 toestemming verleend de arbeidsovereenkomst met [verzoekster] op te zeggen. Per brief van 26 februari 2016 is de arbeidsovereenkomst met [verzoekster] opgezegd tegen 1 juni 2016.
2.4.
Op de arbeidsovereenkomst is van toepassing verklaard de CAO Verpleeg-, Verzorgingshuizen en Thuiszorg, Kraamzorg en Jeugdgezondheidszorg (hierna: CAO-VVT). De Zonnehuisgroep is daarbij lid van werkgeversvereniging Actiz, die partij is bij de CAO-VVT. De voor de periode 2014 - 2016 afgesloten CAO-VVT is geëindigd per 1 april 2016.
2.5.
In de CAO-VVT is in de artikelen 9.7 tot en met 9.14 van hoofdstuk 9 ‘Vergoedingen’ een wachtgeldregeling opgenomen, die - geparafraseerd - inhoudt een regeling tot aanvulling van een WW-uitkering of elders lager genoten inkomen. Artikel 9.16 luidt voor zover relevant:
“Als er sprake is van een (dreigend) collectief ontslag waarvoor een sociaal plan, (…), wordt afgesproken met (regionale) vakbonden, dan is je werkgever verplicht de wachtgeldregeling van hoofdstuk 9 met de vakbonden te bespreken. Je werkgever moet hierbij een positieve afwijking van deze regeling met de vakbonden overeenkomen.”
2.6.
Per brief van 21 maart 2016 heeft de Zonnehuisgroep [verzoekster] medegedeeld dat zij in aanmerking kan komen voor toepassing van de wachtgeldregeling van de CAO-VVT, waartoe zij maandelijks een WW-specificatie aan de Zonnehuisgroep dient over te leggen.
2.7.
Per brief van 7 april 2016 heeft de door [verzoekster] ingeschakelde gemachtigde geantwoord dat in de brief van 21 maart 2016 niet is te lezen dat [verzoekster] ook in aanmerking komt voor een transitievergoeding en dat zij op die vergoeding aanspraak maakt.
2.8.
De partijen bij de CAO-VVT - twee werkgevers- en vier werknemersorganisaties - zijn overeengekomen dat tot 1 juli 2016 de wachtgeldregeling uit de CAO-VVT dient te worden toegepast in plaats van de transitievergoeding, welke overeenkomst is vastgelegd in de ‘uitvoeringsafspraken transitievergoeding-wachtgeld cao VVT 2014-2016’.
2.9.
De partijen bij de CAO-VVT zijn voorts per 1 juli 2016 overeengekomen de ‘Collectieve Arbeidsovereenkomst Transitievergoeding VVT’, welke regeling - geparafraseerd - inhoudt het verval van de artikelen 9.7 tot en met 9.16 van de CAO-VVT per 1 juli 2016 en toepassing van de regeling van de transitievergoeding zoals bedoeld in artikel 7:673 BW.

3.Het geschil

3.1.
Het verzoek
[verzoekster] verzoekt dat voor recht wordt verklaard dat de Zonnehuisgroep aan [verzoekster] een transitievergoeding is verschuldigd, onder veroordeling van de Zonnehuisgroep tot betaling van een bedrag van € 12.212,00 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 juni 2016, en onder veroordeling van de Zonnehuisgroep in de proceskosten.
3.2.
Het verweer
De Zonnehuisgroep heeft het verzoek bestreden en de afwijzing daarvan bepleit.
3.3.
Op de stellingen van partijen zal hierna - voor zover van belang - worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Artikel 7:673, eerste lid, aanhef en onder a, sub 3 BW bepaalt - kort samengevat - dat de werkgever aan de werknemer een transitievergoeding is verschuldigd indien de arbeidsovereenkomst ten minste 24 maanden heeft geduurd en de arbeidsovereenkomst na een einde van rechtswege op initiatief van de werkgever niet aansluitend is voortgezet. Artikel 7:673 BW is per 1 juli 2015 in werking getreden en heeft directe werking.
4.2.
Ingevolge artikel XXII lid 7 van de Wet werk en zekerheid (Wwz) kan, in afwijking van de artikelen 7:673 en 673a BW, bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden bepaald dat de transitievergoeding geheel of gedeeltelijk niet verschuldigd is gedurende een bepaalde periode en onder bepaalde voorwaarden, indien de werknemer wegens de beëindiging van de arbeidsovereenkomst recht heeft op een vergoeding of voorziening, op grond van tussen de werkgever of verenigingen van werkgevers en de werknemer of verenigingen van werknemers voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdelen V en W, van deze wet gemaakte afspraken.
4.3.
Het Besluit overgangsrecht transitievergoeding van 23 april 2015 (hierna: het Besluit) is de algemene maatregel van bestuur waarnaar in artikel XXII lid 7 Wwz wordt verwezen. Dit besluit bepaalt in artikel 2 lid 1 dat indien de werknemer op grond van tussen de werkgever of verenigingen van werkgevers of verenigingen van werknemers gemaakte afspraken recht heeft op vergoedingen of voorzieningen als bedoeld in artikel XXII lid 7 van de WWZ, de transitievergoeding niet verschuldigd is, tenzij overeengekomen is dat de werknemer recht heeft op die vergoeding of voorziening, in aanvulling op de transitievergoeding, waarbij lid 6 bepaalt dat artikel 2 met ingang van 1 juli 2016 zal vervallen. Dit Besluit is op 1 juli 2015 in werking getreden.
4.4.
In de artikelen 9.7 e.v. van de CAO-VVT is - kort gezegd - bepaald dat de werknemer die recht heeft op een uitkering op grond van de WW, recht heeft op een aanvulling daarop in de vorm van wachtgeld.
4.4.1.
[verzoekster] betoogt dat de CAO-VVT per 1 april 2016 is geëxpireerd en dat op grond van de tekst van het Besluit artikel 2 van dat besluit niet van toepassing is en bijgevolg de Zonnehuisgroep aan [verzoekster] bij einde van het dienstverband een transitievergoeding is verschuldigd.
4.4.2.
De Zonnehuisgroep stelt zich op het standpunt dat [verzoekster] wel degelijk recht heeft op wachtgeld. De CAO-VVT heeft nawerking als gevolg waarvan het Besluit van toepassing is. Ingevolge dat overgangsrecht kan [verzoekster] aanspraak maken op de wachtgeldregeling en niet op de transitievergoeding. De Zonnehuisgroep verwijst in dit verband naar passages in de Nota van Toelichting op het Besluit, te weten:
“Met betrekking tot lopende collectieve afspraken met verenigingen van werknemers is in dit Besluit geregeld dat deze voorgaan op de transitievergoeding. Wanneer de werknemer recht heeft op vergoedingen of voorzieningen op grond van dergelijke lopende collectieve afspraken, is de transitievergoeding dus niet verschuldigd.”
en
“Dat geldt ook voor nawerkende cao-bepalingen en bij stilzwijgende verlenging van een cao. Op grond van artikel XXII, zevende lid, van de Wwz en het onderhavige Besluit is beslissend hoe de betreffende collectieve afspraken tot stand zijn gekomen (namelijk met verenigingen van werknemers), niet of de werknemer er direct of bijvoorbeeld via nawerking rechten aan kan ontlenen. Wanneer een cao nawerking heeft of stilzwijgend wordt verlengd valt deze dus onder het overgangsrecht van het onderhavige Besluit. Dat geldt zowel wanneer de betreffende cao voor 1 juli 2015 is geëxpireerd als wanneer deze tijdens de looptijd van dit Besluit expireert. Zolang de werkgever aan deze cao is gebonden is hij geen transitievergoeding verschuldigd.
In de voetnoot bij de eerste weergegeven passage uit de Nota van Toelichting is vermeld:
“Overwogen is te regelen dat de transitievergoeding wordt verminderd met de (waarde van) de vergoedingen en voorzieningen waar de werknemer recht op heeft op grond van de lopende collectieve afspraken. Hier is echter niet voor gekozen omdat daarvoor de hoogte van de vergoedingen en voorzieningen uit lopende cao’s en sociale plannen die zijn overeengekomen met verenigingen van werknemers vastgesteld moet kunnen worden. Dat is veelal niet mogelijk. Van bijvoorbeeld een afgesproken wachtgeldregeling is bij het einde van de arbeidsovereenkomst niet duidelijk of deze tot uitkering komt, en als deze tot uitkering komt is niet altijd op voorhand duidelijk voor hoe lang en dus ook niet het uiteindelijke bedrag wat hiermee gemoeid zou zijn.”
4.5.
Tussen partijen is niet in geschil dat de wachtgeldregeling waarin de CAO-VVT voorziet, een vergoeding of voorziening is als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit. Hieruit volgt dat een werknemer geen recht heeft op een transitievergoeding als hij recht heeft op een wachtgelduitkering.
4.6.
Gelet hierop dient de vraag te worden beantwoord of [verzoekster] recht heeft op een uitkering krachtens de wachtgeldregeling.
4.6.1.
In dat verband is van belang, zo is door partijen erkend, dat de CAO-VVT door middel van een incorporatiebeding op de arbeidsverhouding van de Zonnehuisgroep en [verzoekster] van toepassing is verklaard. Door die incorporatie zijn de normatieve bepalingen uit de CAO-VVT, zoals bepalingen met betrekking tot loon, arbeidstijd of afvloeiing, deel gaan uitmaken van de individuele arbeidsovereenkomst van [verzoekster] met de Zonnehuisgroep, en blijven dit ook doen als de CAO-VVT heeft opgehouden te gelden. De expiratie van de looptijd van de CAO-VVT per 1 april 2016 leidt, anders dan [verzoekster] meent, er dan ook niet toe dat die cao in de verhouding van partijen krachteloos is geworden. De arbeidsvoorwaarden van partijen zijn immers na expiratie van de CAO-VVT niet gewijzigd. Als gevolg daarvan blijft de CAO-VVT onderdeel van de arbeidsovereenkomst. Op grond van de CAO-VVT heeft [verzoekster] recht op een wachtgelduitkering, inhoudende dat de WW-uitkering wordt aangevuld.
4.6.2.
Als gevolg van die nawerking van de CAO-VVT in de arbeidsovereenkomst van [verzoekster] is dan ook niet aan de orde een verval van een afspraak, zoals bedoeld in lid 4 van artikel 2 van het Besluit, in welk geval de in lid 1 van artikel 2 van het Besluit opgenomen uitsluiting van de transitievergoeding niet zou gelden. De in het Besluit opgenomen overgangsregeling is van toepassing tot uiterlijk 1 juli 2016. Die regeling is dan ook van toepassing op de beëindiging van de arbeidsovereenkomst van [verzoekster] per 1 juni 2016.
4.6.3.
De kantonrechter is dan ook van oordeel dat [verzoekster] geen recht heeft op een transitievergoeding.
4.7.
Wat betreft de ter zitting opgeworpen subsidiaire stelling van [verzoekster] dat toepassing van het Besluit in haar geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, omdat de eventuele aanvulling op de WW-uitkering met circa € 3.000,00 bruto in totaal over twee jaren slechts een fractie bedraagt van de transitievergoeding ad € 12.212,00 bruto, geldt het volgende.
4.7.1.
Het staat vast dat bij toepassing van het Besluit [verzoekster] geen transitievergoeding toekomt omdat in dat geval sprake is van een wachtgeldregeling, zijnde een vergoeding of voorziening op grond van de CAO-VVT. Op grond van artikel 6:2 BW, op welke bepaling [verzoekster] zich kennelijk beroept, is een krachtens de wet, gewoonte of rechtshandeling geldende regel niet tussen partijen van toepassing, voor zover dat in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Volgens vaste rechtspraak dient bij de toepassing van dat artikellid echter de nodige terughoudendheid te worden betracht.
4.7.2.
De enkele omstandigheid dat de vergoeding in dit concrete geval (veel) lager uitvalt dan de transitievergoeding is onvoldoende om deze onaanvaardbaarheid aan te nemen. Uit de hiervoor onder 4.4.2. weergegeven voetnoot in de Nota van Toelichting bij het Besluit blijkt ook afdoende dat bij redactie van het Besluit de mogelijkheid van een lagere vergoeding dan de transitievergoeding onder ogen heeft gezien doch daarin kennelijk geen aanleiding heeft gezien tot een daarvan afwijkende, gunstiger anticumulatiebepaling te komen.
4.7.3.
Voorts geldt dat [verzoekster] niet heeft weersproken dat op haar afvloeiing tevens van toepassing is een in verband met de reorganisatie tot stand gebracht sociaal plan, met de daaruit voor haar geldende additionele voorzieningen, welk plan eveneens past binnen het verband van de CAO-VVT.
4.7.4.
Tot slot heeft de kantonrechter in aanmerking genomen dat de door [verzoekster] gestelde omvang van de wachtgelduitkering van circa € 3.000,00 over twee jaren niet nader is gestaafd en gemotiveerd door de Zonnehuisgroep is weersproken. De Zonnehuisgroep heeft in dat verband aangevoerd dat [verzoekster] aanspraak heeft op een WW-uitkering voor de duur van 36 maanden en dat de aanspraak op wachtgeld op een som van circa € 6.000,00 bruto kan worden becijferd.
4.7.5.
Er is dan ook geen reden voor het oordeel dat toepassing van het Besluit in dit geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. De door [verzoekster] aangevoerde persoonlijke omstandigheden maken dat niet anders.
4.8.
Het vorenstaande leidt ertoe dat het verzoek van [verzoekster] in al haar onderdelen zal worden afgewezen.

5.De beslissing

5.1.
wijst af het verzoek;
5.2.
veroordeelt [verzoekster] in de kosten van de procedure aan de zijde van de Zonnehuisgroep begroot op € 600,00 (2,0 punten × tarief € 300,00) ter zake van salaris gemachtigde.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.F. Boele, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 25 juli 2016.