ECLI:NL:RBOVE:2016:4150

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
25 oktober 2016
Publicatiedatum
28 oktober 2016
Zaaknummer
4603831 \ CV EXPL 15-7957
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering ex artikel 7:262 BW inzake betalingsverplichting voor nutsvoorzieningen na uitspraak huurcommissie

In deze zaak vordert de eiser, eigenaar van meerdere panden, dat de kantonrechter de betalingsverplichting van de gedaagde, die een woonruimte huurt, vaststelt voor de kosten van gas, water en elektriciteit over de jaren 2012 en 2013. De huurcommissie had eerder een uitspraak gedaan over deze betalingsverplichtingen, maar de eiser is het niet eens met de hoogte van de vastgestelde bedragen en heeft de kantonrechter ingeschakeld. De gedaagde heeft de woonruimte sinds 1993 gehuurd en gebruikt deze als één woning. De huurcommissie heeft in haar uitspraak de kosten voor gas, water en elektriciteit vastgesteld op een lager bedrag dan door de rapporteur was berekend, wat aanleiding gaf tot deze procedure.

De kantonrechter heeft de procedure beoordeeld en vastgesteld dat de huurcommissie is afgeweken van de conclusies van de rapporteur, zonder dat dit voldoende inzichtelijk was gemaakt. De kantonrechter oordeelt dat de door de rapporteur vastgestelde bedragen voor gasverbruik niet onjuist zijn en dat de gedaagde niet voldoende bewijs heeft geleverd dat het verbruik significant lager zou zijn dan door de rapporteur is vastgesteld. De kantonrechter komt tot de conclusie dat de vorderingen van de eiser toewijsbaar zijn en stelt de betalingsverplichting van de gedaagde vast op € 3.179,32 voor 2012 en € 3.297,57 voor 2013. Tevens wordt de gedaagde veroordeeld in de proceskosten.

Het vonnis is uitgesproken door de kantonrechter W.F. Boele op 25 oktober 2016.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer : 4603831 \ CV EXPL 15-7957
Vonnis van 25 oktober 2016
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats] ,
eisende partij, hierna te noemen [eiser] ,
advocaat: mr. F.J.B.A. Duijnstee te Utrecht
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats] ,
gedaagde partij, hierna te noemen [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. J. Boersma, werkzaam bij DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringmaatschappij N.V. te Groningen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de op 3 november 2015 uitgebrachte dagvaarding met producties 1 tot en met 5
- de conclusie van antwoord van 12 januari 2016
- de conclusie van repliek van 22 maart 2016 met producties 7 en 8
- de conclusie van dupliek van 17 mei 2016
- de pleidooien d.d. 21 september 2016 en de ter gelegenheid daarvan overgelegde pleitnota van de zijde van [eiser] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is eigenaar van de panden gelegen aan de [adres 1] en [adres 2] te [plaats] . Het pand aan de [adres 2] betreft een winkelpand. Boven de winkel is woonruimte gesitueerd. De woonlaag op de eerste verdieping betreft een woning met het adres [adres 1] . De woonlaag daarboven (alsmede de daarboven gelegen zolderverdieping) betreft een van oorsprong aparte woning met het [adres 3] . Achter de winkel is nog een woning gesitueerd met het [adres 4] .
2.2.
Vanaf 1993 huurt [gedaagde] de woonruimte gelegen aan de [adres 1] en [adres 3] van [eiser] . De woonruimte wordt door [gedaagde] gebruikt als één woning.
2.3.
Op 22 juli 2014 en 17 maart 2015 heeft [gedaagde] de huurcommisie verzocht de betalingsverplichting voor gas, water en elektriciteit over het jaar 2012, respectievelijk 2013 vast te stellen (artikel 7:260 BW).
2.4.
In opdracht van de huurcommissie is op 7 november 2014 en op 22 april 2015 een rapport van voorbereidend onderzoek uitgebracht. In het rapport van 22 april 2015 heeft de rapporteur het aandeel van [gedaagde] in het gasverbruik (op basis van de door [eiser] overgelegde facturen van Essent en het door [eiser] opgegeven verbruik op de tussenmeter voor de woning [adres 4] ) voor de periode 25 september 2012 tot 25 september 2014 vastgesteld op 6.152 m³. Met inachtneming van het aantal graaddagen (kort gezegd: rekening houdend met de buitentemperatuur) in de jaren 2012 en 2013 heeft de rapporteur het aandeel in de gaskosten voor [gedaagde] vervolgens vastgesteld op € 2.191,36 (2012) en € 2.291,61 (2013). Over het gasverbruik merkt de rapporteur nog het volgende op:
“Gas
De Huurcommissie gebruikt voor de verbruiksnorm het bestand van de Kwalitatieve Woningregistratie (KWR). In dit bestand staan de gemiddelde gasverbruiken voor verwarming, warmwater en koken. Deze zijn afhankelijk van de ligging van de woonruimte, het aantal verwarmde vertrekken, het bouwjaar en de gezinsgrootte.
De rapporteur gaat uit van het maximale aantal van vijf verwarmde vertrekken uit dit bestand, een bovenwoning in een pand met als bouwjaar 1902 (volgens het BAG) en vier woonachtige personen. Volgens de KWR is het normverbruik hiervoor 2.038 m³ gas per jaar.
Het gemiddelde tarief voor gas bedroeg volgens het CBS € 0.772 (in 2012) en € 0,807 (in 2013). De vergoeding voor het normverbruik is derhalve € 1.573,34 (in 2012) en € 1.644,67 (in 2013).
[...]
Het bedrag voor gas is wel aanmerkelijk hoger dan het normverbruik. Een mogelijke oorzaak hiervan is dat het bestand voor het normverbruik van gas niet goed aansluit op de feitelijke situatie, omdat het een dubbele woning betreft.
[...]
De bevindingen uit het onderzoek leiden tot de volgende totaaltelling:
Servicekosten over de periode
01/01/2012 – 31/12/2012
Voor huurders
woonruimte:
- Gas € 2.191,36
- Elektra 718,52
- Water
269,44
Totaal € 3.179,32
===========
Servicekosten over de periode
01/01/2013 – 31/12/2013
Voor huurders
woonruimte:
- Gas € 2.291,61
- Elektra 718,52
- Water
269,44
Totaal € 3.279,57
===========
2.5.
Op 18 mei 2015 en 24 augustus 2015 heeft de huurcommissie, in aanwezigheid van partijen, de verzoeken mondeling behandeld.
2.6.
In haar op 9 september 2015 verzonden uitspraak van 24 augustus 2015 heeft de huurcommissie de betalingsverplichting van [gedaagde] voor de kosten van gas, water en elektriciteit voor het jaar 2012 vastgesteld op € 1.977,66 waarvan € 989,70 voor gas. De betalingsverplichting voor de kosten van gas, water en elektriciteit voor het jaar 2013 is door de huurcommissie vastgesteld op € 2.022,53, waarvan € 1.034,57 voor gas. Hiermee is de huurcommissie afgeweken van de conclusies van de rapporteur. In haar uitspraak heeft de huurcommissie ten aanzien van de kosten voor gasverbruik het volgende opgenomen:
“Huurster heeft bij de mondelinge behandeling onweersproken verklaard zelf de meterstanden van het gas niet (meer) te kunnen controleren. Voorts verklaarde huurster steeds lagere stookkosten te hebben gehad toen zij nog zelf de meterstanden gezamenlijk met de andere bewoners van het pand aan de verhuurder doorgaf. De rapporteur heeft de kosten voor gas berekend op basis van de door verhuurder overgelegde facturen en de door verhuurder opgegeven meterstanden. De aldus berekende kosten komen de rapporteur hoog voor. Om de commissie inzicht te geven in de kosten die gemiddeld ontstaan in vergelijkbare omstandigheden, heeft de rapporteur de kosten voor gas, water en elektriciteit tevens berekend uitgaande van landelijke gemiddelden. Het gaat dan om het gemiddelde van hetzelfde type woonruimte en bewoning door 4 personen. Rapporteur heeft aangenomen dat er in deze woning 5 verwarmde vertrekken zijn. Huurster heeft ter zitting overtuigend verklaard dat er slechts 2 (door gas) verwarmde vertrekken zijn. Daarvan uitgaande is het gemiddelde gasverbruik op jaarbasis niet het aantal kubieke meters van 2.038 zoals gehanteerd door de rapporteur maar 1.282 kubieke meter. Dezelfde eenheidstarieven hanterend die ook de rapporteur hanteerde, herberekent de Huurcommissie de gemiddelde kosten over 2012 op € 989,70 (kosten op basis facturen € 2.191,36) en over 2013 op € 1.034,57 (kosten op basis facturen € 2.291,61). Dat betekent dat het normverbruik (kosten) meer dan de helft minder is dan de kosten op basis van de facturen. Dat is voor de Huurcommissie, uitgaande van de situatie in deze woning, onverklaarbaar. De commissie heeft dan ook overwogen dat het niet redelijk is om de door rapporteur berekende gaskosten op basis van facturen en door verhuurder opgegeven meterstanden op te nemen in huursters betalingsverplichting. Daarom gaat de commissie uit van de normverbruiken [...].”
2.7.
Vanaf september 2014 heeft de woning van [gedaagde] ( [adres 1] en [adres 3] ) een eigen meter, die op naam van [gedaagde] staat. Daarvoor zat de hoofdmeter voor [adres 1] , [adres 4] en [adres 3] bij de entree en waren er afzonderlijke tussenmeters voor [adres 4] en [adres 3] .

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. de betalingsverplichting van [gedaagde] ter zake de servicekosten, bestaande uit gas, water en elektriciteit over het jaar 2012 zal vaststellen op € 3.179,32 en over het jaar 2013 zal vaststellen op € 3.297,57,
II. [gedaagde] zal veroordelen in de kosten van dit geding, de nakosten daaronder begrepen.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Aangezien [eiser] zich met zijn in het exploot van dagvaarding van 3 november 2015 verwoorde vordering tot de kantonrechter heeft gewend binnen de in artikel 7:262 BW vervatte termijn van acht weken na verzending van de uitspraak van de huurcommissie op 9 september 2015, is [eiser] in die vordering ontvankelijk.
4.2.
De kantonrechter stelt voorop dat de door [eiser] aangevallen uitspraak van de huurcommissie partijen ten gevolge van deze procedure al niet meer kan binden en zal worden vervangen door de uitspraak van de kantonrechter die bij zijn beoordeling het gehele oordeel van de huurcommissie opnieuw kan bezien.
4.3.
Hoewel de huurcommissie een uitspraak heeft gedaan over de (hoogte van de) betalingsverplichting van [gedaagde] ten aanzien van gas, water en elektra, zijn partijen - voor zover het deze procedure betreft - enkel verdeeld over de hoogte van de vastgestelde betalingsverplichting voor gas.
4.4.
Geconstateerd moet worden dat de huurcommissie is afgeweken van de conclusies van de rapporteur. De hieraan door de huurcommissie ten grondslag gelegde argumentatie is ingegeven door haar conclusie dat de woning slechts over twee verwarmde vertrekken zou beschikken en niet over vijf, zoals door de rapporteur is aangenomen. Op basis van deze conclusie gelden, aldus de huurcommissie, andere normbedragen die minder dan de helft van de uiteindelijke factuur zouden bedragen.
4.5.
Met [eiser] is de kantonrechter van oordeel dat de conclusie van de huurcommissie dat de woning beschikt over twee door gaskachels verwarmde vertrekken, niet inzichtelijk is. [gedaagde] heeft niet betwist dat het gehuurde bestaat uit drie bouwlagen en een totale inhoud van 400 m³ heeft. Dat in het gehuurde slechts twee vertrekken zouden beschikken over een (gas)kachel (en slechts één vertrek daadwerkelijk verwarmd wordt, zoals [gedaagde] stelt) is niet licht voorstelbaar. Voor het geval het inderdaad zo is dat slechts twee vertrekken beschikken over een (gas)kachel, stelt [eiser] terecht dat moet worden geconcludeerd dat deze twee kachels kennelijk de gehele woning verwarmen. Het vaststellen van het normverbruik op basis van twee verwarmde vertrekken, zoals de huurcommissie heeft gedaan, kan onder genoemde omstandigheden niet tot een uitkomst leiden die recht doet aan de feitelijke situatie ter plaatse. Dit leidt de kantonrechter tot het oordeel dat de hoogte van de facturen, uitgaande van de door de rapporteur berekende normbedragen, weliswaar hoog, maar niet op voorhand onverklaarbaar zijn.
4.6.
De kantonrechter ziet ook voorts geen aanleiding voor het oordeel dat het door [eiser] berekende verbruik onjuist is. Zelfs als moet worden aangenomen dat [eiser] [gedaagde] niet heeft uitgenodigd haar meterstanden aan hem door te geven, geldt dat zij wel toegang had tot de hoofdmeter en haar eigen tussenmeter en dus in ieder geval het verbruik op die meters had kunnen bijhouden.
Gezien de wijze waarop de meterstanden werden geregistreerd (één hoofdmeter voor [adres 1] , [adres 4] en [adres 3] en twee tussenmeters, namelijk één voor [adres 4] en één voor [adres 3] ) was het totale gasverbruik van [adres 1] en [adres 3] ook slechts te herleiden door het op de tussenmeter van [adres 4] geregistreerde verbruik in mindering te brengen op het door de hoofdmeter geregistreerde verbruik. [eiser] betoogt het verbruik van [gedaagde] op deze wijze te hebben berekend en heeft ter onderbouwing van dit betoog bij productie 7 en 8 overzichten van het verbruik van de woningen [adres 4] en [adres 1] en [adres 3] over de jaren 2007 tot en met 2011 overgelegd, evenals een overzicht van de aan [gedaagde] over deze jaren in rekening gebrachte kosten van gas. Uit deze overzichten blijkt niet alleen de wijze van vaststelling van het deel dat voor rekening komt van [gedaagde] , maar ook dat het gasverbruik en de kosten daarvan over de jaren 2007 tot en met 2011 behoorlijk fluctueerde, kennelijk al naar gelang de weersomstandigheden. Het uiteindelijk door de rapporteur vastgestelde verbruik over de jaren 2012 en 2013 onderscheidt zich voorts niet significant van het verbruik in de voorgaande jaren.
4.7.
[gedaagde] heeft ook niet onderbouwd dat het door [eiser] over de jaren 2012 en 2013 berekende gasverbruik veel hoger is dan het verbruik in de daaraan voorafgaande jaren. De enkele stelling dat zij in voorgaande jaren altijd een teruggave kreeg, heeft [gedaagde] desgevraagd tijdens de mondelinge behandeling niet nader toegelicht en zelfs bestreden. [gedaagde] heeft daarnaast nagelaten inzicht te verschaffen in de hoogte van het gasverbruik sinds zij in september 2014 over een eigen meter beschikt. De omstandigheid dat [gedaagde] tot op heden haar meterstanden nog niet heeft hoeven doorgeven aan de energieleverancier komt de kantonrechter niet geloofwaardig voor en stond bovendien niet in de weg aan haar mogelijkheden wel inzicht te verschaffen in haar verbruik. Zij had immers zelf dit verbruik kunnen bijhouden. Dit betekent dat er geen aanwijzingen bestaan dat het door de rapporteur vastgestelde verbruik over de jaren 2012 en 2013 significant afwijkt van het verbruik in de daaraan voorafgaande én de daaropvolgende jaren. Dit in aanmerking genomen is de enkele omstandigheid dat het vastgestelde verbruik hoger is dan het (door de rapporteur gehanteerde) normverbruik in ieder geval onvoldoende voor het oordeel dat het vastgestelde verbruik onjuist is.
4.8.
De slotsom is dan ook dat tot uitgangspunt moet dienen hetgeen de rapporteur in zijn rapport van voorbereidend onderzoek van 22 april 2015 heeft vastgesteld, zowel naar verbruik als naar betalingsverplichting, en de vorderingen van [eiser] toewijsbaar zijn.
4.9.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld als na te melden. De tussen [eiser] en [gedaagde] bestaande familierelatie is in de gegeven omstandigheden geen reden om anders te oordelen.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
verstaat dat de op 9 september 2015 verzonden uitspraak van de huurcommissie van 24 augustus 2015 partijen niet meer bindt,
5.2.
stelt de betalingsverplichting van [gedaagde] ter zake de servicekosten, bestaande uit gas, water en elektriciteit, over het jaar 2012 vast op € 3.179,32 en over het jaar 2013 op
€ 3.297,57,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het geding en de nakosten, tot op heden aan de zijde van [eiser] begroot op:
 € 600,00 voor salaris gemachtigde (3 punten x tarief € 200,00)
 € 96,16 voor explootkosten
 € 78,00 voor griffierecht
 € 100,00 voor nakosten,
5.4.
verklaart de veroordeling onder 5.3 uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.F. Boele, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 25 oktober 2016.