Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
1.De procedure
- de (afzonderlijke) dagvaardingen met producties,
- de bij brief van 24 oktober 2016 overgelegde producties van de zijde van ABN AMRO,
- de brief van de zijde van [eiser] van 26 oktober 2016,
- de mondelinge behandeling van 26 oktober 2016,
- de pleitnota van [eiser] ,
- de pleitnota van ABN AMRO.
2.De feiten
ABN AMRO plaatsgevonden en hebben zij nadere afspraken gemaakt. Deze afspraken zijn vastgelegd in een door [eiser] , zijn echtgenote en ABN AMRO ondertekende brief van
1 februari 2016. [eiser] en ABN AMRO zijn - kort gezegd en voor zover van belang - onder meer het volgende overeengekomen:
- [eiser] krijgt tot 30 juni 2016 om de vordering van € 1.107.500,-- in te lossen en derhalve daarmee de tijd om de verhypothekeerde onroerende zaken (zoals in de brief van
- ABN AMRO start vervolgens per 1 juli 2016, indien zij alsdan haar vordering op [eiser] niet volledig heeft ingelost gekregen, met de publicatie van de executoriale veiling van de verhypothekeerde onroerende zaken,
- indien [eiser] voor 30 juni 2016 minimaal 3 van de 5 kavels (a tot en met e, zoals omschreven in de brief van 1 februari 2016) heeft weten te verkopen tegen telkens minimaal de laagste van de door makelaar Burbach genoteerde 2 verwachte opbrengstwaardes, zal ABN AMRO [eiser] voor de alsdan nog resterende kavels nog tot 15 augustus 2016 de tijd voor verkoop geven.
3.Het geschil
ABN AMRO in strijd met haar zorgplicht en daarmee onrechtmatig handelt jegens [eiser] door de percelen [adres 1] en [adres 4] executoriaal te verkopen, omdat:
1 juli 2016 gewacht met het in gang zetten van de veiling van de percelen met de woningen aan de [adres 1] en [adres 4] . Gelet op de coulance die ABN AMRO steeds heeft betracht mocht zij in dit geval tot executie besluiten.
4.De beoordeling
artikel 3:268, eerste lid, BW volgt, dat een hypotheekhouder bevoegd is om tot parate executie over te gaan, indien de schuldenaar in verzuim is met de voldoening van hetgeen waarvoor de hypotheek tot waarborg strekt. Tussen [eiser] en ABN AMRO is niet in geschil dat [eiser] niet heeft voldaan aan zijn terugbetalingsverplichtingen, dat
ABN AMRO het volledig uitstaande saldo van de leningen/kredieten heeft opgeëist en is blijven opeisen en dat de vordering van ABN AMRO jegens [eiser] , als onderdeel van de ter comparitie van 11 juni 2014 getroffen regeling, is gefixeerd op € 1,1 miljoen.
ABN AMRO in juni 2014 een minnelijke regeling hebben getroffen. ABN AMRO heeft [eiser] feitelijk al gedurende meerdere jaren in de gelegenheid gesteld de onroerende zaken te verkopen, tot herfinanciering te komen of een andere oplossing te vinden om zijn schuld bij ABN AMRO in te lossen.
ABN AMRO.
5.De beslissing
2 november 2016. [1]