ECLI:NL:RBOVE:2016:4343

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
2 november 2016
Publicatiedatum
9 november 2016
Zaaknummer
C/08/192440 / KG ZA 16-332
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • G.G. Vermeulen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opschorting van executoriale verkoop van onroerende zaken in kort geding met betrekking tot kredietovereenkomst

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel op 2 november 2016 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser], als natuurlijk persoon en gevolmachtigd erfgenaam, en ABN AMRO BANK N.V. en QUION 30 B.V. De eiser vorderde de opschorting van de executoriale verkoop van percelen met woningen, omdat er een serieuze potentiële koper was voor meerdere percelen. De voorzieningenrechter oordeelde dat het belang van de eiser om enige tijd te krijgen om aan zijn verplichtingen te voldoen, zwaarder weegt dan de wens van ABN AMRO om de executie door te zetten. De eiser had niet voldaan aan zijn terugbetalingsverplichtingen, maar had wel inspanningen verricht om de onroerende zaken te verkopen. De voorzieningenrechter schorste de voorgenomen executoriale verkoop tot 1 mei 2017, waarbij hij de termijn van 24 maanden die de eiser had verzocht, te lang achtte. De proceskosten werden gecompenseerd, en verstek werd verleend tegen QUION 30 B.V., die niet was verschenen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/192440 / KG ZA 16-332
Vonnis in kort geding van 2 november 2016
in de zaak van
[eiser],
als natuurlijk persoon en tevens in zijn hoedanigheid als gevolmachtigd erfgenaam van (de nalatenschappen van wijlen) [A] en [B] ,
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. K. Dekker te Groenlo,
tegen
1. de naamloze vennootschap
ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. J.A. Stal te Amsterdam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
QUION 30 B.V.,
gevestigd te ‘s-Gravenhage,
gedaagde,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna [eiser] , ABN AMRO, Quion 30 dan wel ABN AMRO c.s. (gedaagden gezamenlijk) genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de (afzonderlijke) dagvaardingen met producties,
  • de bij brief van 24 oktober 2016 overgelegde producties van de zijde van ABN AMRO,
  • de brief van de zijde van [eiser] van 26 oktober 2016,
  • de mondelinge behandeling van 26 oktober 2016,
  • de pleitnota van [eiser] ,
  • de pleitnota van ABN AMRO.
1.2.
Aan het einde van de zitting is door [eiser] en ABN AMRO verzocht om nog geen vonnis te wijzen en hen in de gelegenheid te stellen tot een vergelijk te komen. [eiser] en ABN AMRO hebben bij (afzonderlijke) brieven van 28 oktober 2016 verzocht vonnis te wijzen. ABN AMRO heeft in haar brief van 28 oktober 2016 medegedeeld dat zij de veiling, die op 2 november 2016 gepland stond, heeft opgeschort.
1.3.
Het vonnis is, bij vervroeging, bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is thans eigenaar van de volgende, in [plaats] gelegen, onroerende zaken:
- de woning aan de [adres 1] (kadastraal bekend en onderdeel uitmakend
van sectie [1] en [2] );
- de woning aan de [adres 2] (kadastraal bekend [3] );
- een bosperceel (kadastraal bekend [4] en [5] ).
2.2.
[eiser] was tot vlak voor de mondelinge behandeling van onderhavige kwestie op 26 oktober 2016 eveneens eigenaar van de woning aan de [adres 3] (kadastraal bekend [6] ) (zie onder 2.10. van dit vonnis).
2.3.
De woning aan de [adres 4] (kadastraal bekend en onderdeel uitmakend van sectie [1] en [2] ) is onderdeel van een nog niet afgehandelde erfenis.
2.4.
Tussen [eiser] en ABN AMRO is op 27 respectievelijk 29 oktober 2010 een
kredietovereenkomst tot stand gekomen, welke een wijziging inhield van de toen bestaande kredietovereenkomst. Deze kredietovereenkomst is in februari 2012 door ABN AMRO opgezegd. [eiser] heeft tot eind zomer 2013 de gelegenheid gehad om de volledige schuld te betalen.
2.5.
Toen betaling uitbleef is ABN AMRO bij deze rechtbank, locatie Almelo, een procedure gestart. Deze procedure is geregistreerd onder nummer C/08/147664. [eiser] en ABN AMBRO hebben ter comparitie van 11 juni 2014 een regeling getroffen over de liquidatie van de onder rechtsoverweging 2.1. en 2.2. genoemde onroerende zaken. Deze regeling hield - kort gezegd - in dat ABN AMRO op of voor 1 juli 2014 een volmacht voor onderhandse verkoop van de onder 2.1. en 2.2. genoemde onroerende zaken zou verkrijgen. Onder de voorwaarde van verkrijging zou ABN AMRO het gebruik van de volmacht opschorten tot 1 januari 2015. Voorts hebben [eiser] en ABN AMRO de vordering van ABN AMRO gefixeerd op € 1,1 miljoen. Op 23 juli 2014 is deze procedure doorgehaald.
2.6.
Vervolgens hebben [eiser] en ABN AMRO meerdere gesprekken gevoerd.
2.7.
Op 29 januari 2016 heeft opnieuw een bespreking tussen [eiser] en
ABN AMRO plaatsgevonden en hebben zij nadere afspraken gemaakt. Deze afspraken zijn vastgelegd in een door [eiser] , zijn echtgenote en ABN AMRO ondertekende brief van
1 februari 2016. [eiser] en ABN AMRO zijn - kort gezegd en voor zover van belang - onder meer het volgende overeengekomen:
  • [eiser] krijgt tot 30 juni 2016 om de vordering van € 1.107.500,-- in te lossen en derhalve daarmee de tijd om de verhypothekeerde onroerende zaken (zoals in de brief van
  • ABN AMRO start vervolgens per 1 juli 2016, indien zij alsdan haar vordering op [eiser] niet volledig heeft ingelost gekregen, met de publicatie van de executoriale veiling van de verhypothekeerde onroerende zaken,
  • indien [eiser] voor 30 juni 2016 minimaal 3 van de 5 kavels (a tot en met e, zoals omschreven in de brief van 1 februari 2016) heeft weten te verkopen tegen telkens minimaal de laagste van de door makelaar Burbach genoteerde 2 verwachte opbrengstwaardes, zal ABN AMRO [eiser] voor de alsdan nog resterende kavels nog tot 15 augustus 2016 de tijd voor verkoop geven.
2.8.
[eiser] is er niet in geslaagd om voor 30 juni 2016 minimaal 3 van de 5 kavels onder de hiervoor omschreven voorwaarde(n) onderhands te verkopen.
2.9.
ABN AMRO heeft vervolgens de executoriale verkoop aangezegd van de percelen (met de woningen) [adres 1] en [adres 4] . De executoriale verkoop stond gepland voor 2 november 2016.
2.10.
Na de aangezegde executoriale verkoop van voornoemde percelen is het perceel met de woning aan de [adres 3] verkocht en geleverd aan de heer [X] , een buurman van [eiser] (hierna: [X] ).

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert - samengevat weergegeven - ABN AMRO c.s. te gebieden om de executie van de woningen gelegen aan de [adres 1] en [adres 4] primair te staken en gestaakt te houden, subsidiair te schorsen en geschorst te houden voor de duur van 24 maanden na betekening van dit vonnis, en zich, zowel primair als subsidiair tevens te onthouden van iedere (voorbereidings-)handeling strekkende tot executoriale verkoop van voornoemde woningen, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van ABN AMRO in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente en de nakosten.
3.2.
Aan haar vordering heeft [eiser] - kort gezegd - ten grondslag gelegd dat
ABN AMRO in strijd met haar zorgplicht en daarmee onrechtmatig handelt jegens [eiser] door de percelen [adres 1] en [adres 4] executoriaal te verkopen, omdat:
er sprake is van een aanzienlijke kapitaalvernietiging, gezien het verschil in marktwaarde en executiewaarde van de desbetreffende percelen,
[eiser] nagenoeg heeft voldaan aan de eenzijdig door ABN AMRO opgelegde afspraken,
er sprake is van een aanzienlijke kapitaalvernietiging omdat twee bouwkavels dan niet kunnen worden gerealiseerd,
er sprake is van een opgaande onroerend goed markt.
[eiser] stelt voorts dat ABN AMRO daarnaast op grond van de maatschappelijke zorgvuldigheidsnorm een bijzondere zorgplicht jegens de schoonouders van [eiser] heeft, nu hun woning als extra zekerheid geldt. ABN AMRO heeft bovendien rekening te houden met de gerechtvaardige belangen van anderen, temeer nu zij op een andere, minder ingrijpende, wijze hetzelfde kan bereiken.
3.3.
ABN AMRO heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Zij stelt zich op het standpunt dat zij zich ten tijde van de kredietopzegging en kredietopeising al zeer coulant heeft getoond, Na de opzegging in februari 2012 heeft [eiser] tot eind zomer 2013 de gelegenheid gehad om de schuld terug te betalen. Ook ter zake de uitvoering van de afspraken uit juni 2014 is ABN AMRO zeer coulant geweest. Uiteindelijk heeft zij nog tot
1 juli 2016 gewacht met het in gang zetten van de veiling van de percelen met de woningen aan de [adres 1] en [adres 4] . Gelet op de coulance die ABN AMRO steeds heeft betracht mocht zij in dit geval tot executie besluiten.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang volgt uit de aard van het gevorderde.
4.2.
De voorzieningenrechter hecht eraan te benadrukken dat [eiser] en ABN AMRO, na het debat op zitting en het horen van [X] als informant, tijdens een schorsing van de zitting de mogelijkheden van een minnelijke regeling hebben onderzocht. Uiteindelijk hebben zij aan de voorzieningenrechter laten weten dat dit niet haalbaar is gebleken en hebben zij - met wederzijdse instemming - de voorzieningenrechter ervan op de hoogte gesteld dat het (grootste) struikelblok om tot een minnelijke regeling te komen, de termijn is die [eiser] nog dient te worden gegeven alvorens tot executie van de percelen (met de woningen) aan de [adres 1] en [adres 4] over te gaan.
4.3.
Om [eiser] en ABN AMRO in de gelegenheid te stellen (na de behandeling ter zitting) alsnog tot een vergelijk te komen, heeft de voorzieningenrechter reeds tijdens de mondelinge behandeling aan partijen onder voorbehoud medegedeeld hoe zijn uitspraak zou komen te luiden en de belangrijkste argumenten daarvoor gegeven, indien partijen niet tot een vergelijk zouden komen.
4.4.
Voorop wordt gesteld dat in een executiegeschil als het onderhavige, waarin het recht van parate executie zoals neergelegd in artikel 3:268, eerste lid Burgerlijk Wetboek (BW) in het geschil is, staking van de uitoefening bevolen kan worden, indien aannemelijk is dat niet aan de vereisten voor het uitoefenen van het recht van parate executie is voldaan.
4.5.
Daarnaast kan eveneens grond voor een bevel tot staking van die executie zijn, indien wordt geoordeeld dat de executant het recht uitoefent met geen ander doel dan het schaden van geëxecuteerde, of met een ander doel dan waarvoor het is verleend of indien de executant - mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde - geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid om tot executie over te gaan (artikel 3:13 BW).
4.6.
Als uitgangspunt heeft in dit verband te gelden dat uit het bepaalde in
artikel 3:268, eerste lid, BW volgt, dat een hypotheekhouder bevoegd is om tot parate executie over te gaan, indien de schuldenaar in verzuim is met de voldoening van hetgeen waarvoor de hypotheek tot waarborg strekt. Tussen [eiser] en ABN AMRO is niet in geschil dat [eiser] niet heeft voldaan aan zijn terugbetalingsverplichtingen, dat
ABN AMRO het volledig uitstaande saldo van de leningen/kredieten heeft opgeëist en is blijven opeisen en dat de vordering van ABN AMRO jegens [eiser] , als onderdeel van de ter comparitie van 11 juni 2014 getroffen regeling, is gefixeerd op € 1,1 miljoen.
4.7.
Voorts is niet in geschil dat [eiser] diverse eerdere deadlines niet heeft gehaald en dat hij er laatstelijk niet in geslaagd is om, conform de afspraken zoals vermeld in de brief van 1 februari 2016, voor 30 juni 2016 minimaal 3 van de 5 kavels onder de daarvoor geldende voorwaarde(n) onderhands te verkopen. Met inachtneming van het vorenoverwogene heeft ABN AMRO dan ook als hypotheekhouder in beginsel het recht van parate executie. Aan de orde is de vraag of ABN AMRO in het onderhavige geval door uitoefening van dat recht misbruik maakt van haar bevoegdheid.
4.8.
Het is zonneklaar dat alle partijen in dit geding belang hebben bij een zo hoog mogelijke opbrengst. Evenzeer is het zo dat ABN AMRO niet onbeperkt lang hoeft te wachten om gebruik te maken van haar recht op executie in afwachting van onderhandse verkoopmogelijkheden. Dat de verkoopmogelijkheden van de diverse percelen met elkaar samenhangen en (mede daardoor) complex van aard zijn, onder andere doordat er sprake is van bouwkavels, waarvoor een bouwvergunning kan worden aangevraagd, maar waarbij dan een sloopverplichting bestaat, en dat de kansen op herfinanciering van de percelen aan de [adres 1] en [adres 4] (mede) afhankelijk is van de verkoop van de andere percelen, zijn aspecten die voor rekening en risico van [eiser] komen en doen niet af aan het gegeven dat [eiser] een forse schuld heeft bij ABN AMRO en dat ABN AMRO in beginsel haar zekerheid op basis van het aan haar verstrekte hypotheekrecht mag uitwinnen.
4.9.
Daar staat tegenover dat niet (voldoende) weersproken is dat [eiser] inspanningen heeft verricht om een waardevermeerdering van (enkele) percelen te realiseren, hetgeen ook in het belang van ABN AMRO is, en dat hij serieuze pogingen heeft ondernomen om percelen te verkopen. Hij is erin geslaagd om het perceel met de woning aan de [adres 3] te verkopen en te leveren aan [X] . Ter zitting is [X] als informant gehoord en voorshands moet het er naar het oordeel van de voorzieningenrechter voor worden gehouden dat [X] als een zeer serieuze potentiële koper moet worden gezien van het perceel met woning aan de [adres 2] en de bouwkavel in het bos (kadastraal bekend [4] en [5] ). De koop en levering van voornoemde onroerende zaken is afhankelijk van een aantal voorwaarden, waaronder de financieringsmogelijkheden voor [X] .
4.10.
Dit alles overziende is de voorzieningenrechter van oordeel dat het belang van [eiser] om nog enige maanden de tijd te krijgen om in de richting van ABN AMRO aan zijn verplichtingen te voldoen, zwaarder weegt dan de wens van ABN AMRO om thans de executie door te zetten. Door de executie door te zetten, juist nu er een serieuze potentiële koper is voor meerdere percelen, maakt ABN AMRO misbruik van haar bevoegdheid.
4.11.
De door [eiser] gevorderde termijn van 24 maanden acht de voorzieningenrechter te lang, te meer nu niet uit het oog mag worden verloren dat de vordering van ABN AMRO al enige jaren opeisbaar is en er bijna twee jaar zijn verstreken nadat [eiser] en
ABN AMRO in juni 2014 een minnelijke regeling hebben getroffen. ABN AMRO heeft [eiser] feitelijk al gedurende meerdere jaren in de gelegenheid gesteld de onroerende zaken te verkopen, tot herfinanciering te komen of een andere oplossing te vinden om zijn schuld bij ABN AMRO in te lossen.
4.12.
Met inachtneming van het vorengaande acht de voorzieningenrechter het redelijk om [eiser] nog tot 1 mei 2017 te geven om aan zijn verplichtingen jegens ABN AMRO te voldoen. Hij schorst derhalve de voorgenomen executoriale verkoop van de percelen met woningen aan de [adres 1] en [adres 4] tot 1 mei 2017. Het (subsidiair) gevorderde zal derhalve op na te melden wijze worden toegewezen.
4.13.
De voorzieningenrechter gaat er vanuit dat ABN AMRO zich als maatschappelijk verantwoord ondernemende bankinstelling aan dit vonnis houdt, zodat hij geen aanleiding ziet om een dwangsom te bepalen.
4.14.
Aangezien zowel [eiser] als ABN AMRO als op enig punt in het ongelijk gesteld zijn te beschouwen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd zoals hieronder vermeld.
4.15.
Bij de dagvaarding zijn de bij de wet voorgeschreven termijnen en formaliteiten in acht genomen, zodat verstek tegen Quion 30, die niet is verschenen, zal worden verleend. De tegen haar gerichte vordering komt de voorzieningenrechter niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal worden toegewezen in dezelfde zin als de vordering tegen
ABN AMRO.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
verleent verstek tegen Quion 30,
5.2.
gebiedt ABN AMRO c.s. om de executoriale verkoop van de percelen met de woningen gelegen aan de [adres 1] en [adres 4] te [plaats] , op
te schorten en opgeschort te houden tot 1 mei 2017,
5.3.
verklaart dit vonnis met betrekking tot onderdeel 5.2. uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
compenseert de proceskosten in die zin dat partijen elk de eigen kosten dragen,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.G. Vermeulen en in het openbaar uitgesproken op
2 november 2016. [1]

Voetnoten

1.type: