ECLI:NL:RBOVE:2016:4359

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
10 november 2016
Publicatiedatum
10 november 2016
Zaaknummer
ak_16 _ 2386 en ak_16_2386 en ak_16_2387 en ak_16_2388
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking erkenning en APK-keuringsbevoegdheid voor voertuigen tot en met 3500 kg wegens niet halen van vereiste hefhoogte

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel op 10 november 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen verzoekers, een werkplaatschef en een bedrijf dat APK-keuringen uitvoert, en de directie van de Rijksdienst voor het Wegverkeer. De zaak betreft de intrekking van de erkenning voor het uitvoeren van APK-keuringen en de APK-keuringsbevoegdheid van verzoeker voor een periode van zes weken, omdat niet voldaan zou zijn aan de vereiste hefhoogte van 1,65 meter tijdens een keuring van een camper. Verzoekers hebben tegen deze besluiten bezwaar gemaakt en beroep ingesteld, waarbij zij aanvoerden dat de sanctie onevenredig zwaar was en dat de camper qua afmetingen identiek was aan voertuigen die onder een andere regeling vielen.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de camper inderdaad niet voldeed aan de vereiste hefhoogte en dat de sanctie in beginsel gerechtvaardigd was. Echter, na afweging van de omstandigheden, zoals het feit dat dit de eerste overtreding was en de mogelijke financiële gevolgen voor verzoekers, heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat strikte toepassing van het beleid in dit geval geen recht deed aan de ernst van de overtreding. De rechter heeft daarom de bestreden besluiten vernietigd en bepaald dat de erkenning en keuringsbevoegdheid voor een periode van twee weken worden ingetrokken, in plaats van zes weken. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoekers.

De uitspraak benadrukt het belang van een evenwichtige afweging tussen handhaving en de gevolgen voor de betrokken partijen, vooral in gevallen waar sprake is van een eerste overtreding en waar de omstandigheden van de zaak een minder zware sanctie rechtvaardigen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 16/2385 tot en met AWB 16/2388
uitspraak van de voorzieningenrechter op de beroepen en de verzoeken om voorlopige voorziening in het geschil tussen
1. [verzoeker]wonende te Dedemsvaart, verzoeker, en
2. [verzoekster] .gevestigd te Beerzerveld, verzoekster,
gezamenlijk aan te duiden als verzoekers,
gemachtigde: mr. A.A. Alciyan,
en
de directie van de Rijksdienst voor het Wegverkeer, verweerder,
gemachtigde: mr. B.S. Kruize.

Procesverloop

Bij twee afzonderlijke besluiten van 6 juli 2016 (de primaire besluiten) heeft verweerder ter zake van de categorie voertuigen tot en met 3500 kg de erkenning voor het uitvoeren van periode keuringen (hierna: de erkenning APK) van verzoekster en de APK-keurings-bevoegdheid van verzoeker met ingang van 13 juli 2016 voor zes weken ingetrokken.
Bij twee afzonderlijke besluiten van 26 september 2016 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de hiertegen door verzoekers gemaakte bezwaren, onder verbetering van de motivering van de primaire besluiten, ongegrond verklaard. In deze besluiten heeft verweerder bepaald dat de tijdelijke intrekking van de erkenning APK en de APK-keurings-bevoegdheid op 11 oktober 2016 ingaan.
Tegen de bestreden besluiten hebben verzoekers op 3 oktober 2016 beroep ingesteld.
Op 7 oktober 2016 hebben zij de voorzieningenrechter verzocht om de bestreden besluiten te schorsen totdat op hun beroepen uitspraak is gedaan.
Per brief van 10 oktober 2016 heeft verweerder bepaald dat de aan verzoekers opgelegde sancties zijn opgeschort totdat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan op de verzoeken om voorlopige voorziening.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 november 2016. Verzoeker is in persoon verschenen. Namens verzoekster is verschenen haar directeur, [naam] . Zij zijn beiden bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op de verzoeken om voorlopige voorziening, maar ook op de beroepen.
2. Verzoeker is werkplaatschef bij verzoekster. Op 22 juni 2016 heeft hij de camper met het kenteken [kenteken] gekeurd in het kader van de APK. Verzoeker heeft het voertuig goedgekeurd en afgemeld. Daarna heeft een medewerker van verweerder ter zake van deze keuring een steekproefcontrole uitgevoerd. Tijdens deze controle heeft de steekproef-controleur geconstateerd dat de hefinrichting van verzoekster niet de voorgeschreven hoogte had gehaald, omdat het voertuig daarvoor te hoog was. In het rapport dat van de controle is opgemaakt staat hierover opgenomen dat verzoeker, in overleg met [naam] , het voertuig heeft goedgekeurd, omdat zij dachten dat een hoogte van 1,40 meter voldoende was.
Naar aanleiding hiervan heeft de besluitvorming plaatsgevonden zoals weergegeven onder ‘Procesverloop’.
3. Verweerder heeft zich in de bestreden besluiten op het standpunt gesteld dat met het niet halen van de vereiste hefhoogte van 1,65 meter niet is voldaan aan het bepaalde in artikel 9, tweede lid, aanhef en onder c, van de Regeling erkenning en keuringsbevoegdheid APK (hierna: de Regeling). Dit is een overtreding van artikel 28, eerste lid, van de Regeling. Omdat dergelijke overtredingen in de Bijlage APK Keurmeester 2016 en de Bijlage Erkenninghouder APK 2016 bij het Algemeen Deel Toezichtbeleidsbrief Erkenninghouders RDW 2016 zijn aangemerkt als categorie III-overtredingen en het de eerste overtreding van verzoekers is, heeft verweerder conform de stroomschema’s uit deze beleidsstukken de erkenning APK en de APK-keuringsbevoegdheid van verzoekers voor de categorie voertuigen tot en met 3500 kg voor zes weken ingetrokken.
4. Verzoekers hebben zich op het standpunt gesteld dat artikel 9, tweede lid, aanhef en
onder c, van de Regeling niet is geschonden, althans dat verweerder, gelet op de ratio van artikel 9 van de Regeling, bij een afweging van de belangen niet had moeten overgaan tot sanctionering dan wel tot een minder zware sanctionering. Ter onderbouwing hiervan hebben zij aangevoerd dat de camper qua afmetingen identiek is aan voertuigen die normaliter onder artikel 9, tweede lid, aanhef en onder a, van de Regeling vallen en de hefinrichting ruimschoots voldeed aan de daarin voorgeschreven hoogte. Mede als gevolg van de hogere wielophanging en de grootte van de wielen had de camper een behoorlijke bodemvrijheid, waardoor bij de keuring nooit sprake is geweest van onveilige arbeidsomstandigheden voor verzoeker of de steekproefcontroleur. Verzoekers zijn van mening dat artikel 9 van de Regeling achterloopt bij de ontwikkelingen in de autobranche ten aanzien van het gebruik van lichtere materialen, als gevolg waarvan de camper in de categorie voertuigen met een toegestane maximummassa van niet meer dan 3500 kg valt. In dit kader hebben zij tevens gewezen op de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 28 januari 2016, met de zaaknummers 15/7325 en 15/7326. Daarnaast hebben zij aangevoerd dat de hefinrichting op zichzelf voldoet aan de in de wet gestelde eisen, dat geen sprake is geweest van opzet of voorbedachte rade en dat dit hun eerste overtreding is. Ook is het bedrijf van verzoekers gevestigd in een kleine gemeenschap en zal het door de opgelegde sancties een slecht imago krijgen, wat mogelijk grote gevolgen voor het bedrijf zal hebben. Verder is volgens verzoekers in dit geval sprake van een incident, omdat zij zelden tot nooit campers keuren.
5. Artikel 9, tweede lid, van de Regeling, voor zover hier van belang, bepaalt dat de inspectieput en de hefinrichting in de keuringsruimte zodanig zijn uitgevoerd dat de keurmeester in staat is de onderkant van een voertuig nagenoeg over de gehele lengte rechtopstaand te inspecteren, hetgeen betekent dat wanneer de erkenning wordt aangevraagd voor:
a. voertuigen waarvan de toegestane maximummassa meer bedraagt dan 3500 kg, de hefinrichting een hefhoogte heeft van ten minste 1,35 m;
b. (…);
c. voertuigen waarvan de toegestane maximummassa niet meer bedraagt dan 3500 kg, de hefinrichting een hefhoogte heeft van ten minste 1,65 m;
d. (…).
Artikel 28, eerste lid, van de Regeling, voor zover hier van belang, bepaalt dat de keuring wordt verricht in een keuringsruimte met apparatuur die aan de in artikel 9 gestelde eisen voldoet.
6. De voorzieningenrechter stelt allereerst vast dat niet in geschil is dat de camper een toegestane maximummassa heeft van minder dan 3500 kg en dat de hefinrichting tijdens de keuring van dit voertuig de minimaal vereiste hoogte van 1,65 meter niet kon bereiken. Op grond hiervan is de voorzieningenrechter van oordeel dat sprake is van overtreding van de artikelen 9, tweede lid, aanhef en onder c, en 28, eerste lid, van de Regeling en dat verweerder in beginsel bevoegd was om daartegen op te treden. Dat de betreffende camper afmetingen heeft die identiek zijn aan voertuigen die normaliter onder artikel 9, tweede lid, aanhef en onder a, van de Regeling vallen, leidt niet tot het oordeel dat in dit geval geen sprake is van overtreding van artikel 9 van de Regeling. Uit de tekst van dit artikel blijkt dat de minimaal vereiste hefhoogte uitsluitend afhankelijk is gesteld van het maximaal toegestane gewicht van het voertuig en niet van de afmetingen, de omvang of de hoogte van de wielophanging daarvan. De voorzieningenrechter acht de uitleg van verweerder, dat in het belang van handhaving en controle voor de toepassing van artikel 9 van de Regeling uitsluitend dient te worden gekeken naar het gewicht van het voertuig, niet onredelijk.
7. Zowel in de Bijlage Erkenninghouder APK 2016 als in de Bijlage APK Keurmeester 2016 is als voorbeeld van een categorie III-overtreding genoemd het ‘keuren en afmelden van een voertuig, terwijl de minimaal vereiste hefhoogte van de hefinrichting niet wordt bereikt’. Verweerder heeft de geconstateerde overtreding dan ook terecht aangemerkt als een overtreding uit categorie III als bedoeld in beide beleidsdocumenten. Voorts blijkt uit het ‘Stroomschema sancties overtreding erkenning/bevoegdheid’ en het ‘Stroomschema overtredingen en sancties’ dat, indien deze overtreding de eerste binnen 30 maanden is,
de sanctie daarop zowel voor verzoekster als verzoeker de intrekking van de erkenning respectievelijk de keuringsbevoegdheid voor zes weken is.
8. In de uitspraak van 27 december 2012, ECLI:NL:RVS:2012: BY7386 oordeelde de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) dat het door verweerder gehanteerde beleid als zodanig niet onredelijk kan worden geacht. Daarbij oordeelde de Afdeling tevens dat verweerder in elk voorkomend geval bij het opleggen van een sanctie dient af te wegen of strikte toepassing van het beleid recht doet aan de ernst van de overtreding en de omstandigheden waaronder deze is gepleegd.
9. In de bestreden besluiten heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de intrekkingen, gelet op de ernst van de overtreding, de afwezigheid van bijzondere feiten en omstandigheden en na afweging van het algemeen belang tegenover de belangen van verzoekers, als evenredige en gerechtvaardigde sancties zijn aan te merken. Daarbij heeft verweerder ten aanzien van verzoekster overwogen dat niet relevant is dat geen sprake was van opzet of voorbedachte rade, dat zij geacht wordt aan de gestelde eisen te voldoen en dat aan haar is meegedeeld dat de minimale hefhoogte is vastgesteld op 1,65 meter. Verder heeft verweerder ten aanzien van verzoekster overwogen dat de financiële consequenties van de sanctie geen bijzondere omstandigheid vormen die afwijking van het beleid rechtvaardigen. Met die consequenties is bij de totstandkoming van het beleid namelijk al rekening gehouden.
10. De voorzieningenrechter overweegt dat verzoekers worden geacht op de hoogte te zijn van de minimale hoogte die de hefinrichting tijdens de keuring van een voertuig moet hebben. Dat zij in de veronderstelling verkeerden dat de minimale hefhoogte in dit geval 1,40 meter bedroeg en dat geen sprake was van opzet of van voorbedachte rade, wat daar verder ook van zij, is dan ook geen aanleiding om te oordelen dat de bestreden sancties te zwaar zijn.
11. Verzoekers hebben in beroep en ter zitting onweersproken verklaard en met foto’s aangetoond dat de camper tijdens de keuring op een dusdanige hoogte hing dat verzoeker rechtop onder het voertuig kon staan. De voorzieningenrechter acht het dan ook aannemelijk dat tijdens de keuring van de camper aan de eis uit artikel 9 van de Regeling, dat de keurmeester in staat moet zijn om de onderkant van het voertuig nagenoeg over de gehele lengte rechtopstaand te inspecteren, is voldaan. [naam] heeft voorts ter zitting verklaard dat 80 % van de inkomsten van verzoekster worden verkregen uit keuringen in het kader van de APK en de daaruit voortvloeiende reparatiewerkzaamheden en dat de continuïteit van het bedrijf als gevolg van de opgelegde sancties in gevaar kan komen. Ondanks dat verzoekster deze laatste stellingen niet met concrete stukken heeft onderbouwd, acht de voorzieningen-rechter het aannemelijk dat de opgelegde sancties grote financiële gevolgen hebben voor verzoekster. Gelet hierop, en in acht nemende dat het aannemelijk is dat tijdens de keuring van de camper wel aan de strekking van artikel 9 van de Regeling is voldaan, acht de voorzieningenrechter een intrekking van de erkenning APK van verzoekster en de APK-keuringsbevoegdheid van verzoeker voor een periode van zes weken onevenredig zwaar.
12. Op grond van het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat strikte toepassing van het beleid in dit geval geen recht doet aan de ernst van de overtreding.
De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen opnieuw de belangen af te wegen, omdat ter zitting is aangegeven dat deze afweging niet tot een ander resultaat zal leiden. De voorzieningenrechter zal de beroepen gegrond verklaren, de bestreden besluiten vernietigen en zelf in de zaak voorzien door te bepalen dat de erkenning APK van verzoekster en de APK-keuringsbevoegdheid van verzoeker voor de categorie voertuigen tot en met 3500 kg met ingang van 28 november 2016 voor twee weken worden ingetrokken.
Nu direct uitspraak wordt gedaan op de beroepen van verzoekers, bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
13. Er bestaat aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die verzoekers voor de behandeling van hun beroepen in redelijkheid hebben moeten maken. Gebleken is dat deze uitsluitend bestaan uit kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
De voorzieningenrechter stelt deze kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 992,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen; waarde per punt: € 496,-; wegingsfactor 1).
Daarnaast dient verweerder het door verzoekers betaalde griffierecht terug te betalen.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de besluiten van 26 september 2016;
  • bepaalt dat de erkenning APK van verzoekster en de APK-keuringsbevoegdheid van verzoeker voor de categorie voertuigen tot en met 3500 kg met ingang van
28 november 2016 voor twee weken worden ingetrokken;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten van
26 september 2016;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekers, tot een bedrag van
€ 992,-;
  • gelast verweerder het betaalde griffierecht van € 334,- aan verzoekster te vergoeden;
  • wijst de verzoeken om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J. van Lochem, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. P.J.H. Bijleveld, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan voor zover daarbij is beslist op het beroep binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrecht-spraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningen-rechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.