ECLI:NL:RBOVE:2016:4621

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
22 november 2016
Publicatiedatum
22 november 2016
Zaaknummer
ak_16 _ 1425
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor het bouwen van een recreatiewoning in Giethoorn; beroep gegrond

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 22 november 2016 uitspraak gedaan in een geschil over de verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een recreatiewoning in Giethoorn. Het college van burgemeester en wethouders van Steenwijkerland had op 23 maart 2015 een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een torenwoning op een kavel in Giethoorn. Dit besluit werd later herroepen en opnieuw een vergunning verleend op 15 april 2016, na het ongegrond verklaren van het bezwaar van de eisers. De eisers, eigenaren van recreatiewoningen in de nabijheid, hebben beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat zij van mening zijn dat de vergunning niet verleend had mogen worden. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 29 september 2016, waarbij zowel de eisers als de vergunninghouder aanwezig waren.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de eisers ontvankelijk zijn in hun beroep, maar dat niet alle ingediende beroepen ontvankelijk zijn. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vergunning niet verleend had mogen worden, omdat er geen sprake is van een uitbreiding van een hoofdgebouw, zoals vereist door de wetgeving. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens is bepaald dat het griffierecht aan de eisers moet worden vergoed. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling, omdat de eisers niet hebben aangetoond dat er sprake is van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 16/1425

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eisers] ., te Neerharen, eisers,
gemachtigde: C.N.M. van Beers,
en

het college van burgemeester en wethouders van Steenwijkerland, verweerder,

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [derde belanghebbende] te Nijeveen,

vergunninghouder
gemachtigde: J. van Dijk van Van Dijk Bouw B.V., te Hardenberg.

Procesverloop

Bij besluit van 23 maart 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een recreatiewoning (torenwoning) op de locatie [locatie] te Giethoorn, kavel 346, kadastraal bekend gemeente Giethoorn, sectie G, nummer 2750.
Bij besluit van 15 april 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers daartegen ongegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit herroepen en opnieuw een omgevingsvergunning verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, sub 1 en 2, juncto artikel 4, eerste lid, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor).
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is gevoegd met het tegen hetzelfde besluit gerichte beroep van Bodelaeke B.V. (geregistreerd onder nummer AWB 16/1402) ter zitting van 29 september 2016 behandeld.
Namens [eisers] . zijn verschenen [naam 1] , [naam 2] en [naam 4] , vergezeld door J. van Tellingen, architect van het recreatiepark Bodelaeke.
Bodelaeke B.V. is ter zitting verschenen, vertegenwoordigd door [naam 4] en B. van Berkel, bijgestaan door haar gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.D. Lok, medewerkster bij de afdeling Inwoners en Ondernemers van de gemeente Steenwijkerland, G.B. Klaren, A. de Bruin en J. Mulder, eveneens werkzaam bij de gemeente Steenwijkerland.
Derde-partij is verschenen, vergezeld door [naam 5] bijgestaan door J. van Dijk als zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de behandeling van de gevoegde zaken gesplitst. In elke zaak wordt gelijktijdig afzonderlijk uitspraak gedaan.

Overwegingen

1. Eisers zijn eigenaars van kavels/recreatiewoningen gelegen op het recreatiepark Waterresort Bodelaeke, een volledig zelfstandig recreatiepark met recreatiewoningen, botenhuizen en de daarbij behorende infrastructuur en voorzieningen, nabij de Jonenweg te Giethoorn.
Derde partij is eigenaar van de op het recreatiepark gelegen locatie [locatie] te Giethoorn, kavel 346, kadastraal bekend gemeente Giethoorn, sectie G, nummer 2750. Derde partij heeft door Van Dijk Bouw B.V. op 19 december 2014 een aanvraag bij verweerder laten indienen voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van een recreatiewoning (torenwoning) op het kavel.
Bij besluit van 23 maart 2015 heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunning verleend voor de activiteit “het bouwen van een bouwwerk”.
Tegen dat besluit is door eisers bezwaar gemaakt.
Naar aanleiding van de bezwaren en het advies van de bezwarencommissie heeft verweerder bij besluit van 15 april 2016 het primaire besluit herroepen en met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, sub 1 en 2, juncto artikel 4, eerste lid, van bijlage II van het Bor opnieuw een omgevingsvergunning verleend.
Eisers kunnen zich met het bestreden besluit niet verenigen.
2. Op het perceel is van toepassing het bestemmingsplan “Beulakerpolder – Giethoorn” en het heeft de bestemming “Recreatie – Verblijfsrecreatie”, met de aanduiding “beeldbepalend element”. Tevens heeft het perceel de dubbelbestemming “Archeologisch waardevol gebied".
Gronden met de bestemming “Recreatie- Verblijfsrecreatie” zijn op grond van artikel 9.1 van de planvoorschriften, voor zover van belang, bestemd voor de bouw van recreatiewoningen.
Op grond van artikel 9.2.2 van de planvoorschriften gelden de volgende bouwvoorschriften:
a. het aantal recreatiewoningen zal ten hoogste 191 bedragen;
b. ten hoogste 161 recreatiewoningen mogen worden gebouwd met een inhoud van ten hoogste 300m3, inclusief aangebouwde berging en kelders;
c. ten hoogste 30 recreatiewoningen mogen worden gebouwd met een inhoud van ten hoogste 400m3;
d. de goothoogte van een recreatiewoning zal ten hoogste 4,50 meter bedragen;
e. de bouwhoogte van een recreatiewoning zal ten hoogste 10,50 meter bedragen.
Voorts is in artikel 9.2.3. van de planvoorschriften bepaald dat in afwijking van het bepaalde in artikel 9.2.2 de goothoogte en/of bouwhoogte mag worden verhoogd tot 15 meter indien en voor zover de gronden, zoals in het onderhavige geval, zijn aangeduid als “beeldbepalend element”.
Niet in geschil is dat het bouwplan met een goothoogte van circa 12 meter en een bouwhoogte van circa 15 meter aan deze planvoorschriften voldoet.
Het bouwplan is met een inhoud van circa 913m3 evenwel in strijd met de op grond van artikel 9.2.2 van de planvoorschriften toegestane maximale bouwoppervlakte van 400m3.
3. In geschil is of verweerder met toepassing van het bepaalde in artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, sub 1 en 2, juncto artikel 4, eerste lid, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor) de gevraagde omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen.
Artikel 2.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) bepaalt, voor zover van belang, dat het verboden is zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 1 en 2, van de Wabo bepaalt, voor zover van belang, dat voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts kan worden verleend indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan:
1. met toepassing van de in het bestemmingsplan opgenomen regels inzake afwijking en
2. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen.
Deze algemene maatregel van bestuur betreft het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor).
In artikel 4, aanhef en eerste lid, onderdeel a, van bijlage II van het Bor is bepaald dat voor verlening van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan wordt afgeweken, in aanmerking komt, mits binnen de bebouwde kom gelegen, een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan.
Onder een bijbehorend bouwwerk wordt, blijkens artikel 1, eerste lid, van bijlage II van het Bor verstaan: een uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.
Een hoofdgebouw is blijkens artikel 1, eerste lid, van bijlage II van het Bor: een gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of de toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
4. Eisers voeren kort weergegeven aan dat verweerder geen toepassing kon geven aan het bepaalde in artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, sub 1 en 2, juncto artikel 4, eerste lid van bijlage II van het Bor, omdat:
- geen sprake is van uitbreiding van een hoofdgebouw;
- de kruimelgevalleregeling niet is bedoeld voor een vergroting van de inhoud met 225%;
- het perceel niet binnen de bebouwde kom is gelegen.
Voorts stellen eisers dat het toestaan van een hoogte-element niet zonder meer betekent dat ook de inhoud aanzienlijk vergroot mag worden en dat 2 parkeerplaatsen te weinig is voor een woning die 10 personen kan herbergen.
Daarnaast stellen zij dat hun zicht wordt beperkt nu de woning op een talud wordt gebouwd en er sprake is van schaduwwerking en dat er sprake is van inbreuk op de privacy door de realisering van een balkon.
Tenslotte stellen eisers dat de woning niet binnen het beeldkwaliteitsplan past.
5.1
Ontvankelijkheid
Vooreerst zal de rechtbank bezien in hoeverre eisers ontvankelijk zijn in hun beroep. In dat verband overweegt de rechtbank dat degene aan wie het recht is toegekend beroep bij een bestuursrechter in te stellen, op grond van het bepaalde in artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alvorens beroep in te stellen bezwaar dient te maken.
De rechtbank stelt vast dat slechts bezwaar is gemaakt door [naam 1] , S. de Vries en [naam 2] . Zij kunnen derhalve in hun beroep worden ontvangen. Voor zover het beroep is ingediend door de overige eisers dient het beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard. Daarbij merkt de rechtbank op dat de heer [naam 4] wel bezwaar heeft gemaakt in zijn hoedanigheid van directeur van Bodelaeke B.V. in welke hoedanigheid hij in de zaak geregistreerd onder nummer 16/1402 ook beroep heeft ingesteld.
5.2
Grondslag
Voordat de rechtbank kan toekomen aan de overige door eisers aangevoerde beroepsgronden, ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag of verweerder met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, sub 2, juncto artikel 4, eerste lid, van bijlage II van het Bor, voor het onderhavige bouwplan een omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
Blijkens de tekst van artikel 4, eerste lid, van bijlage II van het Bor, gelezen in samenhang met de in artikel 1, eerste lid, van bijlage II van het Bor opgenomen definitie, komt voor een omgevingsvergunning op deze grondslag in aanmerking een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan, waarbij geldt dat als een bijbehorend bouwwerk is aan te merken een uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel een functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.
Uitbreiding hoofdgebouw
Ingevolge artikel 1, eerste lid, van bijlage II van het Bor wordt onder een bijbehorend bouwwerk eveneens verstaan een uitbreiding van een hoofdgebouw. Daarbij is geen beperking opgenomen, in die zin dat de uitbreiding functioneel of bouwkundig moet zijn te onderscheiden van de rest van het gebouw. Ook is niet de beperking opgenomen dat de uitbreiding betrekking moet hebben op een reeds bestaand gebouw. Op zichzelf is het mogelijk dat een bijbehorend bouwwerk (een uitbreiding van een hoofdgebouw) gedurende hetzelfde bouwproces wordt gebouwd (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 september 2015, ECLI:NL:RVS:2767).
Dit laat echter onverlet, dat sprake dient te zijn van een uitbreiding, wat meebrengt dat die uitbreiding van het (beoogde) hoofdgebouw moet kunnen worden onderscheiden.
Het onderhavige bouwplan betreft een nieuwbouwwoning (een recreatiewoning). Uit de aanvraag en besluitvorming blijkt niet welk gedeelte van het gebouw als uitbreiding ten opzichte van het (beoogde) hoofdgebouw moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben verweerder en derde partij dit evenmin kunnen duiden. De rechtbank is daar ook overigens niet van gebleken. Het bouwplan voorziet in één (ondeelbaar) hoofdgebouw waarvoor als geheel een omgevingsvergunning is aangevraagd en verleend.
Van een uitbreiding van een hoofdgebouw als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van bijlage II van het Bor is de rechtbank dan ook niet gebleken.
Ander bijbehorend bouwwerk
Ingevolge artikel 1, eerste lid, van bijlage II van het Bor wordt onder een bijbehorend bouwwerk eveneens verstaan een functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.
Uit deze definitie vloeit voort dat van een bijbehorend bouwwerk in zoverre enkel sprake kan zijn, als het bijbehorende bouwwerk als zodanig kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw. Daarvan kan bijvoorbeeld sprake zijn als in een gedeelte van een gebouw niet de primaire bestemming (zoals wonen) wordt gerealiseerd, maar een garage/berging. Dat gedeelte kan dan worden gekwalificeerd als een bijbehorend bouwwerk.
Van een dergelijke situatie is de rechtbank evenmin gebleken. Uit de aanvraag en besluitvorming blijkt niet welk gedeelte van het gebouw als bijbehorend bouwwerk ten opzichte van het (beoogde) hoofdgebouw moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben verweerder en derde partij dit evenmin kunnen duiden. De rechtbank is daar ook overigens op geen enkele wijze van gebleken.
Van een bijbehorend bouwwerk als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van bijlage II van het Bor is de rechtbank ook in zoverre dus niet gebleken.
Verweerder heeft ter zitting nog het standpunt ingenomen dat als bijbehorend bouwwerk dient te worden aangemerkt het gebouw, voor zover dat gebouw strijdig is met het bestemmingsplan. Dit standpunt kan de rechtbank niet volgen. Artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2, van de Wabo, juncto artikel 4, eerste lid, van bijlage II van het Bor, strekt er niet toe om op grond daarvan iedere afwijking van het bestemmingsplan zonder enige beperking
toe te staan. Een dergelijke uitleg zou bovendien artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3, van de Wabo zinledig maken.
Naar het oordeel van de rechtbank was verweerder dan ook niet bevoegd om met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2, van de Wabo een omgevingsvergunning te verlenen.
Reeds hierom is het beroep gegrond en kunnen de overige beroepsgronden van eisers verder onbesproken blijven.
6. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit.
7. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien.
8. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden.
9. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding nu van de zijde van eisers, ondanks het daartoe in het beroepschrift gedane verzoek, niet middels het bij de kennisgeving voor de zitting meegezonden formulier proceskosten is aangetoond dat er sprake is van daarvoor in aanmerking komende proceskosten welke zijn gemaakt voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep voor zover ingediend door eisers H. Vrolijk, J.D. Visser, [naam 4] , J. Kemper en de familie Duijn niet ontvankelijk;
- verklaart het beroep voor zover ingediend door [naam 1] , S. de Vries en [naam 2] gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,-- aan eisers te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P.W. Esmeijer, rechter, in aanwezigheid van
M.W. Hulsman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.