ECLI:NL:RBOVE:2016:4631

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
23 november 2016
Publicatiedatum
23 november 2016
Zaaknummer
C/08/192697 / KG ZA 16-345
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over levering van een woonhuis na verkoop op basis van onherroepelijke volmacht

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 23 november 2016 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [A c.s.] en Van Lanschot Bankiers N.V., Lindorff B.V. en [X]. De zaak betreft een geschil over de levering van een woonhuis dat door de hypotheekhouder, Van Lanschot, onderhands is verkocht op basis van een onherroepelijke volmacht die door [A c.s.] was verleend. [A c.s.] vorderden in kort geding dat de levering van het woonhuis zou worden gestaakt, omdat zij zelf ook een koopovereenkomst met een derde partij, [C], hadden gesloten. De rechtbank oordeelde dat de vorderingen van [A c.s.] niet ontvankelijk waren, omdat de bank op grond van de volmacht gerechtigd was om het woonhuis te verkopen en te leveren. De voorzieningenrechter overwoog dat de stellingen van [A c.s.] over de onrechtmatigheid van de verkoop niet voldoende onderbouwd waren en dat de bank een zwaarwegend belang had bij de uitvoering van de verkoop. De rechtbank wees de vorderingen van [A c.s.] af en veroordeelde hen in de proceskosten. In reconventie werden de vorderingen van de bank toegewezen, waarbij [A c.s.] werd veroordeeld tot ontruiming van het woonhuis en het doorhalen van de koopovereenkomst in het kadaster. De rechtbank verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rolnummer: C/08/192697 / KG ZA 16-345
Vonnis in kort geding van 23 november 2016
in de zaak van

1.[A] ,

wonende te [plaats 1] ,
2.
[B],
wonende te [plaats 1] ,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie en in voorwaardelijke reconventie,
advocaten mr. C. Geffroy en mr. Y.H. Talstra te Heerenveen,
tegen
1. de naamloze vennootschap
VAN LANSCHOT BANKIERS N.V.,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te 's-Hertogenbosch,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
LINDORFF B.V.,
statutair gevestigd te Utrecht en kantoorhoudende te Amersfoort,
gedaagden in conventie,
eiseressen in reconventie,
advocaat mr. P.K.J. van der Wal te Rosmalen,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid,
[X],
gevestigd te [plaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr. M.E.M. Sanders te Almelo.
Partijen zullen hierna [A c.s.] , afzonderlijk Van Lanschot en Lindorff en gezamenlijk de bank, en [X] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de conclusie van eis in reconventie en overlegging stukken van de bank
  • de conclusie van voorwaardelijke eis in reconventie van [X]
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van [A c.s.]
  • de pleitnota van de bank
  • de conclusie van antwoord in kort geding van [X] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 28 december 2000 hebben [A c.s.] in verband met een door Van Lanschot verstrekte geldlening het recht van hypotheek verleend aan Van Lanschot met als onderpand het woonhuis met botenhuis, schuur, erf en verdere aanhorigheden, staande en gelegen aan [adres] , kadastraal bekend gemeente [plaats 3] sectie [nummer] , groot veertien are en tachtig centiare (14.80 a), hierna te noemen het woonhuis.
2.2.
[A c.s.] zijn in verzuim geraakt wat betreft de nakoming van de (betalings)verplichtingen jegens de bank uit hoofde van de geldlening.
2.3.
De bank heeft in verband hiermee de executoriale verkoop van het woonhuis gepland op 29 maart 2016 en tevens [A c.s.] in de gelegenheid gesteld haar een onherroepelijke volmacht te verlenen om het onderpand onderhands te verkopen en te leveren.
2.4.
[A c.s.] hebben op 23 maart 2016 een onherroepelijke volmacht getekend en afgegeven. In deze volmacht is voor zover van belang het volgende opgenomen:
(…)
“- de volmachtgever realiseert zich dat hij (tenzij een eventueel aanwezige betalingsregeling door de volmachtgever met de gevolmachtigde goed wordt nagekomen) uiteindelijk geen andere keus heeft dan de woning te (laten) verkopen, bij voorkeur via een onderhandse verkoop in plaats van via een executieveiling, gezien de vermoedelijk lagere opbrengst bij een executieveiling. De volmachtgever realiseert zich verder dat de bank in dat geval veel meer bij het proces van verkoop betrokken wil zijn dan indien de volmachtgever volledig aan zijn verplichtingen jegens de bank zou voldoen en de volmachtgever is onder die omstandigheden bereid en in staat een onherroepelijk volmacht af te geven aan de bank, met (onder meer) als gevolg dat de volmachtgever wel betrokken zal zijn maar niet meer bepalend is in het verkoopproces en bij de levering van het registergoed;
- de bank heeft ook belang bij de onderhavige volmacht, en de onherroepelijkheid daarvan, omdat zonder het verstrekken van de volmacht de bank geen grip heeft op het eventuele verkoopproces. Door de onherroepelijkheid van de volmacht kan de volmachtgever een eventuele onderhandse verkoop niet tegenhouden, tenzij sprake is van een situatie die hierna onder “einde geldigheid volmacht” in deze akte is vermeld;
(…)
De volmachtgever verklaart hierbij (met inachtneming van het vorenstaande en de hierna in deze akte nog opgenomen voorwaarden en afspraken) een volmacht te verlenen aan de bank om de volmachtgever in diens hoedanigheid van eigenaar van / rechthebbende op het registergoed te vertegenwoordigen en al zijn rechten waar te nemen bij:
a.) (…) het vaststellen van een marktconforme vraagprijs en koopprijs van het registergoed, met inachtneming van de verschillen tussen de taxatierapporten d.d. 10 juli 2015, 9 juli 2015 en de derde van 14-03-2016 alsmede op advies van de door de bank ingeschakelde verkopend makelaar met dien verstande dat de koopprijs behoudens schriftelijke toestemming van de volmachtgever niet minder mag bedragen dan
€ 225.000,-, zijnde de getaxeerde maximale verkoopprijs bij executoriale verkoop (leeg en vrij van huur) blijkens het recentelijke taxatierapport d.d. 14-03-2016 De bank zal de woning tegen een marktconforme prijs op de markt aanbieden teneinde een zo hoog mogelijke opbrengst te genereren. Bij geschil van mening over de uiteindelijk te realiseren maximale opbrengst wordt door de bank en volmachtgever gezamenlijk een derde (vierde) taxateur aangewezen om het registergoed te taxeren en wordt op basis daarvan een reële verkoopprijs geadviseerd.”
(…)
2.5.
Op 13 april 2016 heeft de bank een door [X] uitgebracht bod op het woonhuis van € 311.000,00 geaccepteerd. De koopovereenkomst is vastgelegd in een schriftelijke “koopovereenkomst woning”, door de bank en [X] getekend op respectievelijk 26 en 30 mei 2016. Partijen zijn daarin een leveringstermijn overeengekomen van vier weken na ondertekening van de koopakte door koper of zoveel eerder of later als partijen tezamen nader overeenkomen. Partijen zijn deze termijn nader op acht weken overeengekomen.
2.6.
Op 9 mei 2016 heeft [C] [A c.s.] per e-mailbericht op de hoogte gesteld van een bod van € 318.000,00 dat hij op het woonhuis heeft gedaan, in een
e-mailbericht van 25 april 2016, verzonden aan [D] met verzoek om dat bod aan de bank kenbaar te maken.
2.7.
Op 12 augustus 2016 hebben [A c.s.] aan de bank toegezonden een ongedateerde, wederzijds getekende koopovereenkomst tussen [A] en
[C] te [plaats 4] .
2.8.
Op 16 september 2016 is ingeschreven in de registers van het Kadaster een notariële verklaring koopovereenkomst, verleden op 15 september 2016, houdende vastlegging van de verklaring van [A] en [C] dat tussen hen een koopovereenkomst is gesloten met betrekking tot het woonhuis. In deze akte is opgenomen:
“Van deze koopovereenkomst blijkt uit een door verkoper en koper ondertekende onderhandse overeenkomst de dato vijfentwintig augustus tweeduizend zestien, hierna aan te duiden met koopovereenkomst, waarvan een afschrift aan deze verklaring is gehecht.” De aangehechte overeenkomst betreft een model-koopovereenkomst NVM e.a. Blijkens deze akte bedraagt de koopprijs € 318.000,00 en is levering overeengekomen op 19 september 2016.
2.9.
Bij vonnis in kort geding van de voorzieningenrecher van deze rechtbank van
30 september 2016 (met zaaknummer C/08/190913/KG ZA 16-295) is de bank op vordering van [X] veroordeeld om binnen acht dagen na betekening van het vonnis medewerking te verlenen aan de levering van het woonhuis, alsmede is bepaald dat dit vonnis in de plaats treedt van de voor het opmaken van de notariële leveringsakte vereiste wilsverklaring en handtekening van de bank, indien zij niet binnen acht dagen na betekening van het vonnis voldoet aan de veroordeling.
2.10.
De betrokken partijen hebben verklaard tegen bedoeld kortgedingvonnis geen hoger beroep te zullen instellen.
2.11.
Levering van het woonhuis heeft nog niet plaatsgevonden.
2.12.
Tussen partijen bestaat discussie over de vraag of het woonhuis wel of niet bewoond wordt door [A] en/of aansluitingen op de nutsvoorzieningen nog bestaan.

3.Het geschil

3.1.
in conventie
3.1.1.
[A c.s.] vordert samengevat - :
A. om onmiddellijk na de uitspraak, althans na betekening van het vonnis, onverminderd hetgeen is bepaald in het vonnis in kort geding met het sub 2.9 genoemd zaaknummer, de leveringshandeling te staken c.q. te schorsen en geschorst te houden en/of niet tot levering over te gaan;
B. om indien levering ten tijde van dit vonnis al heeft plaatsgevonden, binnen acht dagen na betekening van dit vonnis haar medewerking te verlenen aan teruglevering van het woonhuis;
C. te bepalen dat dit vonnis in de plaats treedt voor het voor het opmaken van de notariële leveringsakte vereiste wilsverklaring en handtekening van gedaagden, indien zij niet aan de veroordeling sub B voldoen, onder oplegging van een dwangsom;
D. voor zover de voorgaande vorderingen niet worden toegewezen: te bepalen dat [A c.s.] het woonhuis niet eerder dan na twee maanden en vijf dagen hoeft op te leveren, en
E. veroordeling van gedaagden in de proceskosten en in de nakosten met wettelijke rente.
3.1.2.
De bank en [X] voeren verweer.
3.1.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
3.2.
in reconventie
3.2.1.
De bank vordert - samengevat - :
1. [A c.s.] hoofdelijk te veroordelen om het woonhuis met al het hunne en de hunnen geheel te ontruimen en ontruimd te houden en onder afgifte van de sleutels ter vrije beschikking te stellen van de bank, bij gebreke waarvan ontruiming door de deurwaarder zal geschieden op kosten van [A c.s.] met verkorting van de termijn ex artikel 555 Rv tot nihil althans tot een zo kort mogelijk termijn;
2. [A c.s.] hoofdelijk te veroordelen om al datgene te doen of na te laten, waaronder in ieder geval doorhaling van de door hen in de registers ingeschreven koopovereenkomst zodat de bank tot levering het woonhuis vrij van huur, gebruik etc. van het onderpand kan overgaan;
3. te bepalen dat in geval [A c.s.] niet tijdig voldoen aan het onder 2 gevorderde, dit vonnis in de plaats treedt van dat deel van de volmacht tot doorhaling waaruit de wilsverklaring van [A c.s.] moet blijken, met bepaling van de termijn als bedoeld in artikel 301 lid 1 sub b BW op nihil, althans tot een zo kort mogelijk termijn;
4. [A c.s.] te veroordelen tot een dwangsom van € 10.000,00 per dag of dagdeel dat zij niet aan de sub 1 dan wel 2 gevorderde veroordeling voldoen, tot een maximum van € 100.000,00,
5. veroordeling van [A c.s.] in de proceskosten.
3.2.2.
[A c.s.] voeren verweer.
3.2.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
3.3.
in voorwaardelijke reconventie
3.3.1.
[X] vordert – samengevat - :
1. [A c.s.] te veroordelen tot ontruiming van het woonhuis en deze ontruimd te houden en al datgene te doen of na te laten waardoor levering vrij van huur, gebruik en bewoning kan plaatsvinden en wel binnen 24 uur na betekening van dit vonnis, alsmede [A c.s.] te veroordelen tot doorhaling van de in het kadaster ingeschreven koopovereenkomst;
2. te bepalen dat dit vonnis in de plaats treedt van de volmacht tot doorhaling waarmee [X] doorhaling kan doen plaatsvinden van de koopovereenkomst, indien [A c.s.] niet voldoen aan doorhaling van de koopovereenkomst binnen de gestelde termijn, en
3. veroordeling van [A c.s.] in de proceskosten.
3.3.2.
[A c.s.] voeren verweer.
3.3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De voorzieningenrechter acht in conventie en (voorwaardelijke) reconventie spoedeisendheid van de zaak gegeven.
in conventie
4.2.
De voorzieningenrechter stelt allereerst vast dat de vorderingen van [A c.s.] in kort geding zich mede uitstrekken tot [X] als gedaagde, maar dat [A c.s.] in de dagvaarding noch in de pleitnota enige rechtsgrond hebben aangevoerd waarop deze vorderingen jegens [X] steunen. Ter zitting hebben [A c.s.] verklaard geen twijfel te hebben ten aanzien van de handelwijze en goede trouw van [X] wat betreft de totstandkoming van de koopovereenkomst. Zij hebben voorts verklaard [X] enkel te hebben gedagvaard om haar de tussen [A c.s.] en de bank bestaande discussie ter zake van de onherroepelijke volmacht duidelijk te maken, ondanks dat [X] buiten die discussie staat. [A c.s.] hebben in dit verband wel gewezen op de artikelen 24 en 25 van de koopovereenkomst tussen de bank en [X] , waarin gewag wordt gemaakt van een volmacht tot verkoop aan de zijde van de bank en een optie van ontbinding in verband daarmee. Wat daar van zij, de voorzieningenrechter acht niet onderbouwd en vermag niet in te zien welke gevolgen dit zou moeten hebben voor de positie van [X] ter zake van de goederenrechtelijke levering. In verband met het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat de vorderingen van [A c.s.] jegens [X] aanstonds moeten worden afgewezen.
[A c.s.] zal derhalve in de proceskosten van [X] worden veroordeeld, waarvoor zij, daargelaten het vorenstaande, ook reden zou hebben gezien in het feit dat [X] door [A c.s.] rauwelijks in dit kort geding is gedagvaard.
4.3.
Het feit dat levering van het woonhuis aan [X] nog niet heeft plaatsgevonden brengt mee dat de vorderingen van [A c.s.] , hiervoor in 3.1.1. genoemd sub B en C en gericht op een situatie waarin levering zou zijn gepasseerd, wegens het ontbreken van belang niet ontvankelijk zullen worden verklaard.
4.4.
De voorzieningenrecher stelt vast dat de bank bij het vonnis in kort geding van 30 september 2016 de bank is veroordeeld tot - kort gezegd - levering van het woonhuis aan [X] uit hoofde van de tussen deze partijen gesloten koopovereenkomst, ingeschreven in de openbare registers. Levering heeft nog niet plaatsgevonden, ofwel het vonnis is niet geëxecuteerd. Gelet op de verklaringen van deze partijen dat zij niet tegen dit vonnis zullen opkomen, kan voor de verdere beoordeling worden uitgegaan van een onherroepelijk vonnis.
Aangezien de vordering van [A c.s.] ter zake van de levering zich tot de bank richt, betekent dit dat die ertoe strekt dat de voorzieningenrecher de bank moet verbieden om tot nakoming over te gaan van hetgeen waartoe zij bij genoemd kortgedingvonnis is veroordeeld. Ofwel, de vordering van [A c.s.] is er derhalve op gericht dat de executie van het kort gedingvonnis wordt geschorst dan wel niet alsnog plaatsvindt.
4.5.
In een executiegeschil kan de voorzieningenrechter de tenuitvoerlegging van een vonnis slechts schorsen, indien hij van oordeel is dat de executant mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die door de executie zullen worden geschaad - geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat zal het geval kunnen zijn indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de tenuitvoerlegging op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard.
4.6.
Toegespitst op deze zaak betekent dit dat ter beoordeling staat de vraag of er omstandigheden en/of belangen gelden met het oog waarop zou moeten worden geconcludeerd dat tenuitvoerlegging van het kort gedingvonnis van 30 september 2016 achterwege zou moeten blijven, in die zin dat de voorzieningenrechter de bank zou moeten verbieden om geen gevolg te geven aan het eerder uitgesproken vonnis tot levering van het woonhuis.
4.7.
[A c.s.] hebben hun vorderingen onderbouwd met de stelling dat de bank niet bevoegd was om het woonhuis aan [X] te verkopen en, in het verlengde daarvan, niet tot levering ervan. Zij hebben daartoe gesteld dat de bank buiten de aan hen verstrekte onherroepelijke volmacht is getreden, door voorafgaand aan de verkoop op een drietal onderdelen aan de in deze volmacht opgenomen voorwaarden geen uitvoering te geven.
Dit betreft in de eerste plaats het door de bank geen invulling gegeven zijn aan de inhoud van de voorwaarde als genoemd bij letter a) in onderdeel 2.4 van de feitenrubriek, kort gezegd betreffende het adiëren van een derde (vierde) taxateur na de eerder verrichte taxaties. Volgens [A c.s.] was de bank vanwege die voorwaarde gehouden om in overleg te treden met [A c.s.] over de te realiseren maximale opbrengst maar heeft zij dat niet gedaan met het aanvaarden van het bod van [X] .
Ten tweede hebben [A c.s.] betoogd dat de volmacht strekte tot de verkoop van het woonhuis via de normale verkoopprocedure via een NVM-makelaar en dat de verkoop aan [X] daarmee niet strookt. Ten slotte hebben [A c.s.] aangevoerd dat de volmacht niet past binnen het wettelijke kader van artikel 3:268 BW.
4.8.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de stelling van [A c.s.] dat de bank buiten de volmacht is getreden bij de verkoop van het woonhuis juridisch moet worden ingekaderd in het geheel van obligatoire rechten en verplichtingen dat de rechtsverhouding tussen de bank als hypotheekhouder en [A c.s.] als hypotheekgever invult.
Hiervan moet worden onderscheiden de goederenrechtelijke kant van de zaak, betreffende de levering van het woonhuis. Wat er zij van de stellingen van [A c.s.] dat de bank in eerstgenoemd kader de met de volmacht, als een verbintenis scheppende overeenkomst, overeengekomen rechtsverhouding zou hebben geschonden, dit brengt niet mee dat deze met recht kunnen worden tegengeworpen aan de bank (en aan [X] ) in het kader van hun goederenrechtelijke rechtsverhouding ter zake van de levering van het verkochte.
4.9.
De voorzieningenrechter heeft in het vonnis van 30 september 2016 overwogen dat de bank op grond van de door [A c.s.] verstrekte volmacht gerechtigd is tot het aangaan van de verkoopovereenkomst en uit dien hoofde gehouden is tot levering.
4.10.
Naar voorlopig oordeel acht de voorzieningenrecher door [A c.s.] onvoldoende gesteld en onderbouwd dat de bank in goederenrechtelijk opzicht niet beschikkingsbevoegd was of anderszins niet heeft kunnen komen tot de verkoop en overdracht van het woonhuis. De inhoud van de volmacht en met name de onder 2.4 geciteerde onderdelen daarvan, noch hetgeen door [A c.s.] is betoogd ten aanzien van het “gebruik” van de volmacht, leiden de voorzieningenrechter vooralsnog tot een ander
- voorlopig - oordeel. Dat de bank mogelijk aan onderdelen van de volmacht een bepaalde invulling heeft gegeven die niet strookt met wat [A c.s.] daarover had verwacht, doet daaraan niet af.
4.11.
Afgezien hiervan, is de voorzieningenrechter van oordeel, dat zo al beoordeeld zou moeten worden of de bank jegens [A c.s.] onzorgvuldig en/of onrechtmatig handelen zou moeten worden verweten in de obligatoire sfeer van de overeenkomst van volmacht, hiervoor niet de kortgedingprocedure maar een bodemprocedure de aangewezen weg is.
Voor zover tot zodanig handelen zou moeten worden geoordeeld, zou zich dat evenwel
kunnen vertalen in een schadevergoedingsplicht jegens [A c.s.] , maar kan dat niet de levering aan [X] aantasten. De voorzieningenrechter heeft zich dan ook niet gebogen over het uitvoerig door [A c.s.] voor het voetlicht gebrachte geheel van verwikkelingen in de relatie van [A c.s.] met de bank in dat kader. Overigens stelt de voorzieningenrechter in die context wel vast dat de formulering van de voorwaarde waarop [A c.s.] zich met name baseren - die ter zake van een advies door een derde (vierde) taxateur over de reële verkoopprijs – naar haar oordeel vraagtekens oproept, zodat nader onderzoek en uitleg hiervan geboden zijn in een bodemprocedure. Los daarvan is niet gesteld, noch gebleken dat bij verkoop door de bank aan [X] geen reële verkoopprijs is gerealiseerd. Dat [A c.s.] bij verkoop aan [C] een verkoopprijs heeft bedongen die daar € 7.000,- boven ligt, maakt dat oordeel niet anders.
4.12.
De bank heeft uit hoofde van haar veroordeling een zwaarwegend belang om tot levering van het verkochte aan [X] over te gaan. Daartegenover hebben [A c.s.] als belang gesteld dat ontruiming van het woonhuis, onlosmakelijk gevolg van de levering, [A] treft door het vervallen van zijn woonruimte, ondanks tegengestelde verklaringen van partijen omtrent (de mogelijkheid) tot de door [A c.s.] gestelde bewoning. [A c.s.] hebben voorts een belang aangevoerd met vage, niet nader onderbouwde opmerkingen van [A] ter zitting over de bedrijfsmatige noodzaak om bewoning aldaar voort te moeten zetten. Bij het vorenstaande kan niet buiten beeld blijven dat het ontruimen van de woning in verband met verkoop door de bank (op basis van de volmacht) alleszins voorzienbaar voor [A c.s.] moet worden geacht. Dat ontruiming met het oog op de omvang van de diverse opstallen twee maanden zou moeten vergen, acht de voorzieningenrechter onderbouwd noch aannemelijk.
4.13.
Kortom, van omstandigheden als genoemd in rechtsoverweging 4.5 is naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake, zodat de resterende vorderingen van [A c.s.] zullen worden afgewezen.
4.14.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, acht de voorzieningenrechter geen reden om het vonnis niet uitvoerbaar bij vonnis te verklaren.
4.15.
[A c.s.] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van de bank en van [X] worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van elk dezer worden begroot op:
- griffierecht € 619,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 1.435,00
in reconventie
4.16.
Uit hetgeen in conventie is overwogen, vloeit voort dat de vorderingen in reconventie van de bank zullen worden toegewezen, met dien verstande dat de ontruimingstermijn nader zal worden bepaald als hierna aangegeven.
4.17.
De bank vordert hoofdelijke veroordeling van [A c.s.] . Aangezien door de bank geen grondslag uit wet of overeenkomst is gesteld voor zodanige veroordeling, zullen de veroordelingen niet hoofdelijk worden toegewezen.
4.18.
[A c.s.] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de bank worden begroot op € 408,00 aan salaris advocaat.
in voorwaardelijke reconventie
4.19.
[X] heeft in reconventie voorwaardelijk een aantal vorderingen ingesteld. Aan de voorwaarde, namelijk ontvankelijkheid van [A c.s.] in het in conventie gevorderde jegens [X] , is voldaan zij het dat het door [A c.s.] gevorderde zal worden afgewezen. De door [X] op eigen titel gevorderde ontruiming en doorhaling komen de voorzieningenrechter onrechtmatig, noch ongegrond voor en zullen daarmee als na te melden worden toegewezen.
4.20.
[A c.s.] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten, aan de zijde van [X] tot op heden begroot op € 408,00 aan salaris advocaat.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
5.1.
verklaart de vorderingen van [A c.s.] als vermeld onder 3.1.1 sub B en sub C niet-ontvankelijk,
5.2.
wijst de vorderingen van [A c.s.] voor het overige af,
5.3.
veroordeelt [A c.s.] in de proceskosten, aan de zijde van [X] tot op heden begroot op € 1.435,00, alsmede in de proceskosten aan de zijde van de bank tot op heden begroot op € 1.435,00,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
5.5.
veroordeelt [A c.s.] om het woonhuis met berging (met inbegrip van het boothuis als bedoeld onder artikel 22 van de koopovereenkomst, productie 13 van de dagvaarding) plaatselijk bekend [adres] , gemeente [plaats 3] met al het hunne en de hunnen binnen een termijn van twee weken na betekening van dit vonnis geheel te ontruimen en ontruimd te houden en onder afgifte van de sleutels ter vrije beschikking van de bank te stellen, bij gebreke waarvan een deurwaarder de ontruiming zal uitvoeren op kosten van [A c.s.] ,
5.6.
veroordeelt [A c.s.] om binnen twee weken na betekening van dit vonnis al datgene te doen of na te laten, waaronder in elk geval doorhaling van de door [A c.s.] in de daartoe bestemde registers ingeschreven koopovereenkomst, zodat de bank tot levering vrij van huur, gebruik etc. van het onderpand kan overgaan,
5.7.
bepaalt dat, indien [A c.s.] niet binnen de daarbij gestelde termijn voldoen aan de veroordeling sub 5.6, dit vonnis in de plaats treedt van dat deel van de volmacht tot doorhaling waaruit de wilsverklaring van [A c.s.] moet blijken,
5.8.
veroordeelt [A c.s.] tot betaling aan de bank van een dwangsom van € 10.000,00 voor elke dag of gedeelte daarvan na de betekening van dit vonnis dat zij niet aan de veroordeling sub 5.5 dan wel die sub 5.6, behoudens voor zover betreffende het voorzien in ondertekening van de onder 5.6 bedoelde volmacht tot doorhaling, voldoen, met een maximum van € 100.000,00,
5.9.
veroordeelt [A c.s.] in de proceskosten, aan de zijde van de bank tot op heden begroot op € 408,00,
5.10.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
in (voorwaardelijke) reconventie
5.11.
veroordeelt [A c.s.] om het woonhuis met berging (met inbegrip van het boothuis als bedoeld onder artikel 22 van de koopovereenkomst, productie 13 van de dagvaarding) plaatselijk bekend [adres] , gemeente [plaats 3] met al het hunne en de hunnen binnen een termijn van twee weken na betekening van dit vonnis geheel te ontruimen en ontruimd te houden, bij gebreke waarvan een deurwaarder de ontruiming zal uitvoeren op kosten van [A c.s.] ,
5.12.
veroordeelt [A c.s.] om binnen twee weken na betekening van dit vonnis al datgene te doen of na te laten, waaronder in elk geval doorhaling van de door [A c.s.] in de daartoe bestemde registers ingeschreven koopovereenkomst en bepaalt dat, indien [A c.s.] niet binnen de daarbij gestelde termijn voldoen aan deze veroordeling, dit vonnis in de plaats treedt van dat deel van de volmacht tot doorhaling waaruit de wilsverklaring van [A c.s.] moet blijken,
5.13.
veroordeelt [A c.s.] in de proceskosten, aan de zijde van [X] tot op heden begroot op € 408,00,
5.14.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.A.A.M. Schreuder en in het openbaar uitgesproken door mr. M.H.S. Lebens-de Mug op 23 november 2016.