1.3Bij het primaire besluit heeft verweerder het advies van de SAOZ overgenomen en het planschadeverzoek van eiser afgewezen.
Eisers bezwaar daartegen is voor advies voorgelegd aan de Commissie bezwaarschriften van de gemeente Steenwijkerland (verder: commissie). Eiser is door de commissie op 22 februari 2016 over zijn bezwaar gehoord. De commissie heeft verweerder op 16 maart 2016 gemotiveerd geadviseerd om eisers bezwaar niet te honoreren.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder dat advies onverkort gevolgd en eisers bezwaar ongegrond verklaard.
2. In beroep voert eiser aan, dat verweerder zijn besluitvorming niet op het advies van de SAOZ heeft mogen doen steunen. Eiser stelt met verwijzing naar zijn gronden van bezwaar dat de SAOZ geen rekening heeft gehouden met de maximale mogelijkheden van de schadeveroorzakende planologische maatregel en dat afstanden in het advies van de SAOZ niet correct zijn weergegeven. Voorts stelt eiser dat de door hem ingeschakelde makelaar ( [naam] ) anders dan de SAOZ heeft geconstateerd dat de vaststelling van het bestemmingsplan leidt tot waardedaling van eisers bedrijf. Volgens eiser heeft de SAOZ met betrekking tot geluidshinder en uitzicht/privacy onjuiste uitgangspunten aan de planologische vergelijking ten grondslag gelegd. Daartoe stelt hij, dat een sportveldencomplex volgens de brochure bedrijven en milieuzonering in milieucategorie 3.1 valt waaruit volgt dat een dergelijke functie een toch niet te verwaarlozen planologische uitstraling heeft. Het genot van zijn woning, erf en tuin is daardoor verslechterd. Eiser kan zich niet verenigen met de visie van de SAOZ, dat op het sportveldencomplex sprake zou zijn van incidenteel gebruik. Er wordt namelijk ook ’s-avonds getraind, sommige weken zelfs dagelijks. Bovendien laat de bestemming “Sport” veel ruimte ten aanzien van sportactiviteiten. Planologisch gezien zijn er ook andere sporten toegestaan. Bovendien is de situering van de aanwezige doelen zodanig, dat het veld door meerdere partijen intensief gebruikt kan worden. Verweerders stelling dat die activiteiten worden beoordeeld op basis van het Activiteitenbesluit milieubeheer, waarbij van belang is dat er woningen in de buurt van het sportveld staan, acht eiser onjuist.
Tenslotte merkt eiser op dat de commissie de onjuiste conclusie heeft getrokken dat op het nieuwe deel van de sportvelden geen lichtmasten zijn geplaatst.
3. Ingevolge artikel 6.1, eerste lid van de Wro kennen burgemeester en wethouders degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een in het tweede lid genoemde oorzaak, op aanvraag een tegemoetkoming toe, voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd. Ingevolge artikel 6.1, tweede lid, aanhef onder a van de Wro is een bepaling van een bestemmingsplan een oorzaak als bedoeld in het eerste lid.
Ingevolge artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht dient het bestuursorgaan, indien een besluit berust op een onderzoek naar feiten en gedragingen dat door een adviseur is verricht, zich er van te vergewissen dat het onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden.
Ingevolge het bestemmingsplan “Buitengebied Midden” rust op eisers perceel de bestemming “Agrarische bedrijfsdoeleinden”. Ingevolge artikel 3 van dit bestemmingsplan zijn gronden met die bestemming primair aangewezen voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf en secundair voor het behoud, de bescherming en/of herstel van de landschappelijke waarden. Op deze gronden mogen – met uitzondering van overige beschoeiingen – uitsluitend andere bouwwerken ten dienste van de bestemming met een maximale hoogte van 2,5 meter worden opgericht. Dit laatste met uitzondering van lichtmasten, die een hoogte van 8 meter mochten hebben.
Ingevolge artikel 3 van het bestemmingsplan “Sportveld Sint Jansklooster” zijn de nieuwe percelen van Voetbalvereniging sv VHK bestemd voor het uitoefenen van sportactiviteiten met daaraan ondergeschikt:
- wegen en paden,
- groenvoorzieningen,
- parkeervoorzieningen, en
- water en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder (ondergrondse) waterbergings- en infiltratievoorzieningen.
Op gronden met deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde, behorende bij de bestemming worden opgericht. De oppervlakte van overkappingen mag per bestemmingsvlak maximaal 25m2 zijn en deze mogen een bouwhoogte hebben van maximaal 3m. Lichtmasten mogen niet worden gebouwd. Voor het overige mag de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, maximaal 2 meter bedragen met uitzondering van:
- erfafscheidingen met een open constructie, die een bouwhoogte van maximaal 3,5m mogen hebben
- vlaggenmasten, die een bouwhoogte van maximaal 6m mogen hebben
- ballenvangers, die een hoogte van maximaal 10m mogen hebben.
De rechtbank overweegt als volgt.
4. Volgens vaste rechtspraak (onder meer de uitspraak van 7 september 2016 van de Afdeling; ECLI:NL:RVS:2016:2398) mag een bestuursorgaan, indien in een advies van een door dat bestuursorgaan benoemde deskundige op objectieve en onpartijdige wijze verslag is gedaan van het door de deskundige verrichte onderzoek en daarin op inzichtelijke wijze is aangegeven welke feiten en omstandigheden aan de conclusies ervan ten grondslag zijn gelegd en deze conclusies niet onbegrijpelijk zijn, bij het nemen van een besluit van dat advies uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan naar voren zijn gebracht. Uit die jurisprudentie volgt voorts, dat de SAOZ is te beschouwen als een onafhankelijke deskundige op het gebied van planschade, zodat verweerder in beginsel op een door de SAOZ uitgebracht advies mag afgaan. De SAOZ komt in haar advies tot de conclusie dat van een aantasting van eisers woongenot, met een waardevermindering van zijn perceel tot gevolg, geen sprake is. Ook voor wat betreft de overige schadeaspecten concludeert de SAOZ dat het nieuwe planologische regime niet leidt tot planologisch nadeel. Uit de uiteenzetting van de nieuwe planologie (hoofdstuk 4 van het advies) volgt – anders dan eiser stelt – dat de SAOZ bij die conclusie is uitgegaan van de maximaal nadelige invulling van het nieuwe planologische regime. Niet onderbouwd is, dat afstanden daarin niet correct zijn weergegeven. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de SAOZ voldoende zorgvuldig weergegeven welke gebruiksmogelijkheden de bestemming “Sport” op grond van het bestemmingsplan “Sportveld Sint Jansklooster” kent. Eisers standpunt dat de SAOZ er daarbij vanuit gaat dat het nieuwe planologische regime enkel voorziet in een incidenteel gebruik van de gronden waarop de bestemming “Sport” rust onderschrijft de rechtbank niet. De intensiteit, noch de frequentie van het gebruik van de nieuwe bestemming is immers geregeld in de bouw- en gebruiksregels behorende bij het nieuwe planologische regime. De SAOZ heeft voorts rekening gehouden met de omgevings-factoren die daaruit voortvloeien. Bij die conclusie heeft de SAOZ op goede gronden van belang geacht dat eisers perceel, rekening houdend met de maximaal nadelige invulling van het oude planologische regime, zij het op een wat grotere afstand, reeds werd geconfronteerd met gronden die bestemd waren voor sportvoorzieningen en dat eisers woongenot ook op grond van de oude bestemming “Agrarisch gebied met landschappelijke waarden” volgens het bestemmingsplan “Buitengebied Midden” reeds aangetast kon worden. Met verweerder oordeelt de rechtbank, dat het antwoord op de vraag hoe een sportcomplex in algemene zin is opgenomen in de brochure Milieuzonering in het onderhavige geval niet van onderscheidend belang is. In de directe omgeving van eisers perceel was immers voor de wijziging van het planologische regime reeds een sportcomplex gelegen en bovendien waren tussen eisers woning en de sportvelden waarop het nieuwe regime ziet, al opstallen behorende tot het agrarisch bedrijf van eiser aanwezig.
Aan de verklaring van [naam], dat eiser als gevolg van de planologische wijziging wordt geconfronteerd met een slechtere verkoopbaarheid en waardevermindering van zijn rundveebedrijf, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank op goede gronden geen gewicht toegekend. Uit de verklaring blijkt immers niet van een gedegen vergelijking tussen de onderscheidenlijke planologische regimes noch van een onderbouwing van de gestelde waardevermindering.
De rechtbank komt dan ook tot het oordeel, dat verweerder zijn besluitvorming op het advies van de SAOZ heeft mogen doen steunen.
5. Naar vaste rechtspraak van de Afdeling kan bij een planologische vergelijking in het kader van een aanvraag om tegemoetkoming in planschade van de maximaal nadelige invulling van de betrokken planologische regimes alleen dan worden afgeweken, indien die invulling met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden uitgesloten.
Met verweerder oordeelt de rechtbank dat het Activiteitenbesluit milieubeheer in zekere mate in de weg staat aan de maximaal nadelige invulling van de bestemming “Sport” op grond van het nieuwe planologische regime, nu op kortere afstand van het plangebied dan eisers perceel, reeds meerdere woningen zijn gelegen, zoals bijvoorbeeld het perceel [adres] te [woonplaats] .
Eisers betoog dat het Activiteitenbesluit milieubeheer geen beperkende factor is voor de maximale planologische invulling van de bestemmingsmogelijkheden faalt derhalve.
6. Voor de beoordeling van een aanvraag om een tegemoetkoming in planschade dient naar vaste rechtspraak te worden onderzocht, of de aanvrager als gevolg van de wijziging van het planologische regime in een nadeliger positie is komen te verkeren en ten gevolge daarvan schade lijdt of zal lijden. Daarbij is de feitelijke situatie niet van belang.
Partijen strijden er niet over dat op gronden met de bestemming “Sport” ingevolge artikel 3.2.2, onder c van het bestemmingsplan “Sportveld Sint Jansklooster” geen lichtmasten op het nieuwe sportveld mogen worden gebouwd. Wel zijn partijen verdeeld over de vraag of deze aldaar al of niet daadwerkelijk zijn geplaatst. Het antwoord op die vraag is evenwel voor de conclusie of eiser een tegemoetkoming in de schade ex artikel 6.1 van de Wro toekomt niet maatgevend, nu die vraag uitsluitend betrekking heeft op de feitelijke situatie en niet op de vergelijking van de verschillende planologische mogelijkheden. Voorzover eiser hinder ondervindt van de betreffende lichtmasten is dat een aspect dat via de weg van de bestuurlijke handhaving dient te worden opgelost.
7. Uit hetgeen hiervoor is overwogen concludeert de rechtbank dat het bestreden besluit in stand dient te worden gelaten. Het beroep is dus ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.