ECLI:NL:RBOVE:2016:4830

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
25 oktober 2016
Publicatiedatum
7 december 2016
Zaaknummer
C/08/188300 / FA RK 16-1547
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • E.V.A. Groener
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Exequatur van Turks vonnis inzake onderhoudsbijdrage

Op 25 oktober 2016 heeft de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, in een beschikking het verzoek van het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO) om exequatur van een Turks vonnis van 24 december 2002 toegewezen. Dit vonnis, gewezen door de rechtbank in Kayseri, veroordeelt de man tot betaling van een onderhoudsbijdrage van TRY 150 per maand aan zijn ex-vrouw, met terugwerkende kracht vanaf 27 juli 2001. De man heeft gedeeltelijk aan deze verplichting voldaan, maar er is een betalingsachterstand van € 9.605,08 tot 1 juli 2016.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het LBIO bevoegd is om namens de vrouw het exequatur te verzoeken, op basis van de Wet Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen. De rechtbank oordeelt dat het Turkse vonnis voldoet aan de vereisten van het Verdrag inzake de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen over onderhoudsverplichtingen, en dat er geen gewoon rechtsmiddel meer kan worden aangewend tegen dit vonnis.

De man heeft verweer gevoerd tegen de inhoud van het Turkse vonnis, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat zij niet kan ingaan op de inhoudelijke toetsing van het vonnis. De rechtbank heeft besloten dat iedere partij zijn eigen proceskosten draagt. De beschikking is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier J.H.A.L. Koelen-Goosink.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Familierecht en Jeugdrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer: C/08/188300 / FA RK 16-1547
beschikking van de enkelvoudige familiekamer voor burgerlijke zaken d.d.
25 oktober 2016
inzake
Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen, optredende in zijn functie van ontvangende instelling in het kader van het Verdrag van New York van20 juni 1956 en zoveel nodig mede in naam van mevrouw [X], wonende te Turkije,
verder te noemen: het LBIO,
gevestigd te Rotterdam,
verzoeker,
en
[verweerder],
verder te noemen: de man,
wonende te [woonplaats],
verweerder,
in persoon verschenen.

1.Het procesverloop

1.1.
De rechtbank heeft kennis genomen van de navolgende bescheiden:
- het verzoek met bijlagen, binnengekomen op 28 juni 2016;
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 12 oktober 2016. Ter zitting zijn verschenen mevrouw [A] namens het LBIO en de man in persoon.

2.De feiten

2.1.
De man is gehuwd geweest met mevrouw
[X], verder te noemen: de vrouw.
2.2.
Bij vonnis van de rechtbank in Kayseri (Turkije) van 24 december 2002 is de man veroordeeld tot betaling van een bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw van (naar de huidige waarde) TRY 150 per maand met ingang van
27 juli 2001.

3.Het verzoek

3.1.
Het LBIO verzoekt de rechtbank het exequatur te verlenen van het vonnis van de rechtbank te Kayseri (Turkije) van 24 december 2002 en de man te veroordelen in de kosten van het geding.
3.2.
Het LBIO stelt dat de T.C. Adalet Bakanligi, het Turkse ministerie van justitie, de verzendende instelling voor Turkije, in de zin van het verdrag het LBIO om bemiddeling heeft gevraagd bij de tenuitvoerlegging van het vonnis van de rechtbank in Kayseri (Turkije) van 24 december 2002, waarbij de man is veroordeeld ten behoeve van de vrouw een bijdrage van TRY 150 per maand te betalen, ingaande 27 juli 2001. De man heeft gedeeltelijk aan deze verplichting voldaan. De achterstand in de betalingen berekend tot 1 juli 2016 bedraagt € 9.605,08. Voormeld vonnis kan niet zonder meer ten uitvoer worden gelegd.

4.De beoordeling

4.1.
De rechtbank stelt voorop dat het LBIO bevoegd is om namens de vrouw exequatur te verzoeken; deze bevoegdheid is gebaseerd op de Wet Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen van 23 maart 1995 (Stb. 1995, 198).
4.2.
Het vonnis van de rechtbank in Kayseri (Turkije) van 24 december 2002 betreft een vaststelling van een onderhoudsverplichting en dient daarom te worden aangemerkt als een beslissing als bedoeld in artikel 2 van het Verdrag inzake de erkenning en de tenuitvoer- legging van beslissingen over onderhoudsverplichtingen, gesloten te ’s-Gravenhage op
2 oktober 1973.
4.3.
Het toetsingskader in deze zaak wordt daarmee in de eerste plaats gevormd door artikel 4 van het Verdrag dat bepaalt dat een in een Verdragsluitende Staat gegeven beslissing in een andere Verdragsluitende Staat erkend en uitvoerbaar verklaard moet worden indien die beslissing is gegeven door een autoriteit die als bevoegd wordt beschouwd in de zin van artikel 7 of 8 van het Verdrag én tegen die beslissing in de Staat van herkomst geen gewoon rechtsmiddel meer kan worden aangewend. Uitzondering op dit laatste zijn beslissingen die uitvoerbaar bij voorraad zijn verklaard en voorlopige maatregelen. Artikel 5 van het Verdrag voegt daaraan echter toe dat de erkenning of tenuitvoerlegging niettemin kan worden geweigerd indien (voor zover thans van belang) deze erkenning of tenuitvoerlegging in strijd is met de openbare orde van de aangezochte Staat.
4.4.
De rechtbank constateert dat aan de vereisten van artikel 4 is voldaan. Het thans voorliggende vonnis van 24 december 2002 is gewezen door een bevoegde autoriteit in Turkije terwijl tegen dat vonnis, naar ter zitting door het LBIO is verklaard, ook geen gewoon rechtsmiddel meer kan worden aangewend. Aan de in het vonnis uitgesproken veroordeling tot betaling van de is bovendien op 20 mei 2003 onherroepelijk geworden.
4.5.
De man is ter zitting verschenen en heeft verweer gevoerd. Hij is het met de uitspraak van de Turkse rechtbank inhoudelijk niet eens. De rechtbank komt echter een toetsing over de inhoud van de uitspraak niet toe, zodat het verweer van de man moet worden gepasseerd.
De proceskosten
4.6.
Gezien de aard van de procedure zal de rechtbank bepalen dat partijen dat elk van de partijen zijn eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank:
I. verleent exequatur van het vonnis van de rechtbank te Kayseri (Turkije) van 24 december 2002;
II. compenseert de kosten van deze procedure in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven te Almelo door E.V.A. Groener en in het openbaar uitgesproken op 25 oktober 2016 in tegenwoordigheid van J.H.A.L. Koelen-Goosink, griffier.