5.3Feit 1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde en als bewijs hiertoe opgevoerd de verklaringen van verdachte, de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] en de administraties van [bedrijf 1] en [bedrijf 2]. De officier van justitie heeft aangevoerd dat verdachte redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat aangeboden handel uit misdrijf afkomstig kon zijn. Voorts heeft de officier van justitie gesteld dat verder bewijs zit in de feiten en omstandigheden die verdachte zelf heeft aangevoerd, te weten dat hij dag en nacht bereikbaar is, geen legitimatie vraagt, geen administratie voert en contante handel drijft. Door aldus te handelen heeft verdachte de werkelijke herkomst van goederen verhuld en door de contante handel zonder kasboek tevens de omvang van de handel verhuld. Ten aanzien van de hoogte van het benadelingsbedrag heeft de officier van justitie aangevoerd dat zij aansluit bij het in het dossier ten aanzien van de goudverkopen aan [bedrijf 1] ingenomen uitgangspunt van een omzet van € 10.000,-- per maand, zoals uiteengezet op pagina 26 van het zaaksproces-verbaal Z-1.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van het onder 1 primair tenlastegelegde bepleit. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat onduidelijk is welke voorwerpen verdachte heeft gekocht en of deze voorwerpen van diefstal afkomstig zijn, alsook dat niet bekend is of de door verdachte ontvangen geldbedragen zijn verkregen door de verkoop van uit misdrijf afkomstige voorwerpen. De raadsman betwist eveneens de frequentie en omvang van de handel van verdachte. Voorts heeft de raadsman betoogd dat zelfs als kan worden bewezen dat de tenlastegelegde voorwerpen uit misdrijf afkomstig zijn, alsnog vrijspraak moet volgen nu verdachte hiervan geen wetenschap had.
De overwegingen van de rechtbank
Voor bewezenverklaring van witwassen moet ingevolge artikel 420 bis lid 1 sub a Sr sprake zijn van het verbergen of verhullen van de werkelijke aard, herkomst, vindplaats, vervreemding of verplaatsing van een voorwerp, terwijl de verdachte weet dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
- de feiten en omstandigheden
Verdachte is ongeveer vier à vijf jaren actief in de goudhandel. Bij verdachte kan vierentwintig uur per dag goud worden ingeleverd zonder het tonen van een identiteitsbewijs. Verdachte maakt van het bij hem ingeleverde goud geen foto’s. Verdachte heeft over de gehele periode van zijn handel in goud geen administratie gevoerd, terwijl hij wist dat hij ingevolge de belastingwetgeving als belastingplichtige wel een administratie behoorde bij te houden. Bij verdachte is geen administratie van zijn verkopen aan [bedrijf 1] en [bedrijf 2] aangetroffen.
Verdachte heeft in 2012 voor een bedrag van € 330.980,-- aan goud verkocht aan [bedrijf 2] BV.
Verdachte heeft in het jaar 2012 iedere maand twee keer per maand en voor een bedrag van
€ 4.000,-- tot € 5.000,-- per keer aan goud verkocht aan het bedrijf VOF [bedrijf 1] in [vestigingsplaats]. Verdachte maakte in dit jaar per maand maximaal € 1000,-- winst.
Verdachte heeft in 2012 een hoeveelheid gouden voorwerpen aangenomen voor een bedrag van € 25.000,- en een hoeveelheid gouden voorwerpen voor een bedrag van € 40.000,-- en deze voorwerpen vervolgens naar Antwerpen gebracht en aldaar verkocht voor bedragen van respectievelijk € 26.388,-- en € 43.000,--.De gouden voorwerpen waren afkomstig van een tweetal overvallen respectievelijk op een goud- en een muntenhandelaar in 2012.
- uitgangspunt
De rechtbank sluit ten aanzien van de hoogte van de opgevoerde geldbedragen aan omzet aan bij onderhavig onderzoeksdossier en neemt derhalve, evenals de officier van justitie en de verdediging, de verklaringen van verdachte, voor zover hij heeft verklaard dat hij bij [bedrijf 1] maximaal € 10.000,-- per maand omzet had en maximaal € 1.000,-- winst, hieromtrent als uitgangspunt.
- [bedrijf 1]
- van misdrijf afkomstig
Van de door verdachte bij [bedrijf 1] ingeleverde gouden voorwerpen is onbekend welke voorwerpen dit zijn geweest en wat de herkomst van deze voorwerpen is. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat onderhavig dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat op basis waarvan kan worden gesteld dat het niet anders kan dan dat de door verdachte bij [bedrijf 1] ingeleverde gouden voorwerpen uit enig misdrijf afkomstig zijn. De rechtbank zal verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging dat betrekking heeft op de handel met [bedrijf 1] vrijspreken.
- [bedrijf 2]
- van misdrijf afkomstig
Verdachte heeft ten aanzien van de goudverkopen aan [bedrijf 2] verklaard dat hij dit goud voor anderen inleverde bij die firma. Verdachte heeft het daarbij over personen die niet in eigen naam het goud wilden inleveren omdat zij zich niet als zodanig bij [bedrijf 2] wilden laten registreren. Voorts heeft verdachte verklaard dat dit personen zijn die geen verzekering zouden afsluiten voor hun goud. Volgens verdachte was zijn beweegreden om dit inleveren van goud voor een ander op zijn naam te doen een geldelijk belang, in die zin dat hij op deze wijze een schuld kon inlossen bij de mensen van wie het goud afkomstig was. Verdachte toont hierdoor niet alleen een eigen belang bij zijn handelingen maar geeft voorts blijk van een belang bij de personen van wie het goud afkomstig was, in die zin dat zij bereid waren een schuld te verrekenen en aldus “te betalen” in ruil voor anonimiteit.
De rechtbank stelt op basis van het vorenstaande vast dat verdachte bij [bedrijf 2] onder verdachte omstandigheden voor een groot bedrag te weten € 330.980,12 aan goud heeft ingeleverd.
De rechtbank weegt voorts mee de omstandigheid dat verdachte, die niet is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel, reclame maakt voor zichzelf met de mededeling dat hij discreet werkt en dat hij goud inneemt zonder het doen tonen van een identiteitsbewijs. Met een dergelijke handelwijze verhult verdachte de werkelijke herkomst van de goederen en ook de aard en omvang van zijn handel. Uit voornoemde dubieuze omstandigheden in combinatie met verdachtes handelwijze leidt de rechtbank af dat het niet anders kan dan dat het ingeleverde goud bij [bedrijf 2] van misdrijf afkomstig was.
- wetenschap verdachte
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen niet blijkt dat verdachte boos opzet heeft gehad op het witwassen. Derhalve dient te worden beoordeeld of verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op voornoemde strafbare gedragingen, oftewel of verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de verboden gedragingen zich zouden voordoen.
Zoals hiervoor reeds uiteengezet hanteerde verdachte een bijzondere werkwijze voor wat betreft zijn goudhandel. Verdachte profileerde zich als een discreet inkoper. Hij nam vierentwintig uur per dag goud in zonder navraag te doen naar de herkomst, hij fotografeerde en registreerde zijn handel niet, hij handelde alles contant af en verdachtes klanten behoefden zich niet te identificeren. De rechtbank stelt voorop dat naar algemene ervaringsregels bij het hanteren van een dergelijke anonieme, niet geregistreerde werkwijze in de goud-inkoopbranche de aanmerkelijke kans bestaat dat criminelen ook van de diensten van verdachte gebruik maken. Ook verdachte wordt geacht wetenschap te hebben van dit feit van algemene bekendheid.
Vervolgens dient de rechtbank te beoordelen of verdachte die aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).Om te kunnen bepalen of sprake was van voorwaardelijk opzet, zijn de feitelijke omstandigheden van het geval bepalend. Daarbij zijn de aard en de omstandigheden waaronder de feiten zijn verricht, van belang. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Naar het oordeel van de rechtbank staat buiten kijf dat verdachte, met zijn handelwijze en in onderlinge samenhang bezien met de wijze waarop hem het in te leveren goud is verstrekt, de aanmerkelijke kans dat de ontvangen gouden voorwerpen afkomstig waren uit enig misdrijf ook bewust heeft aanvaard.
- ‘Dikbek’
- van misdrijf afkomstig
Zoals hiervoor reeds uiteengezet heeft verdachte in 2012 een hoeveelheid gouden voorwerpen aangenomen voor een bedrag van € 25.000,- en een hoeveelheid gouden voorwerpen voor een bedrag van € 40.000,-- Deze voorwerpen heeft hij vervolgens naar Antwerpen gebracht en aldaar verkocht. Uit het onderzoek genaamd ‘Dikbek’ is gebleken dat deze gouden voorwerpen afkomstig waren van een tweetal overvallen op een goud- en een muntenhandelaar in 2012. Op basis hiervan concludeert de rechtbank dat de door verdachte in Antwerpen verkochte gouden voorwerpen van misdrijf afkomstig waren.
- wetenschap verdachte
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen niet blijkt dat verdachte boos opzet heeft gehad op het witwassen van de voorwerpen met betrekking tot het onderzoek ‘Dikbek’. Derhalve dient te worden beoordeeld of verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op voornoemde strafbare gedragingen, oftewel of verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de verboden gedragingen zich zouden voordoen.
Zoals hiervoor reeds uiteengezet is de rechtbank van oordeel dat naar algemene ervaringsregels bij het hanteren van een dergelijke anonieme, niet geregistreerde werkwijze in de goud-inkoopbranche zoals die van verdachte de aanmerkelijke kans bestaat dat criminelen ook van de diensten van verdachte gebruik maken. Voorts staat voor de rechtbank ook met betrekking tot de onder het onderzoek ‘Dikbek’ vallende voorwerpen vast dat verdachte, met zijn handelwijze en in onderlinge samenhang bezien met de wijze waarop hem de in te leveren voorwerpen zijn verstrekt, de aanmerkelijke kans dat de ontvangen gouden voorwerpen afkomstig waren uit enig misdrijf bewust heeft aanvaard. Tevens heeft verdachte met zijn handelwijze de werkelijke herkomst van de goederen en ook de omvang van zijn handel verhuld.
Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank het onder 1 primair tenlastegelegde zoals hiervoor is uiteengezet wettig en overtuigend bewezen.
- Gewoontewitwassen
Onder gewoonte in de zin van artikel 420 ter Sr moet worden verstaan een herhaling van feiten waaruit de subjectieve neiging van de dader blijkt het feit steeds weer te begaan. Er moet verband bestaan tussen de verschillende feiten.
Op basis van hetgeen hiervoor reeds is uiteengezet is de rechtbank gebleken dat verdachte gedurende een aanzienlijke periode telkens opnieuw dezelfde werkwijze met betrekking tot de ontvangst van en vervolgens de verkoop van goud heeft gehanteerd. Voorts is de neiging van verdachte het feit steeds weer te willen begaan is gebleken. Daarnaast is het verband tussen de verschillende feiten een gegeven. Aldus acht de rechtbank het maken van een gewoonte van witwassen door verdachte wettig en overtuigend bewezen.