Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
[gedaagde 4],
1.De procedure
- de dagvaarding,
- de aanvullende producties van de zijde van PSP,
- de producties van de zijde van [gedaagde 4] c.s.,
- de mondelinge behandeling,
- de pleitnota van PSP,
- de pleitnota van [gedaagde 4] c.s..
2.De feiten
non-concurrentiebeding, een geheimhoudingsbeding en een boetebeding opgenomen.
3.Het geschil
[gedaagde 2] te schorsen als bestuurder van SFP als bedoeld in artikel 16 van de statuten van SFP, althans een voorziening te treffen op grond waarvan PSP voor de duur van een jaar na datum van dit vonnis met uitsluiting van
met het bestuur van SFP belast is,
[gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] levert direct wanprestatie dan wel onrechtmatig handelen op jegens PSP. Door dit handelen lijdt PSP schade, aangezien zij omzet dan wel winst dan wel managementvergoeding derft.
12 september 2016 gesommeerd om het wanpresteren dan wel onrechtmatig handelen te staken en de contractueel overeengekomen boete aangezegd. Uit de schriftelijke reactie namens [gedaagde 4] c.s. blijkt dat zij onverminderd doorgaan met onder andere het leveren van verwerkte reststromen aan derden, buiten SFP om.
4.De beoordeling
[gedaagde 2] dan wel namens haar via haar (middellijk) bestuurder-natuurlijk persoon, zijn verricht die de conclusie rechtvaardigen dat er sprake is van schending van het geheimhoudingsbeding. Daarbij tekent de voorzieningenrechter aan dat [gedaagde 1] geen partij is bij de aandeelhoudersovereenkomst en dat [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] betwisten dat er vertrouwelijke informatie is verstrekt en stellen dat de productsamenstelling /matrix geen geheime informatie is, maar dat dit overzicht zelfs op de website van Innoporc stond. In het licht van het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat het gevorderde onder
3.1. onder II. onder b. dient te worden afgewezen omdat niet aannemelijk is geworden dat degenen die aan het geheimhoudingsbeding zijn gebonden dit hebben geschonden.
[gedaagde 2] wordt vooropgesteld dat ingevolge artikel 2:356 van het Burgerlijk Wetboek (BW) een bestuurder kan worden ontslagen of geschorst door de Ondernemingskamer van het Gerechtshof te Amsterdam wanneer uit een enquête, ingesteld overeenkomstig de artikel 2:344 BW, is gebleken van wanbeleid. Ingevolge artikel 2:349a lid 2 BW kan in de enquêteprocedure een voorlopige voorziening worden gevraagd.