4.4Met betrekking tot de op de tweede verdieping van de bedrijfswoning gevestigde muziekschool DoReMi stelt de rechtbank vast dat deze muziekschool niet functioneel gebonden is aan het ter plaatse gevestigde bedrijf (muziekhandel Muziek Meibergen B.V.). Voor zover de vestiging van deze muziekschool op dit adres in overeenstemming is met het vigerende bestemmingsplan, is niet gebleken dat sprake is van bewoning door de heer Meibergen die functioneel gebonden is aan de muziekschool, in die zin dat zijn aanwezigheid in verband daarmee ter plaatse noodzakelijk is.
5. Uit voorgaande volgt dat geen sprake is van (bewoning van) bedrijfswoningen ter plaatse.
6. Het beroep van eiseres op het gelijkheidsbeginsel kan niet slagen. De rechtbank volstaat hierbij met een verwijzing naar de eerder genoemde uitspraak van de ABRS, waarin reeds is geoordeeld dat geen sprake is van gelijke gevallen waar het gaat om de bewoning van de bedrijfswoningen aan de Kamperstraat 4, 6 en 22. In de uitspraak van de voorzieningenrechter van 9 juni 2015 is daarnaast overwogen dat geen sprake is van gelijke gevallen nu het bij eiseres gaat om kamerverhuur aan particulieren. Dat de rechtbank bij uitspraken van 26 november 2015 (Awb 15/668, Awb 15/669 en Awb 15/670) de beroepen van eiseres tegen de weigering van verweerder om handhavend tegen de bewoning van deze bedrijfswoningen gegrond heeft verklaard, maakt nog niet dat de rechtbank tot het oordeel dient te komen dat sprake is van gelijke gevallen. De rechtbank heeft deze beroepen gegrond verklaard omdat verweerder de weigering handhavend op te treden onvoldoende gemotiveerd had. Hierover is een afzonderlijke beroepsprocedure aanhangig. Voor het oordeel dat sprake is van gelijke gevallen die gelijk behandeld dienen te worden, is daarom geen aanknopingspunt.
7. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder op juiste gronden heeft kunnen beslissen eiseres een last onder bestuursdwang op te leggen. Het beroep daartegen is ongegrond.
8. Ten aanzien van het besluit tot invordering van de vijfde verbeurde dwangsom heeft eiseres aangevoerd dat de vijfde dwangsom niet verbeurd is en derhalve niet ingevorderd kan worden, aangezien ten tijde van het primaire besluit 2 geen sprake meer was van bewoning strijdig met bestemmingsplan, aangezien de bewoning op dat moment functioneel verbonden was met het ter plaatse gevestigde bedrijf.
Zoals de rechtbank hiervoor reeds ter zake van de opgelegde last onder bestuursdwang heeft overwogen, kan echter niet worden geoordeeld dat ten tijde van het bestreden besluit sprake was van bewoning die functioneel verbonden is met het ter plaatse gevestigde bedrijf, zodat ten tijde van de invordering van de vijfde dwangsom nog steeds sprake was van bewoning in strijd met het bestemmingplan. Er is derhalve geen sprake van een gewijzigde situatie ten opzichte van de invordering van de eerdere dwangsommen.
Het beroep tegen de invordering van de vijfde dwangsom is derhalve ongegrond.
9. Ten aanzien van het besluit tot kostenverhaal van de bestuursdwang heeft eiseres aangevoerd dat de ontruiming van de bedrijfswoningen op 15 juni 2015 onrechtmatig was, aangezien eiseres de huurovereenkomsten op 12 juni 2015 opgezegd heeft en de huurders gesommeerd heeft het gehuurde te verlaten en de sleutels in te leveren. De resterende inventaris is door eiseres opgekocht. Verweerder en de deurwaarder zijn hiervan op de hoogte gesteld. Ten tijde van de ontruiming werd er niet meer gewoond op het adres Kamperstraat 13012, 13014 en 13016. De toepassing van bestuursdwang was dan ook niet nodig, zodat de kosten daarvan niet op eiseres verhaald kunnen worden.
De rechtbank stelt vast dat de begunstigingstermijn van de opgelegde last onder bestuursdwang op 5 juni 2016 afliep.Vast staat dat eiseres vóór deze datum de bewoning van de kamers niet heeft doen staken en de woningen niet binnen deze termijn, al dan niet op grond van een deurwaardersexploit, ontruimd zijn.
Op 11 juni 2015 heeft van gemeentewege een controle plaatsgevonden, waarbij de toegang tot het pand werd ontzegd en gesteld werd dat de heer Meibergen de panden gekraakt heeft. Op 15 juni 2015 is verweerder meegedeeld dat de huur was opgezegd, maar dat de bewoners daarmee niet ingestemd hebben.
Gelet op voorgaande bestond naar het oordeel van de rechtbank voldoende aanleiding voor zowel de conclusie dat niet aan de last was voldaan als de noodzaak voor verweerder om de aangekondigde bestuursdwang toe te passen.
Dat ten tijde van de ontruiming bleek dat kamers leeg waren en persoonlijke bezittingen niet meer aanwezig waren, maakt het vorenstaande niet anders.
Op grond hiervan heeft verweerder de kosten van de uitgevoerde bestuursdwang, zoals reeds toegezegd in het primaire besluit 3, op eiseres kunnen en mogen verhalen.
Het beroep hiertegen is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.