ECLI:NL:RBOVE:2016:5109

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
15 november 2016
Publicatiedatum
23 december 2016
Zaaknummer
5405642 VV EXPL 16-70
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • J.A.O.M. van Aerde
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot betaling van achterstallige huur en ontruiming van de recreatiewoning

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 15 november 2016 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] en [gedaagde] betreffende een huurovereenkomst voor een recreatiewoning. De partijen hebben op 1 april 2016 een huurovereenkomst gesloten voor de duur van drie maanden, waarbij [gedaagde] de woning huurde voor € 450,00 per maand. [gedaagde] heeft echter geen huur betaald, wat heeft geleid tot de vordering van [eiser] om [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de achterstallige huur en ontruiming van de woning.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat [gedaagde] vanaf de aanvang van de huurovereenkomst geen huur heeft betaald, wat resulteert in een totale achterstand van € 3.150,00. De rechter heeft geoordeeld dat de vorderingen van [eiser] voldoende kans van slagen hebben in een eventuele bodemprocedure, en heeft daarom de ontruiming van de recreatiewoning toegewezen. [gedaagde] is veroordeeld om binnen twee maanden na betekening van het vonnis de woning te ontruimen en de achterstallige huur te betalen, inclusief wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten.

De kantonrechter heeft ook geoordeeld dat de gevorderde machtiging om de ontruiming zelf uit te voeren met behulp van de sterke arm van justitie overbodig is. [gedaagde] is als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van de procedure. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat [eiser] direct kan overgaan tot uitvoering van de ontruiming indien [gedaagde] niet aan de veroordelingen voldoet.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer : 5405642 VV EXPL 16-70
Vonnis in kort geding van 15 november 2016
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats 1] ,
eisende partij, hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde mr. M.P.H. van Wezel,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats 2] ,
gedaagde partij, hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde mr. G.E.J. Kornet, toegevoegd op 1 november 2016 onder nr. 2FJ0044.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 13 oktober 2016, strekkende tot het verkrijgen van een voorziening bij voorraad;
  • de bij brief van 31 oktober 2016 nader toegezonden productie van [eiser] .
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 1 november 2016. [eiser] is verschenen, bijgestaan door mr. M.P.H. van Wezel. [gedaagde] is verschenen, bijgestaan door mr. G.E.J. Kornet. Beide partijen hebben ter zitting hun standpunten nader toegelicht, [gedaagde] aan de hand van een pleitnota.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

De kantonrechter gaat uit van de volgende vaststaande feiten.
2.1.
Partijen hebben op 1 april 2016 een huurovereenkomst gesloten op grond waarvan [gedaagde] van [eiser] de gemeubileerde recreatiewoning aan [adres] huurt voor de periode van 1 april 2016 tot en met 30 juni 2016. De in de huurovereenkomst vermelde huurprijs bedraagt € 450,00 per maand, bij vooruitbetaling te voldoen.
2.2.
[gedaagde] heeft geen huur betaald.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] heeft gevorderd dat de kantonrechter bij vonnis in kort geding, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
[gedaagde] veroordeelt om binnen zeven dagen na betekening van het te wijzen vonnis het gehuurde te ontruimen en te verlaten met al degenen die zich daar van harentwege bevinden en al hetgeen zich daarin van harentwege bevindt, alsmede het gehuurde, onder afgifte van alle sleutels van het gehuurde, geheel ter vrije beschikking aan [eiser] te stellen, waarbij [eiser] gemachtigd wordt de ontruiming zo nodig zelf te doen uitvoeren op kosten van [gedaagde] met behulp van de sterke arm van politie en justitie;
[gedaagde] veroordeelt tot betaling aan [eiser] van:
 een bedrag van € 1.350,00 aan achterstallige huur;
 een bedrag van € 1.800,00 aan achterstallige gebruiksvergoeding;
 een bedrag van € 15,76 aan wettelijke rente tot en met 1 oktober 2016;
 een bedrag van € 337,30 aan buitengerechtelijke incassokosten;
 de wettelijke rente over voormelde bedragen vanaf 1 oktober 2016 tot de dag der algehele voldoening;
[gedaagde] veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 450,00 per maand voor iedere maand, een gedeelte van een maand voor een gehele maand gerekend, dat [gedaagde] vanaf 1 november 2016 tot de datum van de ontruiming nog in het gehuurde verblijft;
althans een zodanige beslissing neemt als de kantonrechter in goede justitie vermeent te behoren, onder veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure, de nakosten daarin begrepen.
3.2.
[gedaagde] heeft de vordering betwist.
3.3.
Op de standpunten van partijen wordt hierna – voor zover van belang – nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang is gelet op het gevorderde voldoende aannemelijk gemaakt.
4.2.
In dit kort geding dient beoordeeld te worden of de vorderingen van [eiser] een zodanige kans van slagen hebben in een eventuele bodemprocedure dat vooruitlopend daarop, toewijzing van de door hem gevorderde voorlopige maatregel gerechtvaardigd voorkomt. Daarbij gaat de kantonrechter uit van de door partijen gepresenteerde feiten en omstandigheden en het daaromtrent gevoerde debat, zonder nadere bewijslevering, omdat daarvoor in onderhavige procedure geen plaats is.
4.3.
In dit geschil liggen de vragen voor of [gedaagde] een bedrag aan huur en gebruiksvergoeding dient te betalen aan [eiser] en of zij de recreatiewoning aan [adres] dient te ontruimen, zodat [eiser] die woning weer ter eigen beschikking heeft.
4.4.
[eiser] heeft aangevoerd dat partijen een tijdelijke huurovereenkomst hebben gesloten. [eiser] wist dat [gedaagde] de huur niet direct zou kunnen betalen, maar is daarmee akkoord gegaan, mede gelet op de omstandigheid dat sprake was van een tijdelijke huurovereenkomst. Na ommekomst van de termijn waarvoor de huurovereenkomst is aangegaan, heeft [gedaagde] de woning niet verlaten. [gedaagde] verblijft nog steeds in de woning, maar zij betaalt geen huur. [eiser] wenst de recreatiewoning weer zelf te kunnen gebruiken.
4.5.
[gedaagde] heeft erop gewezen dat sprake is van bijzondere omstandigheden. Tussen partijen heeft een affectieve relatie bestaan. [gedaagde] bevindt zich in een moeilijke periode. Zij is betrokken bij tal van procedures met de Nederlandse Vereniging van Makelaars (NVM). In de afgelopen jaren zijn vier panden van [gedaagde] geveild. Thans heeft [gedaagde] geen inkomen. Zij heeft niet de mogelijkheid om een bijstandsuitkering aan te vragen. De huurovereenkomst tussen partijen moet worden bestempeld als een pro-formaovereenkomst, gesloten ten behoeve van de inschrijving van [gedaagde] in de Basisregistratie Personen. Partijen hebben niet beoogd dat deze huurovereenkomst voor tijdelijke duur was. Evenmin hebben partijen beoogd dat [gedaagde] huur moest betalen. [gedaagde] kampt met financiële, lichamelijke en geestelijke problematiek. Zij is reeds meerdere keren (gedwongen) opgenomen geweest en staat onder behandeling bij verscheidene artsen.
4.6.
De kantonrechter stelt voorop dat in artikel 157 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is bepaald dat de schriftelijke partijverklaring in een onderhandse akte tegenover de wederpartij dwingend bewijs oplevert, tenzij dit zou kunnen leiden tot een rechtsgevolg dat niet ter vrije bepaling van partijen staat. Dwingend bewijs houdt in dat de kantonrechter verplicht is de inhoud van de akte als waar aan te nemen (artikel 151 lid 1 Rv). Dit betekent dat tot uitgangspunt dient te worden genomen dat partijen de afspraken zijn overeengekomen, zoals zij hebben neergelegd in de door hen beiden ondertekende huurovereenkomst. Tegenbewijs tegen dwingend bewijs staat weliswaar vrij, maar de aard van een kort gedingprocedure leent zich niet voor bewijsopdrachten. Daar komt bij dat [gedaagde] haar stellingen dat de huurovereenkomst slechts als een pro-formadocument moet worden aangemerkt en dat partijen – in weerwil van die huurovereenkomst – zijn overeengekomen dat [gedaagde] de recreatiewoning voor onbepaalde tijd en om niet mocht bewonen, op geen enkele wijze heeft onderbouwd, zodat de kantonrechter niet kan beoordelen hoe groot de kans is dat [gedaagde] in een bodemprocedure erin zal slagen om tegenbewijs te leveren tegen de dwingende bewijskracht van de onderhandse akte. Vooralsnog zal de kantonrechter daarom uitgaan van de inhoud van de huurovereenkomst, waarin is bepaald dat [gedaagde] voor de huur van de recreatiewoning een bedrag van € 450,00 per maand verschuldigd is.
4.7.
Vaststaat dat [gedaagde] vanaf de aanvang van de huurovereenkomst geen huur heeft betaald. Dat betekent dat [gedaagde] aan huur dan wel aan gebruiksvergoeding tot 1 november 2016 een bedrag is verschuldigd ter hoogte van zeven maanden × € 450,00 = € 3.150,00. Dit bedrag zal worden toegewezen.
4.8.
De gevorderde rente (tot en met 1 oktober 2016 berekend op een bedrag van € 15,76) en buitengerechtelijke incassokosten (€ 337,30) zijn niet weersproken en komen op grond van de wet voor toewijzing in aanmerking, met dien verstande dat de verdere rente wordt toegewezen vanaf 2 oktober 2016 en dat geen rente wordt toegewezen over de reeds verschenen rente en de buitengerechtelijke incassokosten.
4.9.
[eiser] heeft verder gevorderd dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot ontruiming van de recreatiewoning. [eiser] heeft die vordering gebaseerd op de omstandigheid dat sprake is van een huurovereenkomst voor bepaalde duur en de omstandigheid dat [gedaagde] geen huur betaalt.
4.10.
Of sprake is van een huurovereenkomst die ziet op het gebruik van een woning, dat naar zijn aard slechts van korte duur is als bedoeld in artikel 7:232 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW) is thans niet (meer) van belang, nu als onweersproken vaststaat dat [gedaagde] een huurachterstand heeft laten ontstaan van € 3.150,00. In zijn algemeenheid geldt dat een huurovereenkomst kan worden ontbonden, indien de duur en de omvang van de huurachterstand die ontbinding en de daaraan verbonden ontruiming dit rechtvaardigen. Mocht in een bodemprocedure komen vast te staan dat de huurovereenkomst tussen partijen moet worden aangemerkt als een overeenkomst voor onbepaalde duur, dan geldt dat de hoogte van de betalingsachterstand (zeven maanden, gerekend tot 1 november 2016) de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt. Vooruitlopend daarop zal de kantonrechter de gevorderde ontruiming van de recreatiewoning toewijzen. Gelet op de omstandigheden die [gedaagde] heeft aangevoerd en het belang van [eiser] om de recreatiewoning weer zelf te kunnen gebruiken, acht de kantonrechter een ontruimingstermijn van twee maanden na betekening van het vonnis redelijk. Zolang [gedaagde] de recreatiewoning niet heeft ontruimd, is zij aan huur dan wel aan gebruiksvergoeding een bedrag van € 450,00 per maand verschuldigd, een gedeelte van een maand als hele maand gerekend.
4.11.
De gevorderde machtiging om de ontruiming zo nodig zelf te doen uitvoeren met behulp van de sterke arm van justitie zal worden afgewezen, omdat zij ingevolge art. 556 lid 1 en art. 557 Rv overbodig is.
4.12.
[gedaagde] zal, als de partij die in het ongelijk is gesteld, worden veroordeeld in de kosten van de procedure.

5.De beslissing in kort geding

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen twee maanden na betekening van dit vonnis de recreatiewoning aan [adres] met al de haren en al hetgeen haar toebehoort te ontruimen en te verlaten en – onder afgifte van alle sleutels van het gehuurde – ter vrije beschikking aan [eiser] te stellen;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om tegen bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen:
  • een bedrag van € 3.150,00 aan huur dan wel gebruiksvergoeding over de periode van 1 april 2016 tot en met 31 oktober 2016, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 2 oktober 2016 tot de dag van volledige betaling;
  • een bedrag van € 15,76 aan wettelijke rente ex artikel 6:119 BW gerekend tot en met 1 oktober 2016;
  • een bedrag van € 337,30 aan buitengerechtelijke incassokosten;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] om tegen bewijs van kwijting aan [eiser] een bedrag van € 450,00 te betalen voor iedere maand, een gedeelte van een maand voor een gehele maand gerekend, dat [gedaagde] vanaf 1 november 2016 in de recreatiewoning verblijft tot de datum van de ontruiming;
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van [eiser] begroot op:
  • € 94,08 voor explootkosten
  • € 223,00 voor griffierecht
  • € 400,00 voor salaris gemachtigde
  • € 100,00 voor nakosten, tenzij [gedaagde] binnen veertien dagen na eerste aanschrijving door [eiser] aan de inhoud van dit vonnis heeft voldaan;
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A.O.M. van Aerde, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 15 november 2016. (SvW)