ECLI:NL:RBOVE:2016:5198

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
19 oktober 2016
Publicatiedatum
2 januari 2017
Zaaknummer
C/08/179097 / HA ZA 15-611
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eigendomsgeschil over schilderij ‘De Oogst’ van Vincent van Gogh

In deze zaak vordert eiser, die stelt eigenaar te zijn van het schilderij ‘De Oogst’ van Vincent van Gogh, een verklaring voor recht dat hij de eigenaar is van het schilderij dat in beslag is genomen door de gedaagde in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar oplichting. De rechtbank Overijssel heeft eerder in een beschikking van 23 december 2015 het klaagschrift van eiser ongegrond verklaard, omdat niet buiten gerede twijfel kon worden vastgesteld dat hij als eigenaar kon worden aangemerkt. De eigendomsvraag diende in deze civiele procedure te worden beantwoord.

Eiser heeft zijn eis gewijzigd en vordert nu enkel de verklaring voor recht. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser het schilderij ongeveer 26 jaar geleden in bezit heeft gekregen en dat hij het schilderij ongeveer twintig jaar in zijn woning heeft gehad voordat hij het aan gedaagde heeft afgegeven voor verkoop. De rechtbank overweegt dat er onvoldoende bewijs is dat eiser het schilderij heeft gekocht, maar dat hij op basis van de artikelen 3:107 lid 1 en 3:119 BW vermoed wordt de eigenaar te zijn geweest in 2007. Gedaagde heeft geen verweer gevoerd tegen dit wettelijk vermoeden.

De rechtbank concludeert dat gedaagde het schilderij niet als eigenaar kan beschouwen, omdat eiser het schilderij enkel ter hand heeft gesteld aan gedaagde om een koper te zoeken. De rechtbank wijst de vordering van eiser toe en verklaart hem eigenaar van het schilderij. Daarnaast wordt gedaagde veroordeeld tot betaling van buitengerechtelijke kosten, beslagkosten en proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad, behoudens de verklaring voor recht.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rolnummer: C/08/179097 / HA ZA 15-611
Vonnis van 19 oktober 2016
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats 1] ,
eiser,
advocaat mr. M.G.F.A. Janssen te Assen,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats 2] ,
gedaagde,
laatstelijk advocaat mr. J.J.M. Pinners te Zwolle (onttrokken).

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 7 september 2016
  • de akte uitlating/akte wijziging eis (met productie 19)
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten (aanvullend op die vermeld in het tussenvonnis)

2.1.
Bij beschikking van 23 december 2015 is door deze rechtbank, Afdeling Strafrecht, het door [eiser] ingediende klaagschrift ex artikel 552a Wetboek van Strafvordering ongegrond verklaard omdat zich niet een geval voordoet dat buiten gerede twijfel is dat klager als eigenaar kan worden aangemerkt en de eigendomsvraag in het kader van die procedure niet kan worden beantwoord maar lijkt te moeten worden beantwoord door de civiele rechter.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] heeft zijn eis in zoverre gewijzigd dat hij de vordering sub II van het petitum – kort gezegd strekkende tot afgifte aan hem van het schilderij door [gedaagde] – niet handhaaft.

4.De beoordeling

4.1.
[eiser] vordert voor recht te verklaren dat hij eigenaar is van het schilderij dat door het Openbaar Ministerie is voorzien van voorwerpnummer LERBC15003_283856 en IBN-code GRAV19.01, welk schilderij wordt toegeschreven aan Vincent van Gogh.
4.2.
[eiser] heeft ter onderbouwing van zijn standpunt dat het schilderij aan hem in eigendom toebehoort twee foto’s overgelegd van de bibliotheek van diens woning. Op de foto is te zien dat het bewuste schilderij daarin aan de wand hangt, zo heeft [eiser] gesteld. [eiser] heeft verder overgelegd een verklaring van een rentmeester in dienst van de Stichting Natuurmonumenten dat diezelfde foto’s zijn genomen in de bibliotheek van de toentertijd door [eiser] gehuurde havezate “De Klencke” in Oosterhesselen.
4.3.
De rechtbank overweegt dat zij op één van de foto’s niet meer kan ontwaren dan dat daarop (aan de linkerzijde) te zien is dat een schilderij van een redelijk formaat aan de wand hangt, waarbij wat betreft de voorstelling een beeld wordt opgeroepen van een donker vlak met enkel lichtere, min of meer horizontaal verlopende kleurschakeringen in oranje. Van een gespecificeerd, identificeerbaar schilderij is in zoverre niet gebleken.
4.4.
Hoewel het in beslag genomen schilderij kan worden aanmerkt als zijnde voldoende specifiek omschreven met nummer- en codeaanduidingen, kan de rechtbank bij gebreke van bewijs (bijvoorbeeld door duidelijk beeldmateriaal) niet vaststellen dat het in beide gevallen om hetzelfde schilderij gaat. Desondanks acht zij bij het ontbreken van verweer van [gedaagde] en gelet op het geheel van verklaringen van derden met de daarin vervatte aanduidingen van het schilderij als “De Oogst” (wat op een Van Gogh lijkt)”, “de Oogst van “van Gogh” ”, “het schilderij van van Gogh”, “het van Gogh schilderij”, “het schilderij (“van Gogh”), “het schilderij De Oogst (naar van Gogh)”, en de aanduiding van het openbaar ministerie voor het in beslag genomen schilderij, voldoende aannemelijk dat het in beslag genomen schilderij hetzelfde schilderij betreft als het schilderij waarvan [eiser] heeft gesteld dat het in zijn woning heeft gehangen (hierna te noemen: het schilderij).
4.5.
Bij de aangifte heeft [eiser] verklaard ongeveer 26 jaar geleden in het bezit te zijn gekomen van het schilderij. Hij heeft voorts gesteld dat hij het genoemde schilderij vervolgens ongeveer twintig jaar in huis gehangen heeft gehad totdat hij het geruime tijd geleden aan [gedaagde] heeft afgegeven die het tot aan de beslagname onder zich heeft gehouden ten behoeve van verkoop voor [eiser] . Anders dan [eiser] stelt, acht de rechtbank niet aangetoond dat [eiser] het schilderij in het verleden heeft gekocht. Enig bewijsstuk daarvoor is niet gebleken.
4.6.
Uit de stellingen van [eiser] volgt dat hij het schilderij vanaf 1989 dan wel 1995 tot aan enig onbepaald moment van afgifte aan [gedaagde] , blijkens de aangifte van [eiser] in 2015 gelegen vier tot zes jaar geleden, in bezit heeft gehad. Hoewel uit de overgelegde verklaringen van derden geen tijdsindicatie ten aanzien van het bezit valt af te leiden, ziet de rechtbank in de vermelding met object nummer 138 in het overgelegde taxatierapport van 28 oktober 2007 een bevestiging voor het gestelde bezit van [eiser] . [gedaagde] heeft dit bezit niet weersproken.
4.7.
Gelet hierop moet [eiser] ingevolge de artikelen 3:107 lid 1en 3:119 BW, gelezen in hun onderlinge verband, worden vermoed in 2007 ten aanzien van het schilderij rechthebbende i.c. eigenaar te zijn geweest. [gedaagde] heeft tegen dit wettelijk vermoeden geen verweer gevoerd c.q. tegenbewijs geleverd.
4.8.
Ingevolge artikel 5:18 BW wordt de eigendom van een roerende zaak verloren, wanneer de eigenaar het bezit prijsgeeft met het oogmerk zich van de eigendom te ontdoen.
De rechtbank acht hiervan niet gebleken omdat [eiser] het schilderij in handen heeft gesteld van [gedaagde] , niet om de eigendom ervan aan [gedaagde] over te dragen, maar opdat die voor [eiser] een koper voor het schilderij zou zoeken.
Naar het oordeel van de rechtbank moet [gedaagde] daarom geacht worden als gevolg van die terhandstelling het schilderij voor [eiser] te zijn gaan houden. [gedaagde] mocht en mag zich derhalve redelijkerwijs niet als rechthebbende c.q. eigenaar van het schilderij beschouwen.
4.9.
De rechtbank zal de gevraagde verklaring voor recht dan ook toewijzen.
De aard van die verklaring voor recht brengt evenwel mee dat dit vonnis in zoverre niet uitvoerbaar bij voorraad kan worden verklaard.
4.10.
[eiser] vordert veroordeling van [gedaagde] in de buitengerechtelijke kosten. Deze vordering geeft de rechtbank mede vanwege zijn beloop aanleiding het volgende te overwegen. In de dagvaarding heeft [eiser] aangegeven dat deze kosten zijn ontstaan wegens werkzaamheden die strekten tot afgifte van het schilderij door [gedaagde] of het openbaar ministerie (al dan niet in het kader van klaagschriften van [gedaagde] en [eiser] ) en derhalve waren gericht op teruggave van het schilderij. Weliswaar moet een substantieel deel van de werkzaamheden daarom geacht worden geen betrekking te hebben op de onderhavige civiele procedure. Doch, in aanmerking nemende dat het openbaar ministerie en de strafrechter geen beslissing hebben willen nemen ter zake van teruggave van het schilderij aan [eiser] en dat zij eerst de beantwoording van de vraag wie als eigenaar van het schilderij moet worden aangemerkt op de weg van de civiele rechter gelegen achtten, is de rechtbank van oordeel dat de buitengerechtelijke kosten voor een deel in deze procedure voor toewijzing in aanmerking komen als redelijke kosten die [eiser] in redelijkheid heeft moeten maken. Immers, indien de buitengerechtelijke werkzaamheden wel tot teruggave van het schilderij zouden hebben geleid, zou deze civiele procedure niet nodig zijn geweest. De rechtbank zal de te vergoeden buitengerechtelijke kosten in deze context daarom ex aeqo et bono begroten op een bedrag van € 9.646,75 (zijnde de helft van het gevorderde bedrag) en dat bedrag toewijzen.
4.11.
[eiser] vordert om [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten.
Deze vordering is gelet op het bepaalde in art. 706 Rv toewijsbaar. De beslagkosten worden begroot op € 358,89 voor verschotten en € 452,00 voor salaris advocaat (1 rekest x € 452,00).
4.12.
Gedaagde zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van eiser worden begroot op:
- dagvaarding € 96,16
- griffierecht 876,00
- salaris advocaat
678,00(1,5 punten × tarief € 452,00)
Totaal € 1.650,16.
4.13.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure
slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De
nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart voor recht dat [eiser] eigenaar is van het schilderij dat door het Openbaar Ministerie is voorzien van voorwerpnummer LERBC15003_283856 en IBN-code GRAV19.01, welk schilderij wordt toegeschreven aan Vincent van Gogh,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] ter zake van buitengerechtelijke kosten te betalen een bedrag van € 9.646,75 (negenduizend zeshonderdzesenveertig euro en vijfenzeventig eurocent), te vermeerderen van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 10 november 2015,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de beslagkosten, tot op heden begroot op € 810,89,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van eiser tot op heden begroot op € 1.650,16,
5.5.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.6.
verklaart dit vonnis, behoudens de beslissing onder 5.1, tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door M.H.S. Lebens-de Mug en in het openbaar uitgesproken op 19 oktober 2016.