ECLI:NL:RBOVE:2016:5204

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
8 juni 2016
Publicatiedatum
11 januari 2017
Zaaknummer
C/08/142623 / HA ZA 13-568
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van makelaar en schadevergoeding in civiele procedure

In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Overijssel, is op 8 juni 2016 vonnis gewezen in de zaak tussen eisers, vertegenwoordigd door advocaat mr. N. Robijn-Meijer, en gedaagden, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.A.M. van de Sande. De zaak betreft de aansprakelijkheid van makelaars en de hoogte van de schadevergoeding die eisers vorderen. De rechtbank heeft in eerdere tussenvonnissen, waaronder die van 26 augustus 2015, reeds enkele belangrijke beslissingen genomen, zoals het afwijzen van de vordering van eisers voor immateriële schade en het toewijzen van bepaalde taxatiekosten. De rechtbank heeft een deskundige benoemd om de waarde-drukkende effecten van de woning te onderzoeken, waarbij de deskundige een percentage van 20% heeft vastgesteld op de door eisers betaalde koopsom van € 158.823,08. Eisers hebben een schadebedrag van € 35.823,07 gevorderd, terwijl gedaagden betogen dat er geen schade is geleden. De rechtbank heeft de argumenten van gedaagden verworpen en de deskundige bevindingen als overtuigend beschouwd. Uiteindelijk heeft de rechtbank gedaagden hoofdelijk veroordeeld tot betaling van € 32.394,35, vermeerderd met wettelijke rente, en de proceskosten aan de zijde van eisers begroot op € 2.961,32. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rolnummer: C/08/142623 / HA ZA 13-568
Vonnis van 8 juni 2016
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

wonende te [woonplaats 1] ,
2.
[eiser 2],
wonende te [woonplaats 1] ,
eisers,
advocaat mr. N. Robijn-Meijer te Middelharnis,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats 2] ,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagden,
advocaat mr. J.A.M. van de Sande te Rotterdam.
Partijen zullen hierna eisers en gedaagden genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 26 augustus 2015
  • het deskundigenbericht met bijlagen d.d. 4 januari 2016
  • de gelijktijdig genomen conclusies na deskundigenbericht van eisers en gedaagden
  • de eveneens gelijktijdig genomen antwoordconclusie na deskundigenbericht van eisers en gedaagden.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In voormeld tussenvonnis zijn navolgende knopen doorgehakt:
  • het standpunt van eisers omtrent de wegens het ‘verminderd woongenot’ gevorderde immateriële schade ad € 10.000,00 wordt verworpen; in het verlengde daarvan overwoog de rechtbank voorts dat zij niet vermag in te zien wat redelijkerwijs zou kunnen zijn begrepen onder vermogensschade “in de vorm van woonlasten die hun doel hebben gemist”;
  • de gevorderde taxatiekosten van [A] Makelaars ad € 630,35 zijn toewijsbaar; dat geldt niet ten aanzien van de kosten van [B] ad € 1.400,00 en evenmin voor de buitengerechtelijke kosten ad € 1.788,00;
  • gedaagde sub 2 is naast gedaagde sub 1 hoofdelijk aansprakelijk;
  • de wettelijke rente over de toe te kennen schadevergoeding is verschuldigd vanaf 1 maart 2001.
2.2.
De rechtbank heeft voorts een onderzoek door een deskundige gelast ter beantwoording van de volgende vragen:
1. Wat is het waarde-drukkend effect, uitgedrukt in een percentage van de destijds door eisers betaalde koopsom ad € 158.823,08 (fl. 350.000,00), van het gegeven dat de woning ten tijde van koop en overdracht niet uitgebreid kon worden naar 600 m3?
2. Zijn er nog andere punten die u naar voren wilt brengen waarvan de rechter volgens u kennis dient te nemen bij de verdere beoordeling?
2.3.
Tot deskundige is benoemd de heer M. van der Kwaak, verbonden aan Hannink Makelaars te Raalte. Het voorschot ad € 1.452,00, inclusief BTW, is ten laste gebracht van gedaagden.
2.4.
In het deskundigenbericht - met daarin verwerkt de reactie van de deskundige naar aanleiding van de opmerkingen van partijen op diens concept-rapportage d.d. 23 november 2015 - heeft de deskundige bedoeld waarde-drukkend effect, uitgedrukt in een percentage van de destijds door eisers betaalde koopsom ad € 158.823,08 (fl. 350.000,00) bepaald op 20 %, zijnde € 31.764,00.
2.5.
Eisers houden primair vast aan het - op het door [A] Makelaars vastgestelde percentage van 25% gebaseerde - schadebedrag ad € 35.823,07; subsidiair bepleiten zij een bedrag dat is gelegen tussen die € 35.823,07 en het door de deskundige bepaalde bedrag ad € 31.764,00, en meer subsidiair € 31.764,00.
2.6.
Gedaagden betogen (nogmaals) dat eisers in het geheel geen schade hebben geleden; het onderzoek van de deskundige is in hun visie ondeugdelijk omdat er geen referentieobjecten zijn gebruikt en de gebezigde methodiek zou onjuist zijn.
2.7.
De rechtbank oordeelt dienaangaande als volgt.
2.7.1.
In het tussenvonnis van 11 juni 2014 is in rechtsoverweging 4.8 reeds overwogen dat de in opdracht van eisers gedane taxatie door [A] Makelaars niet als voldoende objectief kan worden aangemerkt. Om die reden kunnen eisers hoe dan ook niet worden gevolgd in hun standpunt als hiervoor in rechtsoverweging 2.5 als primair en subsidiair weergegeven. Evenzeer gaat de rechtbank voorbij aan de stelling van gedaagden dat eisers in het geheel geen schade hebben geleden, onder verwijzing naar gemeld tussenvonnis van 11 juni 2014 rechtsoverweging 4.8
in fineen naar het laatste tussenvonnis van 26 augustus 2015, in het bijzonder naar rechtsoverweging 2.3, waarin met zoveel woorden is aangegeven dat voor de te vergoeden schade dient te worden uitgegaan van de in 2001 ‘te veel betaalde koopsom’ alsmede hetgeen aldaar omtrent de vraagstelling aan de deskundige is overwogen. Dat eisers aldus ‘ongerechtvaardigd worden verrijkt’, zoals gedaagden betogen, kan niet worden gevolgd.
2.7.2.
Gedaagden hebben hun opmerkingen naar aanleiding van het concept-deskundigenrapport ingebracht, hetgeen evenwel voor de deskundige geen aanleiding is geweest terug te komen op zijn conclusies, zoals blijkt uit het door hem als ‘vervolg’ aangeduide rapportage (vanaf p. 4). De rechtbank gaat voorbij aan het bezwaar dat er geen referentieobjecten zijn gebruikt; de deskundige heeft toegelicht dat bruikbare referenties (in de betreffende regio) niet aanwezig waren; dat dit op zich tot de beoordeling zou moeten leiden dat het deskundigenrapport ondeugdelijk is, valt niet in te zien. De rechtbank kan zich evenmin vinden in het standpunt van gedaagden dat de gebezigde ‘methodiek’ van de deskundige als ‘onjuist’ moet worden gekwalificeerd. Een en ander is genoegzaam toegelicht en de berekening die de deskundige aan de door hem becijferde schade wegens ‘gemiste waarde’ ten grondslag heeft gelegd, is voldoende inzichtelijk. De rechtbank deelt het standpunt van eisers niet dat het rapport onvoldoende met redenen is omkleed als vereist in artikel 198 Rv. De kanttekeningen die gedaagden plaatsten, miskennen dat een deskundige ter zake de nodige vrijheid heeft om zelfstandig tot een oordeel te komen (Parl. Gesch. Bewijsrecht, p. 344) en snijden ook inhoudelijk te weinig hout. Al met al komt de slotsom van de deskundige de rechtbank voldoende overtuigend voor en zij maakt diens bevindingen tot de hare.
2.8.
De rechtbank zal gedaagden hoofdelijk veroordelen tot betaling van € 31.764,00 + € 630,35, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 31.764,00 vanaf 1 maart 2001. Gedaagden zullen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De rechtbank begroot de proceskosten aan de zijde van eisers op basis van het toegewezen bedrag op:
- dagvaarding € 92,82
- griffierecht 842,00
- salaris advocaat
2.026,50(3,5 punten × tarief € 579,00)
Totaal € 2.961,32

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
veroordeelt gedaagden hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan eisers te betalen een bedrag van € 32.394,35 (tweeëndertig duizenddriehonderdvierennegentig euro en vijfendertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het bedrag van € 31.764,00 met ingang van 1 maart 2001 tot de dag van volledige betaling,
3.2.
veroordeelt gedaagden hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van eisers tot op heden begroot op € 2.961,32, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.3.
veroordeelt gedaagden hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat gedaagden niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
3.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.R. Hidma en in het openbaar uitgesproken op 8 juni 2016. [1]

Voetnoten

1.type: