ECLI:NL:RBOVE:2016:5278

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
16 maart 2016
Publicatiedatum
16 januari 2017
Zaaknummer
C/07/191166 / HZ ZA 11-1013
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming van een deskundige in een civiele procedure met betrekking tot geldleningen en koopsommen

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Overijssel, is op 16 maart 2016 een vonnis gewezen waarin de rechtbank een deskundige benoemt om onderzoek te doen naar de financiële verplichtingen tussen de partijen. De eisers, bestaande uit drie natuurlijke personen, hebben een vordering ingesteld tegen zowel een natuurlijke persoon als een besloten vennootschap. De procedure is voortgekomen uit een geschil over de betaling van geldleningen die zijn omgezet in koopsommen, en de rechtbank heeft eerder tussenvonnissen gewezen waarin partijen zijn aangemoedigd om een minnelijke schikking te bereiken, wat niet is gelukt. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onduidelijkheid bestaat over de betalingen en de vorderingen van de gedaagden, en heeft daarom besloten dat een deskundige moet worden ingeschakeld om de financiële situatie te verhelderen. De deskundige, drs. T.G. Kloosterman, is benoemd om specifieke vragen te beantwoorden over de betalingen en de resterende schulden. De rechtbank heeft ook het voorschot voor de kosten van het deskundigenonderzoek vastgesteld op € 21.259,10, dat door beide partijen moet worden betaald. De deskundige moet binnen drie maanden na de beslissing een schriftelijk rapport indienen, waarin ook de opmerkingen van de partijen over het concept van het rapport moeten worden opgenomen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rolnummer: C/07/191166 / HZ ZA 11-1013
Vonnis van 16 maart 2016
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

wonende te [woonplaats 1] ,
2.
[eiser 2],
wonende te [woonplaats 2] ,
3.
[eiser 3],
wonende te [woonplaats 3] ,
eisers,
advocaat mr. D.P. Kant te Goor,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats 4] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 2],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. E.M.M. van de Loo te Enschede.
Partijen zullen hierna eisers en gedaagden genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 23 december 2015
  • de akte aan de zijde van gedaagden, met productie 13 c.a.
Aan de zijde van eisers is akte niet dienen verleend.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In gemeld tussenvonnis heeft de rechtbank partijen uit proces-economisch oogpunt in overweging gegeven alsnog een schikking te beproeven. Een minnelijke regeling is niet tot stand gekomen.
2.2.
Bij wege van
recapitulatieoverweegt de rechtbank dat reeds is uitgemaakt in eerdere tussenvonnissen dat voor toewijzing van enig bedrag in het kader van het primair gevorderde in de gewijzigde eis geen plaats is. Ter beoordeling ligt thans nog voor de vraag in hoeverre gedaagden zich terecht beroepen op integrale betaling van de in een geldlening omgezette koopsommen ad
€ 34.033,00 -betrekking hebbend op het pand aan de [adres 1] te [plaats] - en
€ 138.402,00- betrekking hebbend op het bedrijfsgebouw aan de [adres 2] te [plaats] -, zoals bij dagvaarding subsidiair (voorwaardelijk) gevorderd. Daarnaast behoeft behandeling het gevorderde bedrag ad
€ 18.151,00
(HFL 40.000,00), betrekking hebbend op de inschrijving bij de Wereldbank voor een tender inzake Ghana Telecom (uitmakende het verschil tussen de door de v.o.f. ter beschikking gestelde waarborgsom ad HFL 200.000,00 en het aan vader teruggestorte bedrag ad HFL 160.000,00).
2.3.
In het tussenvonnis van 23 december 2015 is hierover als volgt overwogen:
“De rechtbank is evenwel niet bij machte om op basis van de in het geding gebleken gegevens zelfstandig te bepalen of en in hoeverre bedoelde bedragen ad € 34.033,00 en € 138.402,00 daadwerkelijk op de door gedaagden gepretendeerde wijze via verrekening geacht kunnen worden te zijn voldaan, c.q. voor wat betreft het restant alsnog zouden kunnen worden verrekend.
Al met al valt niet te ontkomen aan de slotsom dat hieromtrent slechts met behulp van eendeskundigenbericht, uit te brengen door één of meerdere door de rechtbank te benoemen accountant(s), genoegzame duidelijkheid zal kunnen worden verkregen, met de kanttekening dat – voor zover die opheldering niet kan worden verschaft – dit ten nadele strekt van gedaagden. Met andere woorden: de betreffende vordering zal alsdan worden toegewezen tot een bedrag ter hoogte van de (restant-)koopsommen waarvan de voldoening niet is vastgesteld.”
2.4.
In datzelfde tussenvonnis van 23 december 2015 overweegt de rechtbank ten aanzien van de
onderbouwingen het
bewijsrisicoals volgt:
“2.3. In het tussenvonnis van 28 november 2012 is met betrekking tot de litigieuze kwestie van de betaling van de in een geldlening omgezette koopsommen het standpunt van gedaagden als volgt weergegeven:
4.2. (…)
De hiervoor gemelde koopsommen (…) zijn gedaagden aanvankelijk schuldig gebleven, waarna een en ander nadien – op een gering bedrag na – is verrekend. Gedaagden hebben een vordering in rekening-courant die hoger is dan het restant van deze vordering van vader. En dit restant kan daarmee worden verrekend.
4.2.1.
Zij verwijzen daarbij in het bijzonder naar het verslag van het boekenonderzoek van de fiscus (productie 10 bij dagvaarding), en geciteerd op p. 9 van de conclusie van antwoord alsmede de correspondentie van [X] van 8 april 2010 (productie 21 bij dagvaarding) en van [Y] (productie 9 bij dagvaarding).
Gedaagden - die zich immers beroepen op bevrijdende betaling - hebben hiervan de stelplicht en de bewijslast. Zij verwijzen daarbij naar diverse stukken, zoals die in de hiervoor geciteerde rechtsoverweging 4.2.1 en ook nog in de conclusie van dupliek op p. 5 naar productie 25 bij de conclusie van repliek, alwaar gedaagden verder betogen: Het verloop van de geldlening is jaarlijks door de accountant bijgehouden
. En voorts: Gedaagden vertrouwen er zonder meer op dat de bij de hele gang van zaken betrokken derde partijen, waarvan de namen al eerder in de processtukken zijn vermeld, zo nodig het standpunt van gedaagden kunnen onderbouwen
.
(…)
2.4
De onderbouwing van de van gedaagde sub 2 gevorderde € 18.151,00 inzake de tender Ghana Telecom - betrekking hebbende op het verschil tussen de door de v.o.f. ter beschikking gestelde waarborgsom ad HFL 200.000,00 en het volgens eisers aan vader teruggestorte lagere bedrag ad HFL 160.000,00 - is te vinden in de dagvaarding onder randnummer 28. Gedaagden hebben een en ander gemotiveerd betwist bij conclusie van antwoord onder de randnummers 38 tot en met 40 (waarbij gedaagden toegeven dat de door hen aangehaalde transacties ingewikkeld lijken). Eisers hebben daartegenover bij conclusie van repliek de - vooralsnog onvoldoende inzichtelijk geworden - stelling betrokken dat de lezing van gedaagden onjuist is en hun betreffende vordering gehandhaafd. Bij conclusie van dupliek zijn gedaagden hier niet meer op terug gekomen. Het onderhavige geschilpunt is overigens ook nadien geen voorwerp meer geweest van partij-debat.
De bewijslast van de betreffende vordering rust op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv bij eisers. Nu met betrekking tot de hiervoor in rechtsoverweging 2.3 besproken kwestie van de al dan niet integrale betaling van de in een geldlening omgezette koopsommen een deskundigenbericht zal worden gelast, ligt het in de rede onderhavig geschilpunt eveneens bij dit onderzoek te betrekken. Voor zover omtrent deze vordering niet de benodigde duidelijkheid wordt verkregen, zal de rechtbank de vordering afwijzen.”
2.5.
In dezen is met name van belang de laatstelijk door gedaagden genomen akte (met bijgevoegde lijst van reeds bij conclusie van antwoord ingediende producties). In die akte komen gedaagden - onder verwijzing naar productie 13, in het bijzonder het overzicht van de betalingen ten behoeve van vader (erflater) als weergegeven in de randnummers 12 en 13 - tot de slotsom dat de onderhavige nalatenschap nog een schuld aan gedaagden heeft die vooralsnog is begroot op
€ 24.369,46 plus rente. Aangezien gedaagden geen vordering in reconventie hebben ingesteld, zal de rechtbank aan dit laatste voorbij gaan en de daarop gerichte vraagstelling van gedaagden (slot van de vragen 2 en 4) buiten beschouwing laten.
2.6.
De rechtbank kan zich vinden in het voorstel van gedaagden om één deskundige te benoemen en zij zal de door hen gesuggereerde vragen 1 tot en met 4 goeddeels overnemen en daaraan de gangbare slotvraag als vraag 5 toevoegen. De vragen luiden als volgt:
Kunt u aan de hand van het gestelde in de processtukken dan wel aan de hand van nader op te vragen stukken bij partijen dan wel derden (accountant) waaronder jaarrekeningen en overzichten constateren dat de in deze akte weergegeven aflossingen zich hebben voorgedaan?
Kunt u vaststellen of en zo ja welke schuld gedaagde sub 1 nog aan vader (erflater) heeft?
Kunt u aan de hand van het gestelde in de processtukken dan wel aan de hand van nader op te vragen stukken constateren welke partij welk gedeelte van de waarborgsom van HFL 200.000,00 heeft voldaan en of na terugbetaling van de waarborgsom welke partij welk gedeelte van het bedrag retour heeft ontvangen?
Kunt u aangeven of er nadat de omschreven transacties hebben plaatsgevonden nog een vordering resteert van vader (erflater) op gedaagde(n)?
Zijn er overigens nog opmerkingen die u op grond van uw bevindingen ter zake van de in rechtsoverweging 2.2 omschreven geschillen wilt maken?
2.7.
Wat het te betalen voorschot voor de kosten van het deskundigenbericht aangaat, heeft de rechtbank reeds uitgemaakt dat dit voorschot ten laste van ieder der partijen voor de helft zal worden gebracht.
2.8.
Een
kopievan de betreffende door de deskundige op voorhand aan de rechtbank toegezonden ‘opdrachtbevestiging’ d.d. 8 maart 2016, inclusief werkplan en algemene voorwaarden, is ter kennisgeving aan dit vonnis gehecht.
2.9.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
beveelt een onderzoek door een deskundige ter beantwoording van de volgende vragen:
Kunt u aan de hand van het gestelde in de processtukken dan wel aan de hand van nader op te vragen stukken bij partijen dan wel derden (accountant) waaronder jaarrekeningen en overzichten constateren dat de in deze akte weergegeven aflossingen zich hebben voorgedaan?
Kunt u vaststellen of en zo ja welke schuld gedaagde sub 1 nog aan vader (erflater) heeft?
Kunt u aan de hand van het gestelde in de processtukken dan wel aan de hand van nader op te vragen stukken constateren welke partij welk gedeelte van de waarborgsom van HFL 200.000,00 heeft voldaan en of na terugbetaling van de waarborgsom welke partij welk gedeelte van het bedrag retour heeft ontvangen?
Kunt u aangeven of er nadat de omschreven transacties hebben plaatsgevonden nog een vordering resteert van vader (erflater) op gedaagde(n)?
Zijn er overigens nog opmerkingen die u op grond van uw bevindingen ter zake van de in rechtsoverweging 2.2 omschreven geschillen wilt maken?
3.2.
benoemt tot deskundige: drs. T.G. Kloosterman
correspondentieadres: postbus 223, 8440 AE te Heerenveen,
bezoekadres: Veldschans 53 te Heerenveen,
telefoon: 06/22937394,
emailadres: theuniskloosterman@e11even.nl
het voorschot
3.3.
begroot de hoogte van het voorschot op de kosten van de deskundige op het bedrag van € 21.259,10 inclusief BTW en stelt partijen in de gelegenheid binnen twee weken na de datum van dit vonnis schriftelijk bij de griffie van deze rechtbank hiertegen bezwaar te maken,
3.4.
bepaalt dat
 indien niet of niet tijdig bezwaar wordt gemaakt, het voorschot reeds nu voor alsdan wordt vastgesteld op € 21.259,10 en bepaalt dat ieder der partijen de helft van dit bedrag (€ 10.629,55) dient te voldoen binnen twee weken nadat van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR) een nota is ontvangen,
 indien wel tijdig bezwaar wordt gemaakt het voorschot zal worden vastgesteld bij afzonderlijke rechterlijke beslissing,
3.5.
draagt de griffier op om de deskundige onmiddellijk in kennis te stellen van de betaling van het voorschot,
3.6.
bepaalt dat de deskundige niet eerder met zijn werkzaamheden zal beginnen dan nadat hij van de griffier bericht heeft ontvangen, dat het volledige voorschot is voldaan,
3.7.
bepaalt dat de deskundige, indien gedurende het onderzoek mocht blijken dat het gedeponeerde voorschot onvoldoende zal zijn om daaruit zijn honorarium en schadeloosstelling te voldoen, hij zo spoedig mogelijk aanvulling van het voorschot moet verzoeken, en in afwachting van een beslissing van de rechtbank hieromtrent de werkzaamheden moet staken,
het onderzoek
3.8.
bepaalt dat gedaagden hun procesdossier in afschrift aan de deskundige dienen te doen toekomen,
3.9.
bepaalt dat de deskundige het onderzoek zelfstandig zal instellen op de door de deskundige in overleg met partijen te bepalen tijd en plaats,
3.10.
wijst de deskundige er op dat het deskundigenonderzoek dient plaats te vinden met inachtneming van de Leidraad deskundigen in civiele zaken (https://www.rechtspraak.nl/Uw-Situatie/Naar-de-rechter/Betrokken-bij-een-rechtszaak/Paginas/Deskundige.aspx) en onverminderd het bepaalde in de artikelen 194-200 Rv,
3.11.
bepaalt dat partijen nadere inlichtingen en gegevens aan de deskundige dienen te verstrekken indien deze daarom verzoekt, de deskundige toegang dienen te verschaffen tot voor het onderzoek noodzakelijke plaatsen, en de deskundige ook voor het overige gelegenheid dienen te geven tot het verrichten van het onderzoek,
3.12.
bepaalt dat de deskundige, die de opdracht onpartijdig en naar beste weten dient te volbrengen, bij zijn onderzoek partijen via hun advocaten in de gelegenheid moet stellen opmerkingen te maken en verzoeken te doen en dat uit het door de deskundige uitgebrachte rapport moet blijken of aan dit voorschrift is voldaan, waarbij van de inhoud van bedoelde opmerkingen en verzoeken in het rapport melding moet worden gemaakt,
het schriftelijk rapport
3.13.
draagt de deskundige op om uiterlijk drie maanden na deze beslissing een schriftelijk en ondertekend rapport in drievoud ter griffie van het Team kanton en handelsrecht van de rechtbank in te leveren, onder bijvoeging van een gespecificeerde declaratie,
3.14.
bepaalt dat de deskundige eerst een concept van het rapport aan partijen zal toezenden, waarbij partijen in de gelegenheid zullen worden gesteld opmerkingen over het concept te maken en dat uit het (definitieve) rapport van de deskundige moet blijken of aan dit voorschrift is voldaan, waarbij van de inhoud van bedoelde opmerkingen en verzoeken in het rapport melding moet worden gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.R. Hidma en in het openbaar uitgesproken op 16 maart 2016.