ECLI:NL:RBOVE:2016:5286

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
13 januari 2016
Publicatiedatum
24 januari 2017
Zaaknummer
C/08/153451 / HA ZA 14-153
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijswaardering in het kader van tegenbewijs en competentie na vermindering van eis

In deze zaak, die voor de Rechtbank Overijssel is behandeld, gaat het om een tussenuitspraak in een civiele procedure tussen verschillende partijen, waaronder vennootschappen en een particulier. De rechtbank heeft op 13 januari 2016 een vonnis gewezen in de hoofdzaak en vrijwaringszaak, waarbij de bewijswaardering in het kader van tegenbewijs centraal staat. De procedure is gestart door de vennootschap onder firma [X], vertegenwoordigd door advocaat mr. F.J.M. Kobossen, tegen de besloten vennootschap [Y], vertegenwoordigd door advocaat mr. A. Neophitou. De rechtbank heeft in eerdere rechtsoverwegingen aangegeven dat het voor de beantwoording van de vraag of [Y] nader onderzoek had moeten doen naar de herkomst van een betaling, aankomt op alle omstandigheden van het geval. De rechtbank heeft een comparitie van partijen gelast om inlichtingen te verkrijgen over de feitelijke gang van zaken rondom de verkoop van een auto en de betaling daarvan. Tijdens de comparitie is gebleken dat de auto door Domeinen is verkocht en dat de koopsom in twee bedragen is ontvangen. De rechtbank heeft de stelling van [Y] dat zij geen nader onderzoek hoefde te doen, beoordeeld aan de hand van artikel 3:35 BW. De rechtbank concludeert dat cruciaal is dat [C] navraag heeft gedaan naar de herkomst van de betaling en dat de verklaring van [Z] dat het geld waarschijnlijk van [A] was, niet voldoende is om het beroep van [Y] op artikel 3:35 BW te honoreren. De rechtbank heeft [X] toegelaten tot het leveren van tegenbewijs en verdere beslissingen in de hoofdzaak en de vrijwaringszaak aangehouden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rolnummer: C/08/153451 / HA ZA 14-153
Vonnis in hoofdzaak en vrijwaring van 13 januari 2016
in de zaak van
vennootschap onder firma
[X],
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
eiseres,
advocaat mr. F.J.M. Kobossen,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[Y],
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. A. Neophitou.
zaaknummer / rolnummer: C/08/153451 / HA ZA 14-406
en
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[Y],
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
eiseres,
advocaat mr. A. Neophitou,
tegen
[Z],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. A.F. Ammerlaan.
Partijen zullen hierna [X] , [Y] en [Z] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 22 april 2015
  • het proces-verbaal van comparitie van 3 september 2015.
1.2.
Partijen zijn in de gelegenheid gesteld bij brief hun op- en aanmerkingen aan de griffie kenbaar te maken, waarvan [X] op 18 september 2015 en [Y] op 23 september 2015 gebruik hebben gemaakt. Vervolgens hebben [X] en [Z] op 24 september 2015 schriftelijk bezwaar gemaakt tegen (toelating van) gemelde brief van [Y] . De rechtbank volgt laatstgenoemden daarin niet. Hoewel kan worden toegegeven dat het partijen slechts was toegestaan om te reageren op het - buiten hen opgestelde - proces-verbaal, vermag de rechtbank niet in te zien dat enkele toelichtende opmerkingen van de zijde [Y] in bedoelde brief aan aanhechting aan het proces-verbaal in de weg zouden staan.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

In de hoofdzaak en de vrijwaringszaak

2.1.
De rechtbank verwijst naar en blijft bij hetgeen in voormeld tussenvonnis is overwogen en beslist. In de rechtsoverwegingen 5.4 en 5.5 is aangegeven dat het voor de beantwoording van de vraag of [Y] nader onderzoek had moeten doen naar de (herkomst van de) betaling en of zij uit die betaling al dan niet mocht afleiden dat [X] de verbintenis van [Z] jegens [Y] heeft willen voldoen, aankomt op alle omstandigheden van het geval. De rechtbank gelastte daartoe een comparitie van partijen ter verkrijging van inlichtingen, onder meer betreffende de feitelijke gang van zaken ten tijde van de (ver)koop van de auto en hetgeen tussen [C] en [Z] is besproken ten aanzien van de (ver)koop van de auto en de betaling, alsmede de meest recente stand van zaken met betrekking tot de auto.
2.2.
Wat betreft de stand van zaken met betrekking tot de auto is ter zitting gebleken dat deze door Domeinen is verkocht en dat de koopsom in twee bedragen is ontvangen en dat dit totale bedrag ad € 27.025,00 in onderling overleg is uitbetaald aan [X] . Dienaangaande heeft mr. Kobossen nog verklaard dat de “hoop is dat de Staat er nog een paar duizend bij doet”; aanvankelijk was door het OM toegezegd dat de auto zou worden afgegeven aan [Y] en [X] acht de Staat hiervoor aansprakelijk.
2.3.
Als aangegeven in rechtsoverweging 5.1 van het tussenvonnis begrijpt de rechtbank de stelling van [Y] dat zij geen nader onderzoek diende in te stellen naar de achtergrond van de betaling dan dat zij heeft gedaan, als een beroep op artikel 3:35 BW. Hoewel [X] niet beoogde de verbintenis tot betaling van [Z] jegens [Y] te voldoen, kan [X] geen beroep doen op het ontbreken van haar wil ter zake als [Y] een verklaring of gedraging - te weten: de litigieuze betaling - van [X] zo heeft opgevat dat zij die verbintenis heeft willen voldoen en als [Y] dit in de gegeven omstandigheden ook zo mocht opvatten; zie rechtsoverweging 5.2 van het tussenvonnis.
2.4.
Onder verwijzing naar twee rechterlijke uitspraken (rechtbank en hof Amsterdam) heeft de rechtbank in rechtsoverweging 5.3 van het tussenvonnis aangegeven dat deelnemers aan het girale betalingsverkeer in beginsel vertrouwen moeten kunnen hebben in de juistheid en rechtsgeldigheid van betalingen die ten gunste van hen zijn verricht, een en ander behoudens aanwijzingen van het tegendeel; de enkele omstandigheid dat een betaling door een derde wordt gedaan is geen aanwijzing voor de onregelmatigheid daarvan, omdat betaling van een schuld door een derde niet uitzonderlijk is.
2.5.
Aangezien het in dezen, zoals gezegd, aankomt op alle omstandigheden van het geval overweegt de rechtbank dienaangaande als volgt. Enerzijds is van belang dat het overgeschreven bedrag overeenkomt met de voor de auto overeengekomen (verkoop)prijs, terwijl bij de omschrijving blijkens het transactieoverzicht bovendien is vermeld het met de auto corresponderende model alsook het kentekennummer. Anderzijds volgt evenwel uit hetgeen [Y] bij monde van haar financieel directeur [F] ter comparitie heeft verklaard dat de verkoper standaard verifieert of het bedrag is binnengekomen en dat hij navraag bij de klant doet van wie het geld afkomstig is om te zorgen dat geldstromen en factuurstromen bij dezelfde persoon horen. In het proces-verbaal staat voorts: “ [C] weet dat € 44.950,00 binnen moet komen, vraagt dat na bij [G] die bevestigde dat afkomstig was van [A] . Dat moet verkoper navragen bij klant. Dat heeft hij ook gedaan. [C] heeft zich aan het protocol gehouden.” In de in rechtsoverweging 1.2 gemelde brief d.d. 23 september 2015 namens [Y] wordt dit (nogmaals) bevestigd, met als afsluiting: “Dit is in casu gebeurd op de voorgeschreven wijze namelijk door bij de klant navraag te doen naar de naam van de betaler. Zonder naam van de betaler, krijgt de klant de auto niet mee.”
2.6.
De rechtbank is – alles afwegende – van oordeel dat cruciaal is dat [C] daadwerkelijk navraag bij [Z] heeft gedaan naar de herkomst van de betaling en dat zij daarop heeft geantwoord, zoals [Y] poneert: ”waarschijnlijk van [A] ”. Mocht dit
nietin rechte komen vast te staan, dan is de rechtbank van oordeel dat het beroep van [Y] op artikel 3:35 BW faalt, omdat zij onder die omstandigheid de litigieuze betaling van [X] niet aldus heeft mogen opvatten dat laatstgenoemde bedoelde verbintenis voor [Z] heeft willen voldoen. De - vanwege het in rechtsoverweging 2.2 overwogene nog aan te passen - vordering van [X] ligt alsdan voor toewijzing gereed. In hoeverre de vordering in vrijwaring jegens [Z] zal worden gehonoreerd, zal de rechtbank daarna beslissen, mede op basis van de uitkomsten van na te melden getuigenverhoren.
Indien het vorenstaande
wélals bewezen kan worden aangemerkt, dan wordt de vordering van [X] afgewezen, en zal - in het verlengde daarvan - ook de vrijwaringsvordering in dat lot delen.
2.7.
[Y] stelt dat [C] inderdaad vooromschreven navraag heeft gedaan en dat [Z] het meermaals geciteerde antwoord “waarschijnlijk van [A] ” heeft gegeven, waarbij zij die stelling heeft onderbouwd met de als productie 10 bij de conclusie van dupliek in het geding gebrachte schriftelijke verklaring van [C] . [X] betwist een en ander en [Z] heeft op haar beurt ter comparitie bij herhaling verklaard dat dit niet het geval is geweest.
2.8.
[Y] heeft ter comparitie nog aandacht gevraagd voor het feit dat die schriftelijke verklaring van [C] reeds kort na de onderhavige transactie is opgemaakt, te weten op 16 oktober 2013. Mede gelet daarop en de gedetailleerdheid van deze verklaring acht de rechtbank het voorshands aannemelijk dat [C] navraag heeft gedaan bij [Z] naar de herkomst van de betaling en dat [Z] daarop het antwoord “waarschijnlijk van [A] ” heeft gegeven. Overeenkomstig haar bewijsaanbod zal de rechtbank [X] toelaten tot het tegenbewijs hiervan.
2.9.
Ten aanzien van de kwestie van het tijdsverloop - de ‘haast’ die gemoeid was met de (ver)koop van de auto; zie het slot van rechtsoverweging 4.2 van het tussenvonnis - is namens [Y] ter zitting toegelicht dat er vroeger meer showroombezoeken waren vóór er een auto werd gekocht en dat tegenwoordig iedereen eerst op internet kijkt. Blijkens het proces-verbaal: “Als je komt, beslis je meteen of je auto neemt. Het gaat om tweedehands auto en die kan meteen mee.” Deze toelichting komt de rechtbank voldoende plausibel voor en dit punt kan, als irrelevant voor de uiteindelijke beslissing, verder buiten beschouwing blijven.
2.10.
Bij het oproepen van de getuigen moet er rekening mee worden gehouden dat het verhoor van een getuige gemiddeld 60 minuten duurt. De namen en woonplaatsen van de getuigen en de tijdstippen waartegen zij zijn opgeroepen, dienen ten minste een week voor het verhoor aan de wederpartij en aan de griffier van de rechtbank te worden opgegeven.
2.11.
Iedere verdere beslissing in de hoofdzaak en de vrijwaringszaak wordt aangehouden.

3.De beslissing

In de hoofdzaak

De rechtbank:
3.1.
laat [X] toe tot het leveren van tegenbewijs tegen het voorshands voldoende aannemelijk te achten feit dat [C] daadwerkelijk navraag bij [Z] heeft gedaan naar de herkomst van de betaling en dat zij daarop heeft geantwoord “waarschijnlijk van [A] ”,
3.2.
bepaalt dat [X] , indien zij
getuigenwil laten horen,
binnen twee wekenna de datum van dit vonnis schriftelijk aan de rechtbank ter attentie van de roladministratie van het team kanton en handelsrecht - de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten op maandagen, dinsdagen en donderdagen in de maanden februari tot en met april 2016 moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
3.3.
bepaalt dat [X] , indien zij het bewijs niet door getuigen wil leveren maar door overlegging van
bewijsstukkenen / of door een ander bewijsmiddel, zij dit
binnen twee wekenna de datum van deze uitspraak schriftelijk aan de rechtbank ter attentie van de roladministratie van het team kanton en handelsrecht - en aan de wederpartij moet opgeven,
3.4.
bepaalt dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. T.R. Hidma in het gerechtsgebouw te Zwolle aan Schuurmanstraat 2,
3.5.
bepaalt dat
alle partijenuiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor
alle beschikbare bewijsstukkenaan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
3.6.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.R. Hidma en in het openbaar uitgesproken op 13 januari 2016.