Op 7 juli 2016 heeft verzoeker een verzoekschrift ingediend voor de wettelijke schuldsaneringsregeling. Tijdens de behandeling op 25 oktober 2016 heeft verzoeker zijn situatie toegelicht, waarbij hij onder andere een specificatie van zijn schuld aan het LBIO heeft overgelegd. De rechtbank heeft de zaak beoordeeld op basis van de ingediende stukken, waaronder een brief van een maatschappelijk werkster en een uittreksel uit de Justitiële Documentatie. De rechtbank constateert dat verzoeker een aanzienlijke schuldenlast heeft, waaronder een alimentatieschuld van € 14.516,00 en een schuld aan de gemeente wegens steunfraude. De rechtbank oordeelt dat een groot deel van de schulden verwijtbaar is, omdat deze zijn ontstaan door fraude met bijstand en het niet betalen van alimentatie. Hierdoor is de rechtbank van mening dat verzoeker niet te goeder trouw is geweest en dat het verzoek tot schuldsanering moet worden afgewezen op grond van artikel 288 lid 1 onder b en c van de Faillissementswet. De rechtbank heeft geen vertrouwen in de saneringsgezindheid van verzoeker, vooral omdat hij momenteel niet werkt en niet actief naar werk zoekt, wat zijn verplichtingen tijdens de schuldsaneringsregeling in gevaar zou kunnen brengen. De rechtbank wijst het verzoek af en stelt dat er geen plaats is voor toepassing van de hardheidsclausule.