ECLI:NL:RBOVE:2016:5301

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
7 november 2016
Publicatiedatum
16 februari 2017
Zaaknummer
187659 FT RK 16-761
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot schuldsanering wegens niet te goeder trouw zijn en niet nakomen van verplichtingen

Op 7 november 2016 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling door [verzoeker]. Het verzoekschrift werd behandeld op 24 oktober 2016, waarbij [verzoeker] zelf aanwezig was. De rechtbank heeft vastgesteld dat [verzoeker] alleenstaand is en een IOAW-uitkering ontvangt van € 904,95 per maand, met een totale schuldenlast van € 11.837,53. De schulden zijn voornamelijk ontstaan in 2014, een periode waarin [verzoeker] zijn post niet meer opende en de draad kwijt was. De rechtbank concludeert dat de schulden aan het CJIB, Zorginstituut Nederland, Delta Wonen, Essent en Zilveren Kruis Achmea niet te goeder trouw zijn ontstaan, aangezien [verzoeker] erkende dat hij zijn post negeerde en daardoor diverse schulden heeft laten ontstaan.

De rechtbank oordeelt verder dat niet voldoende aannemelijk is dat [verzoeker] in staat zal zijn om de verplichtingen voortvloeiende uit de schuldsaneringsregeling naar behoren na te komen. Eerdere pogingen tot het opstarten van een minnelijke schuldregeling zijn beëindigd omdat [verzoeker] gemaakte afspraken niet nakwam. Bovendien heeft hij zich onttrokken aan hulp van de hulpverleningsinstantie MEE IJsseloevers, wat zijn situatie verder bemoeilijkt. De rechtbank acht het niet in het belang van [verzoeker] om hem het voordeel van de twijfel te gunnen, omdat een tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling ernstige gevolgen zou hebben voor zijn toekomst.

Op basis van artikel 288 lid 1, aanhef en onder b en c van de Faillissementswet (Fw.) heeft de rechtbank het verzoek tot schuldsanering afgewezen. De beslissing werd genomen door mr. M.C. Bosch en uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Toezicht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 187659 FT RK 16-761
Datum uitspraak: 7 november 2016
Vonnis van de rechtbank Overijssel, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken, op het verzoek van:

[verzoeker] ,

wonende te [woonplaats] , [adres] ,
verzoeker,
hierna: [verzoeker] .

Het procesverloop

[verzoeker] heeft een verzoekschrift ingediend tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling.
Het verzoekschrift is behandeld ter terechtzitting van 24 oktober 2016. Ter zitting is [verzoeker] verschenen. Van de behandeling heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
Het vonnis is bepaald op vandaag.

De beoordeling

De feiten
[verzoeker] is alleenstaand en ontvangt een IOAW uitkering van € 904,95 per maand.
De schuldenlast van [verzoeker] bedraagt volgens het verzoekschrift in totaal € 11.837,53 waaronder de volgende schulden:
  • CJIB € 964,50 en € 997,00, ontstaan in 2013;
  • Flanderijn Vaes voor Delta Wonen € 1.455,09, ontstaan in 2014,
  • Van den Bergh & Partners voor Essent € 2.158,72, ontstaan in 2013,
  • Zilveren Kruis Nederland € 1.929,33, ontstaan in 2015, en
  • GGN Tijhuis & Partners voor Zorginstituut Nederland € 189,47, ontstaan in 2014.
De toelichting van [verzoeker]
Ter zitting heeft [verzoeker] verklaard dat hij nadat hij geen WAO-uitkering meer ontving hij niet meer kon rondkomen. Hij repareerde scooters die netjes verzekerd waren. Eén scooter stond bij [verzoeker] als onderdelen scooter, deze was niet verzekerd en voor die scooter heeft [verzoeker] boetes ontvangen. [verzoeker] heeft nu geen kentekens meer op zijn naam staan. De schulden aan Zilveren Kruis, Delta Wonen, Essent en Zorginstituut Nederland zijn ontstaan in 2014. In die periode was [verzoeker] naar eigen zeggen de draad kwijt en opende hij zijn post niet meer. De stapels werden steeds groter en de gemeente wilde [verzoeker] niet helpen. [verzoeker] heeft nu een budgetbeheer rekening bij de gemeente. De budgetbeheerder zorgt voor de betalingen en volgens [verzoeker] loopt dit redelijk. Volgens [verzoeker] is er geen sprake van overzicht door hem en de communicatie loopt slecht met de gemeente. [verzoeker] heeft geen contact meer met zijn hulpverlenende instantie MEE IJsseloevers, omdat hij geen contact meer wil hebben met dat soort organisaties. [verzoeker] heeft last van vermoeidheidsklachten, maar hij weet niet wat de oorzaak daarvan is. Hij gaat hiervoor niet naar de huisarts, omdat hij daar geen vertrouwen in heeft. Als hij rustig aan doet gaat het redelijk, maar hij voelt zich soms beroerd en slap. [verzoeker] weet niet of en voor hoeveel procent hij arbeidsongeschikt is. [verzoeker] wil wel solliciteren als hij een sollicitatieplicht krijgt, maar als er sprake is van dodelijke vermoeidheid kan hij weinig.
De overwegingen van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende aannemelijk geworden dat [verzoeker] ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend te goeder trouw is geweest. De rechtbank overweegt daartoe het navolgende.
De schuld aan het CJIB voor een totaalbedrag van € 1.961,50 betreft aan [verzoeker] opgelegde boetes wegens het niet verzekerd hebben van een voertuig. Deze boetes dienen naar hun aard te worden aangemerkt als niet te goeder trouw ontstaan. Reeds hierom komt het verzoek van [verzoeker] niet voor toewijzing in aanmerking.
Gebleken is dat het grootste deel van de schuldenlast van [verzoeker] in 2014 is ontstaan doordat hij in die periode de draad kwijt was en zijn post niet meer opende. De rechtbank doelt hierbij op de schulden aan Zorginstituut Nederland, Delta Wonen, Essent en Zilveren Kruis Achmea. Nu [verzoeker] ter zitting heeft erkend dat hij zijn post niet opende en hierdoor diverse schulden heeft laten ontstaan is de rechtbank van oordeel dat deze schulden recent verwijtbaar zijn ontstaan. Gelet hierop is [verzoeker] niet te goeder trouw geweest ten aanzien van het ontstaan van deze schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend.
Voorts overweegt de rechtbank dat niet voldoende aannemelijk is geworden dat [verzoeker] de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen. Uit het verzoekschrift is gebleken dat [verzoeker] in 2011 en 2014 ook al een poging heeft gedaan om een minnelijke schuldregeling op te starten. Deze aanvragen zijn beëindigd, omdat [verzoeker] onder meer de gemaakte afspraken niet na kwam en niet reageerde op schriftelijke verzoeken. [verzoeker] heeft hulp gezocht bij hulpverleningsinstantie MEE IJsseloevers, maar met deze instantie wil hij nu geen contact meer hebben. [verzoeker] onttrekt zich hiermee van hulp die hem wordt aangeboden om zijn financiële administratie weer op orde te krijgen. Gelet hierop acht de rechtbank het niet aannemelijk dat [verzoeker] op dit moment in staat zal zijn de verplichtingen voortvloeiende uit de schuldsaneringsregeling naar behoren na te komen.
De rechtbank acht het ook niet in het belang van [verzoeker] om hem reeds het voordeel van de twijfel te gunnen. Immers, indien hij (nog) niet aan de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling blijkt te kunnen voldoen, zal er een tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling volgen, waarna [verzoeker] tien jaar lang de kans ontnomen wordt om opnieuw toegelaten te worden.
Het verzoek zal worden afgewezen op grond van artikel 288 lid 1, aanhef en onder b en onder c Faillissementswet (Fw.).

De beslissing

de rechtbank:
- wijst het verzoek af.
Gewezen door mr. M.C. Bosch, lid van genoemde kamer, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 november 2016, in tegenwoordigheid van de griffier.
[…]