Op 7 november 2016 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling door [verzoeker]. Het verzoekschrift werd behandeld op 24 oktober 2016, waarbij [verzoeker] zelf aanwezig was. De rechtbank heeft vastgesteld dat [verzoeker] alleenstaand is en een IOAW-uitkering ontvangt van € 904,95 per maand, met een totale schuldenlast van € 11.837,53. De schulden zijn voornamelijk ontstaan in 2014, een periode waarin [verzoeker] zijn post niet meer opende en de draad kwijt was. De rechtbank concludeert dat de schulden aan het CJIB, Zorginstituut Nederland, Delta Wonen, Essent en Zilveren Kruis Achmea niet te goeder trouw zijn ontstaan, aangezien [verzoeker] erkende dat hij zijn post negeerde en daardoor diverse schulden heeft laten ontstaan.
De rechtbank oordeelt verder dat niet voldoende aannemelijk is dat [verzoeker] in staat zal zijn om de verplichtingen voortvloeiende uit de schuldsaneringsregeling naar behoren na te komen. Eerdere pogingen tot het opstarten van een minnelijke schuldregeling zijn beëindigd omdat [verzoeker] gemaakte afspraken niet nakwam. Bovendien heeft hij zich onttrokken aan hulp van de hulpverleningsinstantie MEE IJsseloevers, wat zijn situatie verder bemoeilijkt. De rechtbank acht het niet in het belang van [verzoeker] om hem het voordeel van de twijfel te gunnen, omdat een tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling ernstige gevolgen zou hebben voor zijn toekomst.
Op basis van artikel 288 lid 1, aanhef en onder b en c van de Faillissementswet (Fw.) heeft de rechtbank het verzoek tot schuldsanering afgewezen. De beslissing werd genomen door mr. M.C. Bosch en uitgesproken ter openbare terechtzitting.