ECLI:NL:RBOVE:2016:5315

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
21 november 2016
Publicatiedatum
22 maart 2017
Zaaknummer
186685 FT RK 645/16 en 186690 FT RK 646/16
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoeken tot schuldsanering wegens niet te goeder trouw gedrag en verkwistend financieel beheer

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 21 november 2016 uitspraak gedaan over de verzoeken van [verzoeker] en [verzoekster] tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Beide verzoekers verkeerden in een problematische financiële situatie, met aanzienlijke schulden aan de Belastingdienst en kinderopvangorganisaties. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoekers niet te goeder trouw zijn geweest in het ontstaan en onbetaald laten van hun schulden. De verzoekers hebben in de vijf jaar voorafgaand aan de indiening van hun verzoeken geen adequate stappen ondernomen om hun schuldenproblematiek aan te pakken, ondanks dat zij al sinds 2009 in financiële problemen verkeerden. De rechtbank concludeert dat de verzoekers in ernstige mate verweten kan worden dat zij nieuwe financiële verplichtingen zijn aangegaan, terwijl zij wisten dat zij deze niet konden nakomen. De rechtbank heeft de verzoeken tot schuldsanering afgewezen, omdat er geen gronden aanwezig zijn die toepassing van de hardheidsclausule rechtvaardigen. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat er geen bijzondere omstandigheden, zoals verslaving of psychische problemen, zijn die de situatie van de verzoekers zouden kunnen verklaren. De beslissing van de rechtbank is dat de verzoeken worden afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Toezicht
Zittingsplaats Zwolle
rekestnummers: 186685 FT RK 645/16 en 186690 FT RK 646/16
uitspraakdatum: 21 november 2016
Vonnis van de rechtbank Overijssel, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken op de verzoeken van:

[verzoeker] ,

geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats 1] ,
en

[verzoekster] ,

geboren op [geboortedatum 2] te [geboorteplaats 2] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
verder [verzoeker] en [verzoekster] te noemen.

Het procesverloop

[verzoeker] en [verzoekster] hebben een verzoekschrift ingediend de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit te spreken. Het verzoekschrift is behandeld ter zitting van 14 november 2016, waarvan aantekeningen zijn gemaakt. Ter zitting zijn [verzoeker] en [verzoekster] , vergezeld door mevrouw [A] , een kennis, verschenen.

De beoordeling

De feiten
[verzoeker] en [verzoekster] zijn samenwonend. De totale schuldenlast van [verzoeker] bedraagt € 38.019,37, waaronder de volgende schulden:
  • Kinderopvang (Jongejan Wisseborn gerechtsdeurwaarders) ad € 2.212,20, 2016;
  • Emesa/Vakantieveiling ad € 635,89, 2014;
  • Roompot Services ad € 551,06.
De totale schuldenlast van [verzoekster] bedraagt € 45.793,34, waaronder de volgende schulden:
- Belastingdienst ad € 11.276,--, onder andere bestaande uit:
o Kinderopvangtoeslag 2013 ad € 1.969,--;
o Kinderopvangtoeslag 2014 ad € 4.319,--;
o Kinderopvangtoeslag 2015 ad € 4.271,--;
4kids (kinderopvang) ad € 1.171,41, 2016.
[verzoeker] en [verzoekster] hebben gezamenlijk onder andere de volgende schulden:
  • St. Welluswijs ad € 1.319,--, kinderopvang, 2014;
  • Nuon ad € 4.663,--, 2013;
  • Essent ad € 1.182,61, 2014;
  • Essent ad € 795,51, 2015;
  • Woonenergie ad € 2.385,46, 2015;
  • Argenta ad € 12.000,--, achterstand voldoening hypotheeklasten.
In de bijlagen bij de verzoekschriften is voorts een schuld van € 12.000,-- aan de vader van [verzoekster] vermeld.
[verzoeker] en [verzoekster] hebben de woning, die zij thans (nog) bewonen, in 2007 gekocht. Eind 2015, begin 2016 is veiling van de woning op het nippertje voorkomen. Volgens een toelichting van [verzoeker] en [verzoekster] op de verzoeken tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, zijn de financiële problemen reeds in 2007 begonnen en zijn die problemen vanaf 2009 verergerd. Vanaf 2009 hebben [verzoeker] en [verzoekster] , na de geboorte van hun eerste kind, gebruik gemaakt van betaalde kinderopvang. Volgens [verzoeker] en [verzoekster] hebben zij de eerste maanden, waarin zij gebruik zijn gaan maken van betaalde kinderopvang, de kosten ervan moeten voorschieten, omdat er nog geen kinderopvangtoeslag was toegekend. Volgens [verzoeker] en [verzoekster] zijn er in de jaren daarna schulden blijven ontstaan aan kinderopvangorganisaties, maar konden bijvoorbeeld ook de hypotheek- en energielasten niet meer worden voldaan. Er is in ieder geval vanaf 2012 sprake van loonbeslag. [verzoeker] en [verzoekster] zijn bij dreiging van afsluiting door een energiemaatschappij telkens ‘overgestapt’ naar een andere energieleverancier.
Onder andere om veiling van de auto van [verzoeker] en [verzoekster] te voorkomen, heeft de vader van [verzoekster] schulden afbetaald. Een kennis van [verzoeker] en [verzoekster] heeft [verzoeker] en [verzoekster] destijds ondersteund bij het op orde brengen van de financiën. Daarna is het echter, vanaf midden 2014, opnieuw misgegaan, onder andere omdat er schulden zijn ontstaan aan organisaties die via het internet vakanties verkopen, zoals Vakantieveilingen.nl, en doordat die organisaties opnieuw loonbeslag hebben gelegd. Voorts heeft de belastingdienst toeslagen teruggevorderd, omdat [verzoeker] en [verzoekster] teveel toeslagen hadden ontvangen.
Naar aanleiding van de dreigende veiling van de woning hebben [verzoeker] en [verzoekster] zich uiteindelijk in oktober 2015 aangemeld bij de Gemeentelijke Krediet Bank te Assen.
De behandeling ter zitting
[verzoekster] heeft verklaard dat de financiële problemen vanaf 2009 zijn ontstaan. [verzoekster] was werkzaam in de zorg en bezocht haar patiënten op hun woonadres per fiets. Volgens [A] fietste [verzoekster] ongeveer 30 kilometer op een werkdag. Voor de uren, die [verzoekster] op de fiets doorbracht, had [verzoekster] geen recht op kinderopvangtoeslag, terwijl [verzoekster] de kosten van de oppas over die uren wel diende te voldoen. Volgens [A] zijn er ook (toeslag)schulden ontstaan, omdat [verzoeker] en [verzoekster] onvoldoende kennis hadden van de wijze waarop (aanvraag)formulieren moesten worden ingevuld.
[verzoekster] heeft verklaard dat [verzoeker] en zij telkens een paar maanden op de kinderopvangtoeslag moesten wachten en dat het daardoor is misgegaan. Volgens [verzoekster] maken [verzoeker] en zij vanaf augustus 2015 geen gebruik meer van betaalde kinderopvang.
Volgens [verzoeker] is er vanaf 2009 sprake van loonbeslag in verband met achterstanden in betaling van hypotheeklasten en achterstanden in betaling van ziektekostenpremies.
Ten aanzien van de schulden aan Roompot Services en Emesa/Vakantieveiling heeft [verzoekster] verklaard dat ze haar kinderen, ondanks dat er geen geld voor was, toch graag een vakantie wilde geven. Volgens [verzoekster] konden de energierekeningen niet worden betaald, omdat er sprake was van loonbeslagen.
[verzoekster] heeft verklaard dat [A] [verzoeker] en haar in eerste instantie heeft ondersteund bij het op orde brengen van hun financiën, maar dat [verzoeker] en zij daarna weer zijn ‘teruggevallen’, onder andere doordat er opnieuw loonbeslag werd gelegd.
Volgens [A] heeft de vader van [verzoekster] om zijn dochter te helpen diverse schulden afbetaald, maar was het beter geweest om [verzoekster] aan te sporen zelf betalingsregelingen met de schuldeisers te treffen, zodat [verzoekster] zou hebben geleerd dat ze niet meer kan uitgeven dan ze ontvangt.
De overwegingen van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de verzoeken moeten worden afgewezen en overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat [verzoeker] en [verzoekster] niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van hun schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop de verzoekschriften zijn ingediend, te goeder trouw zijn geweest.
De rechtbank concludeert dat [verzoeker] en [verzoekster] , terwijl zij zich reeds vanaf, in ieder geval 2009, in een problematische schuldensituatie bevinden, eerst in het najaar van 2015 een beroep hebben gedaan op (professionele) schuldhulpverlening. Het gevolg van het feit dat er in een zo laat stadium aan de bel is getrokken, is dat de omvang van de schuldenlast fors is toegenomen. Dit moet [verzoeker] en [verzoekster] in ernstige mate worden verweten en klemt temeer, nu de financiële situatie van [verzoeker] en [verzoekster] in 2013 door bijstand van [A] en financiële ondersteuning door de vader van [verzoekster] enige tijd op orde is geweest. [verzoeker] en [verzoekster] zijn immers opnieuw in verkwistend gedrag, in de zin van onder andere het aangaan van nieuwe onnodige financiële verplichtingen, vervallen en hebben de aanpak van hun schuldenproblematiek niet voortgezet. De rechtbank is op grond van vorenstaande van oordeel dat [verzoeker] en [verzoekster] in ieder geval niet te goeder trouw zijn geweest ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van de schulden vanaf 2013.
Meer in het bijzonder is de rechtbank van oordeel dat [verzoeker] en [verzoekster] niet aannemelijk hebben gemaakt te goeder trouw zijn geweest ten aanzien van de terugvorderingen door de belastingdienst van kinderopvangtoeslag van in totaal € 11.276,-- en van de schulden aan de kinderopvangorganisaties van in totaal € 4.702,61. Het is de rechtbank door de verklaringen voorafgaande en tijdens de zitting niet duidelijk is geworden waarom de toeslagen zijn teruggevorderd en waarom er ondanks dat er ruim € 11.000,-- aan kinderopvangtoeslag is verstrekt, nota’s van kinderopvangorganisaties onbetaald zijn gebleven. De rechtbank acht zowel [verzoeker] als [verzoekster] niet te goeder trouw ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van de schulden ten aanzien van de kinderopvang, nu de schulden het gevolg zijn van de opvang van de gezamenlijke kinderen, en er schulden aan kinderdagverblijven zijn ontstaan op naam van [verzoeker] en op naam van [verzoekster] .
Voorts is de rechtbank van oordeel dat [verzoeker] en [verzoekster] niet te goeder trouw zijn geweest ten aanzien het ontstaan en onbetaald laten van de schulden aan Emesa/Vakantieveiling ad
€ 635,89 uit 2014 en de schuld aan Roompot Services ad € 551,06 uit 2015. [verzoeker] en [verzoekster] zijn de financiële verplichting ten aanzien van Emesa/Vakantieveiling en Roompot Services immers aangegaan op een moment waarop zij al wisten dat zij deze financiële verplichtingen niet zouden kunnen nakomen en er dus schulden zouden ontstaan. Dit moet [verzoeker] en [verzoekster] , hoewel de schulden op naam van [verzoeker] zijn ontstaan, beiden in ernstige mate worden verweten. De vakanties zullen immers met het gezin zijn genoten
De rechtbank concludeert dat [verzoeker] en [verzoekster] geen beroep hebben gedaan op de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 288 lid 3 Faillissementswet en de rechtbank acht ook ambtshalve geen gronden aanwezig, die toepassing van de hardheidsclausule rechtvaardigen. Er is immers geen sprake van omstandigheden, zoals verslaving of psychische problemen, die aan het ontstaan en onbetaald laten van de schulden ten grondslag hebben gelegen, en die onder controle zijn gekregen.

De beslissing

De rechtbank:
- wijst de verzoeken af;
Gewezen door mr. M.M. Verhoeven, lid van genoemde kamer, en uitgesproken ter openbare
terechtzitting van 21 november 2016 in tegenwoordigheid van de griffier [1] .