ECLI:NL:RBOVE:2016:5316

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
21 november 2016
Publicatiedatum
27 maart 2017
Zaaknummer
188674 FT RK 846/16 en 188678 FT RK 847/16
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoeken tot schuldsanering wegens niet te goeder trouw handelen en aanzienlijke schuldenlast

In deze zaak hebben [verzoeker] en [verzoekster] een verzoekschrift ingediend voor de toepassing van de schuldsaneringsregeling. De rechtbank Overijssel heeft op 21 november 2016 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij de verzoeken zijn afgewezen. De verzoekers, die samenwonend zijn en vijf kinderen hebben, hebben een aanzienlijke schuldenlast opgebouwd. De totale schuldenlast van [verzoeker] bedraagt € 27.046,70 en die van [verzoekster] € 55.853,39. De rechtbank heeft vastgesteld dat de schulden zijn ontstaan door ondoordacht financieel gedrag van beide verzoekers, waarbij [verzoekster] heeft verklaard dat zij veel geld heeft uitgegeven aan haar kinderen en [verzoeker] heeft erkend dat hij uit gemakzucht geen toezicht heeft gehouden op de financiën.

Tijdens de zitting op 14 november 2016 is naar voren gekomen dat er aanzienlijke terugvorderingen van kinderopvangtoeslag zijn, evenals schulden aan kinderopvangorganisaties en CJIB-boetes. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verzoekers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij te goeder trouw zijn geweest in de vijf jaar voorafgaand aan de indiening van de verzoekschriften. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verzoekers niet in aanmerking komen voor schuldsanering, omdat er geen sprake is van omstandigheden die de schulden rechtvaardigen, zoals verslaving of psychische problemen. De rechtbank heeft de verzoeken tot schuldsanering afgewezen en geen gronden aanwezig geacht voor toepassing van de hardheidsclausule.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Toezicht
Zittingsplaats Zwolle
rekestnummers: 188674 FT RK 846/16 en 188678 FT RK 847/16
uitspraakdatum: 21 november 2016
Vonnis van de rechtbank Overijssel, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken op de verzoeken van:

[verzoeker] ,

geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats 1] ,
en

[verzoekster] ,

geboren op [geboortedatum 2] te [geboorteplaats 2] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
verder [verzoeker] en [verzoekster] te noemen.

Het procesverloop

[verzoeker] en [verzoekster] hebben een verzoekschrift ingediend de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit te spreken. Het verzoekschrift is behandeld ter zitting van 14 november 2016, waarvan aantekeningen zijn gemaakt. Ter zitting zijn [verzoeker] , [verzoekster] en mevrouw [B] en mevrouw [A] van de Gemeentelijke Krediet Bank te Assen (GKB), afdeling beschermingsbewind, verschenen.

De beoordeling

De feiten
[verzoeker] en [verzoekster] zijn samenwonend. Er is sprake van vijf inwonende kinderen in de leeftijd van 3 tot en met 12 jaar.
De totale schuldenlast van [verzoeker] bedraagt € 27.046,70, waaronder de volgende schulden:
  • CJIB ad € 4.635,--;
  • Budget Energie ad € 2.261,39, 2013;
  • Wehkamp ad € 1.593,63, 2013;
  • Budget Energie ad € 2.261,39, 2013.
De totale schuldenlast van [verzoekster] bedraagt € 55.853,39, waaronder de volgende schulden:
  • CJIB ad € 4.206,26;
  • Belastingdienst ad € 18.334,--, onder andere bestaande uit:
o Kinderopvangtoeslag 2013 ad € 17.751,--;
  • Slagman gerechtsdeurwaarders, kinderopvang, ad € 3.697,18, 2013;
  • Slagman gerechtsdeurwaarders, kinderopvang, ad € 3.156,10, 2013;
  • Tijhuis & Partners, kinderopvang, ad € 2.591,89, 2012-2013;
  • Waarborgfonds motorverkeer ad € 954,31, 2013;
  • Wetland Wonen ad € 2.500,81, 2014;
  • Wehkamp ad € 4.937,65, 2011.
Volgens [verzoekster] zijn de schulden ontstaan, omdat ze nooit heeft geleerd met geld om te gaan en omdat ze graag spullen voor de kinderen koopt om te voorkomen dat de kinderen zich te kort gedaan voelen door de scheiding van [verzoekster] en de vader van de kinderen.
[verzoeker] heeft verklaard dat de schulden zijn ontstaan uit gemakzucht. Volgens [verzoeker] heeft hij het beheer van de financiën overgelaten aan [verzoekster] en heeft hij eerst op het moment dat een uithuiszetting dreigde, bemerkt dat er financiële problemen zijn.
De behandeling ter zitting
[verzoekster] heeft verklaard dat ze verkeerde keuzes heeft gemaakt sinds haar scheiding in 2010, in die zin dat ze op het verkeerde moment geld heeft uitgegeven. [verzoekster] heeft verklaard dat ze veel geld heeft besteed aan haar kinderen en dat de vaste lasten daardoor niet konden worden voldaan.
Ten aanzien van de terugvordering van kinderopvangtoeslag over 2013 heeft [verzoekster] verklaard dat de belastingdienst beweert dat zij geen gebruik heeft gemaakt van kinderopvang in 2013. [verzoekster] heeft verklaard een aantal keren telefonisch contact te hebben gehad met de belastingdienst, omdat ze niet begrijpt waarom de kinderopvangtoeslag wordt teruggevorderd. [verzoekster] heeft verklaard geen bezwaar te hebben gemaakt tegen de terugvordering door de belastingdienst. Volgens [verzoekster] heeft ze de kinderopvangtoeslag over 2013 niet zelf ontvangen. Volgens [verzoekster] is de kinderopvang in 2014 geëindigd.
Volgens [verzoekster] bestaan de schulden aan het CJIB uit boetes, die zijn opgelegd voor het onverzekerd zijn van auto’s. Ten aanzien van de schuld aan het Waarborgfonds Motorverkeer (Waarborgfonds) heeft [verzoekster] verklaard dat er wordt beweerd dat ze in [plaats 1] een auto-ongeluk zou hebben veroorzaakt, terwijl ze op die dag in [plaats 2] aan het werk was. [verzoeker] heeft verklaard dat hij contact heeft opgenomen met het Waarborgfonds met het verzoek om een kopie van het rijbewijs van de bestuurder van de auto, die het ongeluk heeft veroorzaakt, toe te sturen, maar dat hij die kopie nooit heeft ontvangen.
[verzoeker] heeft verklaard dat hij sinds hij een relatie met [verzoekster] heeft, de financiële situatie niet meer goed in de gaten heeft gehouden. Volgens [verzoeker] wonen [verzoekster] en hij sinds 2013 samen.
De overwegingen van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de verzoeken moeten worden afgewezen en overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat [verzoeker] en [verzoekster] niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van hun schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop de verzoekschriften zijn ingediend, te goeder trouw zijn geweest. [verzoekster] heeft immers verklaard dat er schulden zijn ontstaan, doordat zij zodanig veel van de gezinsinkomsten aan de kinderen heeft besteed dat er onvoldoende middelen zijn overgebleven om de vaste lasten van te voldoen. De rechtbank is van oordeel dat dit [verzoekster] in ernstige mate moet worden verweten, nu [verzoekster] met voorbedachte rade schulden heeft laten ontstaan aan bijvoorbeeld de energieleverancier en de woningbouwvereniging. De rechtbank concludeert voorts dat er op afbetaling op beider namen is gekocht bij Wehkamp en dat [verzoekster] , gelet op het feit dat er onvoldoende inkomsten overbleven om de vaste lasten van te voldoen, wist dat [verzoeker] en zij de financiële verplichtingen ten opzichte van Wehkamp niet zouden kunnen nakomen. Ook dit moet [verzoekster] in ernstige mate worden verweten. De rechtbank is van oordeel dat ook [verzoeker] niet aannemelijk heeft gemaakt te goeder trouw te zijn geweest ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van de schulden, nu [verzoeker] in ieder geval vanaf de samenwoning in 2013 uit gemakzucht geen toezicht heeft gehouden op de financiële situatie van het gezin, dat hij sindsdien met [verzoekster] en de kinderen vormt. [verzoeker] heeft een eigen verantwoordelijkheid om op z’n minst toezicht te houden op het financiële beheer van het gezin en had, indien hij dit toezicht had uitgeoefend, het ontstaan van een groot deel van de schulden kunnen voorkomen. Bovendien is een deel van de schulden, zoals de schuld aan de energiemaatschappij en aan een schuld aan Wehkamp op naam van [verzoeker] ontstaan.
De rechtbank is eveneens van oordeel dat [verzoekster] en [verzoeker] niet aannemelijk hebben gemaakt te goeder trouw te zijn geweest ten aanzien van de terugvordering van kinderopvangtoeslag over 2013 van € 17.751,-- en de schulden aan de kinderdagverblijven van in totaal € 9.445,14, die hoofdzakelijk in 2013 zijn ontstaan. De rechtbank concludeert dat, ondanks verklaringen hierover voorafgaande en tijdens de zitting, nog immer niet duidelijk is waarom de toeslag is teruggevorderd en waarom er ondanks dat er ruim
€ 11.000,-- aan toeslag is verstrekt over 2013, bijna € 9.500,-- aan nota’s van kinderdagverblijven onbetaald is gebleven. De rechtbank acht zowel [verzoekster] als [verzoeker] niet te goeder trouw ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van de schulden ten aanzien van de kinderopvang, nu de schulden het gevolg zijn van de opvang van de tot hun gezin behorende kinderen.
[verzoekster] heeft naar het oordeel van de rechtbank ook niet aannemelijk gemaakt dat ze te goeder trouw is geweest ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van de in haar verzoekschrift opgenomen schuld aan het Waarborgfonds, nu het Waarborgfonds de vordering bij de GKB heeft ingediend, dus van oordeel is dat de vordering op [verzoekster] nog bestaat. De rechtbank is van oordeel dat het op de weg van [verzoekster] had gelegen om zich meer inspanningen te getroosten om het Waarborgfonds ervan te overtuigen dat zij niet betrokken is geweest bij het ongeluk in [plaats 1] en er dus geen sprake kan zijn van een vordering van het Waarborgfonds op haar. De rechtbank overweegt dat schulden aan het Waarborgfonds naar hun aard reeds niet te goeder trouw zijn ontstaan.
Ten slotte concludeert de rechtbank dat [verzoeker] en [verzoekster] allebei ongeveer € 4.500,--, dus in totaal bijna € 9.000,--, aan CJIB-boetes op hun naam hebben laten ontstaan en onbetaald hebben gelaten. De rechtbank overweegt dat deze schulden naar hun aard reeds niet te goeder trouw zijn ontstaan.
De rechtbank concludeert dat [verzoeker] en [verzoekster] geen beroep hebben gedaan op de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 288 lid 3 Faillissementswet en de rechtbank acht ook ambtshalve geen gronden aanwezig, die toepassing van de hardheidsclausule rechtvaardigen. Er is immers geen sprake van omstandigheden, zoals verslaving of psychische problemen, die aan het ontstaan en onbetaald laten van de schulden ten grondslag hebben gelegen, en die onder controle zijn gekregen.

De beslissing

De rechtbank:
- wijst de verzoeken af;
Gewezen door mr. M.M. Verhoeven, lid van genoemde kamer, en uitgesproken ter openbare
terechtzitting van 21 november 2016 in tegenwoordigheid van de griffier.