ECLI:NL:RBOVE:2016:59

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
13 januari 2016
Publicatiedatum
11 januari 2016
Zaaknummer
C/08/167518 / HA ZA 15-80
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over bemiddelingsvergoeding bij tussentijdse opzegging van bemiddelingsovereenkomst

In deze zaak vordert eiser, eigenaar van een organisatie-adviesbureau, betaling van een bemiddelingsvergoeding van gedaagde, een financiële holding, na een tussentijdse opzegging van een bemiddelingsovereenkomst. De partijen hebben in februari 2014 een overeenkomst gesloten waarbij eiser kandidaten voor een functie bij gedaagde zou voorstellen. Eiser stelt dat gedaagde hem een vergoeding verschuldigd is, omdat hij kandidaten heeft voorgesteld en gedaagde de overeenkomst voortijdig heeft beëindigd. Gedaagde betwist dit en stelt dat de overeenkomst bepaalt dat zij alleen een vergoeding verschuldigd is als er een arbeidsovereenkomst tot stand komt met een door eiser voorgestelde kandidaat. De rechtbank oordeelt dat de bemiddelingsovereenkomst prevaleert boven de algemene voorwaarden van eiser en dat er geen sprake is van een voortijdige beëindiging die gedaagde zou verplichten tot betaling van de vergoeding. De vorderingen van eiser worden afgewezen en hij wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rolnummer: C/08/167518 / HA ZA 15-80
Vonnis van 13 januari 2016
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats] ,
eiser,
advocaat mr. G.D. te Biesebeek te Zwolle,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AWETA HOLDING B.V.,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te Nootdorp,
gedaagde,
advocaat mr. L.C. Kapper te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en Aweta genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de akte overlegging producties van [eiser]
  • de conclusie van antwoord
  • de conclusie van repliek
  • de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Sinds begin 2010 is [eiser] eigenaar van de eenmanszaak Z-Vizier. Z-Vizier is een organisatie-adviesbureau dat zich bezighoudt met het in opdracht van derden werven en selecteren van medewerkers/personeelsleden.
Aweta is een financiële holding en internationaal leverancier van voedsel sorteer- en verpakkingstechnologie en
track and tracetechnologie.
2.2.
Begin februari 2014 hebben partijen elkaar op een vakbeurs in Berlijn ontmoet.
2.3.
Op 12 februari 2014 hebben partijen een overeenkomst van opdracht gesloten inzake de bemiddeling van een geschikte kandidaat voor de functie van Operations Manager bij Aweta (hierna: de bemiddelingsovereenkomst). Deze overeenkomst luidt als volgt:
Kern van deze overeenkomst is dat Aweta BV enkel en alleen aan Z-Vizier een bemiddelingsvergoeding verschuldigd is, indien er tussen Aweta BV en een door Z-Vizier voorgestelde kandidaat een arbeidsovereenkomst van welke aard en/of hoedanigheid dan ook tot stand komt (no-cure-no-pay). Hierbij komen Aweta BV en Z-Vizier gezamenlijk het volgende overeen:
1) Z-Vizier zal geheel vrijblijvend een of enkele geschikte kandidaten voor bovengenoemde functie aan Aweta BV voorstellen. Hiervoor is Aweta BV geen enkele vergoeding aan Z-Vizier verschuldigd.
2) Z-Vizier verkrijgt met deze opdracht geen exclusief recht op het zoeken naar en voorstellen van kandidaten voor deze positie. Dit houdt in dat Z-Vizier niet de enige partij is die bovenstaande opdracht mag en zal uitvoeren.
3) Zodra een arbeidsovereenkomst van welke aard en/of hoedanigheid door Aweta BV (of door aan haar of door aan haar moederonderneming gelieerde ondernemingen) is overeengekomen met (een) door Z-Vizier voorgestelde kandida(a)t(en) is Aweta BV de volledige bemiddelingsvergoeding aan Z-Vizier verschuldigd als genoemd in art. 4.
4) In geval van succesvolle bemiddeling (zodra een arbeidsovereenkomst van welke aard en/of hoedanigheid dan ook door Aweta BV of aan haar of door aan haar moederonderneming gelieerde onderneming is getekend binnen 24 maanden na datum voorstel van Z-Vizier) bedraagt de bemiddelingsvergoeding van Aweta BV aan Z-Vizier 20% (exclusief BTW) van een volledig bruto jaarsalaris (basissalaris (bruto) + gerealiseerde bonus) van die kandidaat inclusief alle fiscaal belaste inkomensbestanddelen (met uitzondering van een bedrijfsauto) met een minimum bemiddelingsvergoeding voor Z-Vizier van € 15.000 - excl. BTW.
5) (…).
6) Er zullen door Z-Vizier verder geen andere wervings- en/of andere additionele kosten m.b.t. deze overeenkomst aan Aweta BV in rekening worden gebracht dan de eerder genoemde vergoedingen, tenzij anders aanvullend is/wordt overeengekomen.
7) (…).
8) De hiervoor genoemde artikelen 1 t/m 7 vormen een uitdrukkelijke aanvulling op de Algemene Voorwaarden (Inplacement) van Z-Vizier en zijn uitsluitend van toepassing op deze onderliggende overeenkomst. Voor zover hier niet anders omschreven, zijn op deze overeenkomst verder de Algemene Voorwaarden (Inplacement) van Z-Vizier volledig en onverminderd van toepassing. Een exemplaar van deze Algemene Voorwaarden (Inplacement) is u ter beschikking gesteld en door ondertekening van deze overeenkomst verklaart u deze Algemene Voorwaarden (Inplacement) te hebben ontvangen, te hebben gelezen en voor akkoord.
Door ondertekening verklaren beide partijen de bovenstaande voorwaarden met elkaar te zijn overeengekomen.
Artikel 8 van de Algemene Voorwaarden (Inplacement) van [eiser] (hierna: de Algemene Voorwaarden) luidt als volgt:
8. Intrekken en wijzigen van een opdracht
Indien de opdrachtgever de inplacementopdracht intrekt of beëindigt, voordat een kandidaat is geaccepteerd of voordat de tussen partijen afgesproken maximale duur van de opdracht is verstreken, is Z-Vizier gerechtigd de opdrachtgever de in artikel 5 bedoelde bemiddelingsvergoeding volledig in rekening te brengen, alsmede de door Z-Vizier overeengekomen wervingskosten en de in artikel 5 bedoelde extra kosten. (…).
2.4.
Direct na ontvangst van de door Aweta getekende bemiddelingsovereenkomst heeft [eiser] op 12 februari 2014 de namen en cv’s van twee potentiële kandidaten aan Aweta gemaild. Op 9 april 2014 heeft [eiser] de namen en cv’s van nog eens zeven potentiële kandidaten aan Aweta gemaild.
2.5.
Bij e-mail van 16 april 2014 heeft Aweta aan [eiser] meegedeeld dat bij de door [eiser] toegezonden profielen geen geschikte kandidaat zit en dat is besloten om een “search” uit te zetten bij (werving- en selectiebureau) [bedrijf] . Daarbij heeft Aweta [eiser] verzocht voor de vacante functie van Operations Manager geen kandidaten meer voor te stellen. Uit coulance en als dank voor de verrichte activiteiten heeft Aweta aan [eiser] een vergoeding van € 5.000,00 toegezegd indien uiteindelijk uit dit traject een plaatsing zal voortvloeien van één van de profielen die [eiser] heeft voorgesteld.
2.6.
Partijen hebben nadien via e-mail gecorrespondeerd over het al dan niet verschuldigd zijn van een bemiddelingsvergoeding door Aweta.
2.7.
Op 4 juli 2014 heeft [eiser] aan Aweta een factuur met een bedrag van
€ 33.880,00 (20% x € 140.000,00 + 21% BTW) verzonden. Aweta heeft deze factuur, ook na herhaalde verzoeken daartoe zijdens [eiser] , onbetaald gelaten.
2.8.
In augustus 2014 heeft Aweta via [bedrijf] een kandidaat aangenomen, niet zijnde één van de negen door [eiser] voorgestelde kandidaten. Begin 2015 is deze kandidaat overleden. Vervolgens heeft Aweta contact gehad met twee kandidaten van [eiser] . Uiteindelijk is de vacature van Operations Manager vervuld door een Interim Manager van Aweta.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, Aweta zal veroordelen om aan [eiser] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen de somma van € 34.993,00 (inclusief buitengerechtelijke incassokosten ad € 1.113,00), zulks te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over € 33.800,00 vanaf 18 juli 2014 tot aan de dag der algehele voldoening en met veroordeling van Aweta in de kosten van het geding, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis en – voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente, te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening, alsmede voor nakosten met een bedrag van € 131,00 dan wel, indien betekening van het vonnis plaatsvindt, met € 199,00.

4.De beoordeling

4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat ingevolge artikel 14 van de Algemene Voorwaarden deze rechtbank bevoegd is om van het geschil kennis te nemen.
4.2.
Aan zijn vorderingen legt [eiser] primair ten grondslag dat Aweta toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen voortvloeiende uit de bemiddelingsovereenkomst en artikel 8 van de daarop van toepassing zijnde Algemene Voorwaarden. Subsidiair stelt [eiser] dat uit de kern van de bemiddelingsovereenkomst volgt dat de aan hem toekomende vergoeding afhankelijk is van de vervulling van de opschortende voorwaarde dat er een overeenkomst tot stand komt tussen enerzijds een door [eiser] aangedragen kandidaat en anderzijds Aweta en dat Aweta het [eiser] heeft belet dat deze voorwaarde in vervulling gaat, zodat ook beginselen van redelijkheid en billijkheid met zich meebrengen dat [eiser] de overeengekomen vergoeding toekomt (artikel 6:23 lid 1 BW). Meer subsidiair maakt [eiser] op grond van artikel 7:411 jo. 7:426 BW aanspraak op het volle loon, nu de plotselinge, voortijdige beëindiging van de bemiddelingsovereenkomst volledig is toe te rekenen aan Aweta en de betaling van het volle loon, gelet op de omstandigheden van het geval, meer dan redelijk is. Aweta heeft gemotiveerd verweer gevoerd (zie hierna).
4.3.
Kern van het geschil betreft de vraag of Aweta gehouden is tot betaling van de gevorderde hoofdsom van € 33.800,00 (inclusief BTW en exclusief rente). Partijen verschillen van mening over de uitleg van de bemiddelingsovereenkomst. De rechtbank overweegt als volgt.
Inhoud en uitleg bemiddelingsovereenkomst
4.4.
Ter zake van de inhoud van de bemiddelingsovereenkomst heeft het volgende te gelden. Voor het antwoord op de vraag hoe in een schriftelijke stuk de verhouding tussen partijen is geregeld komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten, waarbij van belang kan zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht; vgl. HR 13 maart 1981, NJ 1981, 635 (Haviltex). Daarbij zijn telkens van beslissende betekenis alle concrete omstandigheden van het geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen. Dit betekent onder meer dat de uitleg van een schriftelijk contract niet dient plaats te vinden op grond van alleen maar de taalkundige betekenis van de bewoordingen waarin het is gesteld. In praktisch opzicht is de taalkundige betekenis die deze bewoordingen, gelezen in de context van dat geschrift als geheel, in (de desbetreffende kring van) het maatschappelijk verkeer normaal gesproken hebben, bij de uitleg van dat geschrift echter vaak wel van groot belang (vgl. HR 20 februari 2004, NJ 2005, 493). Voor een taalkundige/grammaticale uitleg bestaat eerder aanleiding indien het een zuiver commerciële transactie betreft tussen professionele partijen (HR 19 januari 2007, NJ 2007, 575 en HR 29 juni 2007, NJ 2007, 576). Ook indien bij de uitleg van een overeenkomst groot gewicht toekomt aan de taalkundige betekenis van de bewoordingen, kunnen de overige omstandigheden van het geval niettemin meebrengen dat een andere (dan de taalkundige) betekenis aan de bepalingen van de overeenkomst moet worden gehecht. Beslissend blijft immers de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten; vgl. HR 5 april 2013, LJN: BY8101. Daarbij verdient opmerking dat ook uitlatingen en gedragingen na het sluiten van de overeenkomst van belang kunnen zijn voor de aan die overeenkomst te geven uitleg; vgl. HR 12 oktober 2012, LJN: BX5572. De partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van een bepaalde uitleg van een overeenkomst draagt op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv de bewijslast van de feiten en omstandigheden die de door haar bepleite uitleg ondersteunen. Overigens heeft het vorenstaande
mutatis mutandisook te gelden voor (uitlatingen in verband met) een mondeling gesloten overeenkomst.
4.5.
Aweta voert als verweer dat zij niet gebonden is aan artikel 8 van de Algemene Voorwaarden, omdat de tussen partijen gesloten bemiddelingsovereenkomst prevaleert boven deze voorwaarden. Volgens Aweta is de tekst van de bemiddelingsovereenkomst helder wat betreft de rechten en plichten van partijen en de voorrang die deze overeenkomst heeft boven de Algemene Voorwaarden. Aweta stelt dat de kern van de overeenkomst is dat Aweta enkel en alleen een bemiddelingsvergoeding verschuldigd is indien er tussen Aweta en een door [eiser] voorgestelde kandidaat, binnen 24 maanden nadat [eiser] de betreffende kandidaat aan Aweta zou hebben voorgesteld, een arbeidsovereenkomst tot stand komt. Volgens Aweta is de tekst van artikel 8 van de Algemene Voorwaarden daarmee strijdig, nu daarin is bepaald dat Aweta ook een bemiddelingsvergoeding is verschuldigd, onder meer, zonder dat een kandidaat is geaccepteerd en dus geen arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen. Aweta betwist daarom dat artikel 8 van de Algemene Voorwaarden van toepassing is. Voorts stelt Aweta dat artikel 8 van de Algemene Voorwaarden ook in geen enkel ander opzicht aansluit bij de bemiddelingsovereenkomst. Daartoe voert Aweta aan dat (I) er geen bemiddelingsovereenkomst voor bepaalde tijd is, (II) er geen wervingskosten zijn overeengekomen, die zijn juist uitdrukkelijk uitgesloten en (III) er geen extra kosten zijn overeengekomen, die eveneens juist uitdrukkelijk zijn uitgesloten. Volgens Aweta behoren de Algemene Voorwaarden duidelijk bij een andere standaard bemiddelingsovereenkomst, één die Aweta juist niet met [eiser] wilde sluiten.
4.6.
[eiser] betwist dit door erop te wijzen dat, behalve de (hoogte van de) vergoeding bij een succesvolle bemiddeling, tussen partijen ook is afgesproken dat Aweta [eiser] financieel dient te compenseren, indien de bemiddelingsovereenkomst door Aweta tussentijds wordt ingetrokken, opgezegd dan wel beëindigd. [eiser] stelt dat de bemiddelingsovereenkomst in het bijzonder betrekking heeft op de beloning van [eiser] , indien zijn bemiddeling ertoe leidt dat er een arbeidsovereenkomst tussen een door hem voorgestelde kandidaat en Aweta tot stand zou komen, en dat de tussen partijen van toepassing zijnde Algemene Voorwaarden (onder meer) de financiële compensatie regelt voor de verrichte werkzaamheden door [eiser] bij een voortijdige beëindiging van de opdracht door zijn opdrachtgever (Aweta). Nu Aweta bij e-mail van 16 april 2014 de bemiddelingsovereenkomst eenzijdig en voortijdig heeft beëindigd, heeft [eiser] recht op de in artikel 8 van de Algemene Voorwaarden bedoelde bemiddelingsvergoeding. Volgens [eiser] zijn de bemiddelingsovereenkomst en de Algemene Voorwaarden niet strijdig met elkaar, maar vullen deze elkaar juist aan.
4.7.
De rechtbank is van oordeel dat een taalkundige uitleg van de bemiddelingsovereenkomst tot geen andere conclusie kan leiden dan dat deze overeenkomst prevaleert boven de Algemene Voorwaarden. Daartoe overweegt de rechtbank dat partijen in de bemiddelingsovereenkomst expliciet zijn overeengekomen dat de kern van deze overeenkomst is dat Aweta enkel en alleen aan [eiser] een bemiddelingsvergoeding is verschuldigd indien er tussen Aweta en een door [eiser] voorgestelde kandidaat een arbeidsovereenkomst van welke aard en/of hoedanigheid dan ook tot stand komt (en deze arbeidsovereenkomst is getekend binnen 24 maanden na datum voorstel van [eiser] ). Daarbij zijn partijen onder meer overeengekomen dat [eiser] geheel vrijblijvend een of enkele geschikte kandidaten voor de functie Operations Manager aan Aweta zal voorstellen en dat Aweta hiervoor geen enkele vergoeding aan [eiser] is verschuldigd. Voorts overweegt de rechtbank dat partijen geen maximale duur van de opdracht hebben afgesproken, hetgeen tussen partijen overigens niet in geschil is (zie randnummer 1 van de conclusie van antwoord en randnummer 7 van de conclusie van repliek). De stelling van [eiser] dat Aweta op 16 april 2014 de bemiddelingsovereenkomst plotseling, eenzijdig en voortijdig heeft beëindigd en dat zij daardoor recht heeft op de in artikel 8 van de Algemene Voorwaarden bedoelde bemiddelingsvergoeding, kan de rechtbank dan ook niet volgen. Dit betekent dat de primaire grondslag van de vordering – artikel 8 van de Algemene Voorwaarden – niet slaagt.
4.8.
Nu [eiser] de subsidiaire grondslag van de vordering – artikel 6:23 lid 1 BW – heeft gebaseerd op dezelfde stelling dat Aweta de bemiddelingsovereenkomst plotseling, eenzijdig en voortijdig heeft beëindigd, kan deze grondslag naar het oordeel van de rechtbank evenmin slagen. Dit geldt ook voor de meer subsidiaire grondslag van de vordering (artikel 7:411 jo. 7:426 BW). Zoals hiervoor is overwogen, is van een voortijdige beëindiging van de bemiddelingsovereenkomst, welke aan Aweta is toe te rekenen, geen sprake.
4.9.
De slotsom is dat de vorderingen dienen te worden afgewezen.
4.10.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Aweta worden tot op heden begroot op:
  • griffierecht € 1.909,00
  • salaris advocaat
Totaal € 3.067,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Aweta tot op heden begroot op € 3.067,00,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.H.S. Lebens-de Mug en in het openbaar uitgesproken op 13 januari 2016.