ECLI:NL:RBOVE:2016:623

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
23 februari 2016
Publicatiedatum
23 februari 2016
Zaaknummer
08/952778-14
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van hennepteelt met taakstraf en voorwaardelijke gevangenisstraf

Op 23 februari 2016 heeft de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, uitspraak gedaan in de zaak tegen een 63-jarige man die werd beschuldigd van het medeplegen van hennepteelt. De verdachte was vanaf januari 2014 betrokken bij een hennepkwekerij in De Lutte. De rechtbank oordeelde dat de productie van verdovende middelen, zoals hennep, een ernstig delict is, vooral omdat het doel is om deze drugs voor persoonlijk gewin in de samenleving te brengen. De verdachte werd schuldig bevonden aan het telen van hennepplanten en moest een taakstraf van 150 uur uitvoeren, naast een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand met een proeftijd van twee jaar. Tevens werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van 57.355,75 euro aan de Staat, als zijnde de illegaal verkregen winst. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de beschuldiging van diefstal van elektriciteit, omdat er onvoldoende bewijs was voor deze tenlastelegging. De uitspraak volgde na openbare terechtzittingen op 2 oktober 2015 en 9 februari 2016, waarbij de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging in overweging nam. De rechtbank concludeerde dat de verdachte strafbaar was voor het bewezenverklaarde feit, dat onder de Opiumwet valt, en dat er geen feiten of omstandigheden waren die de strafbaarheid van de verdachte uitsloten.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer (P): 08/952778-14
Datum vonnis: 23 februari 2016
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1952 in [geboorteplaats] ,
wonende in [woonplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van
2 oktober 2015 en 9 februari 2016. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. P. de Jong en van hetgeen door de verdachte en diens raadsman mr. J.M. Keizer, advocaat te Amsterdam, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: in de periode van 1 januari 2014 tot en met 10 september 2014, tezamen en in vereniging met anderen in de Lutte opzettelijk hennepplanten heeft geteeld, dan wel aanwezig heeft gehad.
Feit 2: in de periode van 1 januari 2014 tot en met 10 september 2014, tezamen en in vereniging met anderen in de Lutte elektriciteit heeft weggenomen.
Voluit luidt de tenlastelegging aan de verdachte, dat:
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2014
tot en met 10 september 2014 te de Lutte, gemeente Losser,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
uit hoofde van beroep of bedrijf opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [woonplaats medeverdachte] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 1540, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan
30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als
bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens
het vijfde lid van artikel 3a van die wet,
terwijl dit gepleegde feit (mede) betrekking heeft op een grote hoeveelheid
van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel
aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet, welke hoeveelheid
meer bedraagt dan de bij de algemene maatregel van bestuur bepaalde
hoeveelheid van een middel (te weten 1540, althans meer dan 200 hennepplanten
en/of delen daarvan);
2.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot
en met 10 september 2014 te de Lutte, gemeente Losser, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen 100.238 kWh, althans een hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Enexis B.V., in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s), waarbij verdachte en/of haar mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking.

3.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de feiten 1 en 2 wordt veroordeeld tot een taakstraf van 180 uur.

4.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

5.De beoordeling van het bewijs

Deze paragraaf bevat het oordeel van de rechtbank over de vraag of de ten laste gelegde feiten bewezenverklaard kunnen worden of dat daarvan moet worden vrijgesproken. In het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, steunt de beslissing dat verdachte de feiten heeft begaan op de inhoud van bewijsmiddelen die als bijlage aan het vonnis zijn gehecht en daarvan op die wijze deel uitmaken. Deze bewijsmiddelen bevatten dan de redengevende feiten en omstandigheden op grond waarvan de rechtbank de overtuiging heeft gekregen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Feit 1
5.1
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat het onder 1 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden. Verdachte heeft bekend dat hij in de periode van
1 januari 2014 tot en met 10 september 2014 werkzaamheden heeft verricht in de hennepkwekerij aan de [woonplaats medeverdachte] in de Lutte. De officier van justitie heeft geconcludeerd dat verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte] verantwoordelijk is geweest voor de kwekerij.
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om bij een bewezenverklaring van het
onder 1 tenlastegelegde de periode aan te passen, met dien verstande dat slechts bewezen kan worden dat verdachte vanaf 1 juli 2014 betrokken is geweest bij de hennepkwekerij. Verdachte heeft immers verklaard dat hij slechts bij één oogst betrokken is geweest.
5.2
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit bladzijden uit het dossier van de regiopolitie Twente Cluster Noord Oost met nummer PL0500-2014077449. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
De rechtbank overweegt dat ten aanzien van de ten laste gelegde feiten, met uitzondering van de tenlastegelegde periode, sprake is van een bekennende verdachte in de zin van artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank zal daarom volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen die tot de bewezenverklaring hebben geleid.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder 1 laste is gelegd, gelet op de volgende bewijsmiddelen:
• Het op pagina 54 en verder opgenomen proces-verbaal expertise hennepkwekerij en hennepplanten d.d. 11 september 2014 van [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , verbalisanten.
• Het op pagina 23 en verder opgenomen proces-verhaal van verhoor van verdachte
d.d. 10 september 2014.
• De bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 9 februari 2016.
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat verdachte vanaf januari 2014 betrokken was bij de hennepkwekerij. De rechtbank verwijst in dit verband naar de verklaringen die verdachte hierover bij de politie heeft afgelegd..
Feit 2
5.2.1
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat uit het dossier niet kan worden afgeleid dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan (medeplegen van) diefstal van stroom.
5.3
De conclusie
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte sub 2 is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen, dat de verdachte het sub 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 1 januari 2014 tot en met 10 september 2014 te de Lutte, gemeente Losser, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk heeft geteeld en verwerkt, in een pand aan de [woonplaats medeverdachte] een hoeveelheid van in totaal ongeveer 1155, hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,
terwijl dit gepleegde feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid
van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel
aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet, welke hoeveelheid
meer bedraagt dan de bij de algemene maatregel van bestuur bepaalde
hoeveelheid van een middel (te weten meer dan 200 hennepplanten).
De rechtbank heeft de eventueel in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte sub 1 meer of anders is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

6.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1:
het misdrijf: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod.

7.De strafbaarheid van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

8.De op te leggen straf of maatregel

8.1
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. Ook neemt de rechtbank de volgende factoren in aanmerking.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van hennepteelt. Hij verrichtte vanaf januari 2014 werkzaamheden in een hennepkwekerij. De productie van verdovende middelen zoals hennep is een ernstig delict, nu hiervan het voornaamste doel is het voor persoonlijk geldelijk gewin in de samenleving brengen van deze drugs. De uit hennepplanten verkregen stof THC kan vervolgens ernstige schade berokkenen aan de gebruikers daarvan.
Wat betreft de hoogte van de op te leggen straf heeft de rechtbank bij haar overwegingen de oriëntatiepunten straftoemeting betrokken voor zover deze voor het onderhavige feit zijn vastgesteld. De oriëntatiepunten geven als uitgangspunt voor een first-offender een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van 12 weken voor het met een zekere professionaliteit kweken van hennepplanten in ruimtes met als kennelijk doel de verkoop van de geoogste planten, wanneer het gaat om 500 tot 1000 planten. De rechtbank neemt tevens in aanmerking dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
De rechtbank overweegt voorts dat het feit geruime tijd geleden is gepleegd. Het opleggen van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf acht de rechtbank niet (meer) op zijn plaats.
Alles afwegende acht de rechtbank een taakstraf van 150 uren, te vervangen door 75 dagen hechtenis, passend en geboden. Om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst soortgelijke feiten te plegen, legt de rechtbank aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand op. De proeftijd zal worden vastgesteld op twee jaar.
8.2
De inbeslaggenomen voorwerpen
De rechtbank is van oordeel dat de onder verdachte in beslag genomen sleutels, als vermeld op de beslaglijst onder de nummers 2, 3 en 4 aan verdachte dienen te worden teruggegeven.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27, 47 en 91 Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak/bewezenverklaring
  • verklaart niet bewezen dat verdachte het sub 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
  • verklaart bewezen, dat verdachte het sub 1 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
  • verklaart niet bewezen wat aan verdachte sub 1 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod.
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 bewezenverklaarde;
straf
  • veroordeelt verdachte tot een
  • bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • veroordeelt verdachte tot een
  • beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
  • beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf in mindering wordt gebracht, waarbij als maatstaf geldt dat voor de eerste 60 in verzekering of voorlopige hechtenis doorgebrachte dagen, twee uren en voor de resterende dagen één uur per dag aftrek plaatsvindt;
de inbeslaggenomen voorwerpen
- gelast de teruggave aan verdachte van aan dit vonnis gehechte beslaglijst
genoemde voorwerpen, genummerd 2, 3 en 4.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.K. Huisman, voorzitter, mr. G.J. Stoové en E. Venekatte, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Falkmann-Herber, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 23 februari 2016.
Mr. Venekatte is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.