In deze zaak heeft de rechtbank Overijssel op 12 januari 2016 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van een man die de ontkenning van zijn vaderschap over zijn dochter wilde laten verklaren. De man had eerder een verzoek ingediend, waarin hij stelde dat hij niet de biologische vader van de dochter is, en vroeg om een nieuw DNA-onderzoek. De rechtbank heeft vastgesteld dat er al een DNA-onderzoek had plaatsgevonden, waaruit bleek dat de man wel degelijk de biologische vader is van de dochter. De man had twijfels over de juistheid van de procedure van het DNA-onderzoek en verzocht om een contra-expertise. De rechtbank oordeelde dat er geen reden was om aan de juistheid van het eerdere onderzoek te twijfelen, aangezien dit was uitgevoerd volgens de geldende richtlijnen en procedures. De rechtbank wees het verzoek van de man af, omdat hij niet kon aantonen dat er onregelmatigheden waren bij de DNA-afname. De rechtbank concludeerde dat het verzoek van de man om de ontkenning van het vaderschap niet gegrond was, omdat hij de biologische vader van de dochter is. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De beschikking kan door partijen in hoger beroep worden aangevochten bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.