ECLI:NL:RBOVE:2016:659

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
25 februari 2016
Publicatiedatum
25 februari 2016
Zaaknummer
ak_15_2198
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving van bestemmingsplan bij verhuur van recreatiewoningen aan arbeidsmigranten

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan over de handhaving van een bestemmingsplan met betrekking tot het gebruik van recreatiewoningen op het bungalowpark ‘Landgoed de Lindenbergh’. De eisers, Wibo B.V. en Reggestroom Projectrealisatie B.V., hebben beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Ommen, waarin hen werd gelast het gebruik van 18 recreatiewoningen voor permanente bewoning en huisvesting van arbeidsmigranten te beëindigen. De rechtbank oordeelt dat het stelselmatig verhuren van deze woningen aan arbeidsmigranten in strijd is met het bestemmingsplan, dat uitsluitend recreatief gebruik toestaat. De rechtbank wijst erop dat de eisers niet kunnen worden aangemerkt als overtreders omdat zij de woningen niet rechtstreeks aan de arbeidsmigranten verhuren, maar dat zij als eigenaren van de woningen wel verantwoordelijk zijn voor het gebruik ervan. De rechtbank concludeert dat de opgelegde last onder dwangsom van € 1.000 per maand per woning, met een maximum van € 10.000, gerechtvaardigd is. Het beroep van de eisers wordt ongegrond verklaard, en de rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van handhaving van bestemmingsplannen en de noodzaak om overtredingen tegen te gaan, vooral in het licht van de belangen van de gemeenschap.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 15/2198

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

Wibo B.V. en Reggestroom Projectrealisatie B.V., eisers,

gemachtigde: mr. S. Maakal,
en

het college van burgemeester en wethouders van Ommen, verweerder,

gemachtigde: K. Bolks.
Als derde-partijen hebben aan het geding deelgenomen:
de Vereniging van Eigenaren van het bungalowpark ‘Landgoed de Lindenbergh’en
[naam 2].

Procesverloop

Bij besluit van 3 maart 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers gelast het laten gebruiken van 18 recreatiewoningen aan de Lindenlaan te Ommen ten behoeve van niet-recreatief gebruik (voor permanente bewoning dan wel de huisvesting van arbeidsmigranten) te beëindigen en beeïndigd te houden, onder oplegging van een last onder dwangsom van
€ 1.000,00 (met een maximum van € 10.000,00) per bungalow voor elke maand of deel van de maand dat de overtreding voortduurt na het verstrijken van de begunstigingstermijn van zes maanden vanaf de verzenddatum (11 maart 2015) van dit besluit.
Bij besluit van 1 september 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 januari 2016.
Eisers zijn verschenen bij K.J. Boessenkool, bijgestaan door de gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door P.H.J. de Jonge en K. Bolks.
Van de derde-partijen is [naam 1] verschenen namens de Vereniging van Eigenaren van het bungalowpark ‘Landgoed de Lindenbergh’, vergezeld door haar echtgenoot, en [naam 2] , vergezeld door zijn echtgenote.

Overwegingen

1. Bij brieven van 13 mei 2013 en 11 juni 2013 hebben de derde-partijen verweerder verzocht handhavend op te treden tegen de huisvesting van arbeidsmigranten op het bungalowpark ‘Landgoed de Lindenbergh’. Naar aanleiding van deze verzoeken hebben van de zijde van verweerder controles op het bungalowpark plaatsgevonden en is geconstateerd dat zes recreatiewoningen worden gebruikt voor huisvesting van arbeidsmigranten.
Bij brief van 17 december 2013 heeft verweerder aan eisers een vooraankondiging last onder dwangsom gezonden, omdat sprake is van gebruik dat in strijd is met het bestemmingsplan ‘Buitengebied Ommen’.
Bij brieven van 27 en 30 december 2013 van de derde-partijen is bij verweerder aangegeven dat de vooraankondiging slechts ziet op het in strijd met het bestemmingsplan gebruiken van zes recreatiewoningen, maar dat eisers vierentwintig recreatiewoningen bezitten, en dat het verzoek om handhaving ziet op al deze vierentwintig recreatiewoningen.
Op 16 januari 2014 hebben eisers een zienswijze tegen de vooraankondiging last onder dwangsom ingezonden.
Vervolgens is de afhandeling van de verzoeken om handhaving in overleg opgeschort ten einde een minnelijke oplossing te bereiken. In dit verband is overeengekomen juridische acties op te schorten tot 23 oktober 2014, om zodoende tijd te creëeren om te zoeken naar oplossingen om handhaving te voorkomen. Omdat geen oplossing is gevonden, hebben de derde-partijen verweerder na 23 oktober 2014 verzocht om de behandeling van het verzoek om handhaving weer op te pakken.
Bij het primaire besluit van 3 maart 2015 heeft verweerder eisers de in de rubriek ‘Procesverloop’ genoemde last onder dwangsom opgelegd.
Naar aanleiding van het tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft op 24 juni 2015 een hoorzitting plaatsgevonden bij de Commissie Bezwaarschriften waarna deze commissie op 20 augustus 2015 advies heeft uitgebracht.
2. Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder, onder overname van het advies van de commissie, het door eisers gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
3. Eisers voeren aan dat geen sprake is van strijd met het bestemmingsplan ‘Buitengebied Ommen’ omdat eisers de recreatiewoningen bedrijfsmatig exploiteren. Nergens is bepaald dat het gebruik van de recreatiewoningen uitsluitend gericht moet zijn op recreëren. Daarbij is in het bestemmingsplan niet omschreven wat onder ‘korte perioden’ wordt verstaan, nu buiten de periode van april tot en met september de beperking van maximaal zes weken aaneengesloten niet geldt. Eisers zijn van oordeel dat in redelijkheid doorslaggevende betekenis moet worden gehecht aan het bepaalde in artikel 1.17 van de bij het bestemmingsplan behorende voorschriften.
Daarnaast zijn eisers van mening dat verweerder in redelijkheid van de bevoegdheid tot handhaving zou moeten afzien omdat eisers niet zijn aan te merken als overtreders, omdat
zij hun recreatiewoningen niet rechtstreeks verhuren. Daarnaast is door de afgifte van twintig persoonsgebonden gedoogbeschikkingen nagenoeg onmogelijk om de recreatiewoningen overeenkomstig de oorspronkelijke bedoeling en opzet van het park recreatief te verhuren.
Eisers hebben zich eveneens op het standpunt gesteld dat er sprake is strijd met het gelijkheidsbeginsel en willekeur, nu door verweerder niet opgetreden wordt tegen permanente bewoning van recreatiewoningen op de parken ‘Calluna’ en ‘Het Reggehuus’
te Ommen.
Tot slot is betoogd dat de door verweerder gegeven begunstigingstermijn van zes maanden te kort is.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
Ingevolge vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2016:207, zal, gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
Tussen partijen is niet in geschil dat ingevolge het bestemmingsplan ’Buitengebied Ommen’ op het bungalowpark ‘Landgoed de Lindebergh’ de bestemming ‘Verblijfsrecreatieve doeleinden (vR)’ met de subbestemming ‘vRrt’ rust.
Ingevolge artikel 11.1.1, aanhef en onder a, van de planvoorschriften zijn de gronden,
op de plankaart aangewezen voor verblijfsrecreatieve doeleinden (vR), ter plaatse met
de subbestemming vRrt, bestemd voor de bedrijfsmatige exploitatie van een recreatiewoningenterrein.
Onder bedrijfsmatige exploitatie wordt ingevolge artikel 1.17 van de voorschriften verstaan:
“a. het binnen een geheel bedrijfsmatig verhuren van kavels grond of standplaats (met de bestemming verblijfsrecreatieve doeleinden (vR)) ten behoeve van de door de huurders te plaatsen recreatieverblijven, welke huurders elders hun hoofdverblijf hebben en/of;
b. het binnen een geheel bedrijfsmatig verhuren van verblijfsaccomodaties voor korte perioden, waarbij in de maanden april tot en met september maximaal 6 weken aan dezelfde persoon verhuurd mag worden en die elders zijn of haar hoofdverblijf heeft.”
Onder recreatiewoning wordt ingevolge artikel 1.85 van de planvoorschriften verstaan:
“een permanent ter plaatse aanwezig gebouw, dat bedoeld is om uitsluitend door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar te worden gebruikt.”
Artikel 11.13 van de planvoorschriften bepaalt dat ter plaatse van de bestemming vRrw, vRrt, vRkc en vRrv permanente bewoning niet is toegestaan.
5. Uit de hiervoor weergegeven bestemmingsplanvoorschriften volgt dat de hoofdbestemming van het bungalowpark recreatie is, en dat ingevolge de subbestemming de op het recreatieterrein aanwezige bungalows ten behoeve van het recreëren gedurende korte perioden verhuurd mogen worden en dat permanente bewoning van deze recreatiebungalows niet is toegestaan.
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat het gebruik van de recreatiewoningen door arbeidsmigranten niet gelijk is te stellen met recreatief verblijf. De arbeidsmigranten gebruiken de recreatiewoningen als een normale woning, van waaruit ze naar hun werk gaan en ’s avonds weer thuis komen. Dat zij mogelijkerwijs slechts gedurende korte tijd gebruik maken van de recreatiewoningen en met enige regelmaat wisselende medebewoners hebben, maakt het gebruik van de recreatiewoning niet recreatief. De recreatiewoningen worden naar het oordeel van de rechtbank door de arbeidsmigranten gebruikt in strijd met de bepalingen van het bestemmingsplan, zodat verweerder ten aanzien van de bewoning van de recreatie-woningen door arbeidsmigranten op juiste gronden de last onder dwangsom op heeft kunnen leggen.
Dit geldt eveneens ten aanzien van de recreatiewoningen welke permanent worden bewoond door personen, die door diverse omstandigheden daar terechtgekomen zijn en waarvan een aantal zich ook op dit adres in hebben laten schrijven in de Basisregistratie Personen (BRP) van de gemeente Ommen. Ook is deze gevallen is geen sprake van recreatief gebruik van de recreatiewoningen.
De stelling dat eisers niet als overtreders zijn aan te merken, omdat zij de bungalows niet rechtstreeks aan de arbeidsmigranten verhuren, kan niet tot een ander oordeel leiden.
Eisers zijn eigenaar van deze recreatiewoningen, en zij laten het gebruik van deze recreatiewoningen door arbeidsmigranten toe. Reeds op grond hiervan heeft verweerder
de last onder dwangsom aan eisers op kunnen leggen.
Dat er, zoals door eisers gesteld, privaatrechtelijke belemmeringen zijn om de huurovereenkomsten op te zeggen komt voor hun risico, nu zij deze verhuur hebben laten gebeuren.
Evenmin kan de stelling dat de recreatiewoningen, door de afgifte van de persoonsgebonden gedoogbeschikkingen aan diverse eigenaren van recreatiewoningen, niet meer overeenkomstig de oorspronkelijke bedoeling en opzet van het park verhuurd kunnen worden, tot een andere oordeel leiden. De afgifte van tijdelijke gedoogbeschikkingen maakt niet dat er sprake is van bijzondere omstandigheden die verweerder aanleiding hadden moeten geven om van handhaving af te zien.
Gelet op vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder op juiste gronden tot handhavend optreden is overgegaan, en dat de opgelegde last onder dwangsom niet onevenredig is gelet op de hiervoor in rubriek 4 omschreven beginselplicht.
De handhaving kon ook alle 18 recreatiewoningen van eisers betreffen, nu die recreatie-woningen wisselend en stelselmatig ingezet worden voor strijdig gebruik.
6. Eisers hebben tevens aangevoerd dat verweerder in strijd heeft gehandeld met het “Plan van Aanpak” van 9 februari 2009, aangezien eisers op basis van dat plan er op mochten rekenen dat er eerst een einde zou worden gemaakt aan de permanente bewoning van verblijfsaccommodaties op alle recreatieterreinen in de gemeente Ommen, waaronder ook de parken ‘Calluna’ en ‘Reggehuus’ alvorens er (eventueel) ook lasten onder dwangsom zouden (kunnen) worden opgelegd in verband met de huisvesting van buitenlandse werknemers in verblijfsaccommodaties met een recreatieve bestemming.
De rechtbank stelt vast dat het genoemde “Plan van Aanpak” is opgesteld om handhavend op te treden tegen permanente bewoning van recreatiewoningen. In dit plan zijn handvatten neergelegd om deze permanente bewoning aan te pakken.
Gelet op het feit dat de derde-partijen verweerder verzocht hebben om handhavend op te treden tegen de permanente bewoning op het bungalowpark ‘Landgoed de Lindenbergh’ heeft verweerder, gelet op het vastgestelde strijdig gebruik van de recreatiewoningen,
niet van handhavend op treden af kunnen zien.
Daarnaast stelt de rechtbank vast dat er geen verzoeken om handhavend optreden tegen permanente bewoning van recreatiewoningen op de parken Calluna en Reggehuus zijn ingediend, dan wel dat gebleken is dat verweerder geweigerd heeft tegen permanente bewoning op die parken op te treden.
Derhalve kan het beroep eisers op het gelijkheidsbeginsel niet slagen, nu geen sprake is van gelijke gevallen.
7. Evenmin is de rechtbank gebleken dat sprake is van dusdanige schrijnende gevallen dat verweerder op grond daarvan van handhavend optreden af had moeten zien. Voor zover daarvan sprake was bij de bewoning van de recreatiewoningen met de nummers 108 en 139 heeft verweerder de begunstigingstermijn verlengd dan wel een tijdelijke gedoogbeschikking verleend. De permanente bewoning van deze recreatiewoningen is inmiddels binnen de gestelde termijn beëindigd.
8. Tot slot hebben eisers nog aangevoerd dat de door verweerder in het primaire besluit gestelde begunstigingstermijn van zes maanden veel te kort is. De rechtbank kan eisers hierin niet volgen. Een begunstigingtermijn van zes maanden is redelijk, zeker nu eisers al bij brief van 17 december 2013 op de hoogte zijn gesteld van het voornemen om tot handhavend optreden over te gaan. Bovendien is deze termijn in de praktijk ook niet te kort gebleken.
Dat eisers een procedure aan moeten spannen bij de Kantonrechter om de permanente bewoning van nummer 114 te kunnen beëindigen, is evenmin reden om de gegeven begunstigingstermijn ter kort te achten, temeer nu deze recreatiewoning ná het voornemen van december 2013 is verhuurd.
9. Uit voorgaande volgt dat het stelselmatig verhuren van recreatiewoningen op het bungalowpark ‘Landgoed de Lindenbergh’ aan arbeidsmigranten en het verhuren voor permanente bewoning voldoende reden is om de last onder dwangsom op te leggen.
Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Oosterveld, rechter, in aanwezigheid van Y. van der Zaan-van Arnhem, als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.