In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 3 maart 2016 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen Stichting Het Assink Lyceum en een werknemer, hierna te noemen [verweerder]. De werknemer was sinds 1 januari 2005 in dienst bij de stichting en vervulde de functie van conciërge. De aanleiding voor het verzoek tot ontbinding was een huiszoeking door de politie op 10 november 2015, waarbij 47 hennepplanten in de woning van [verweerder] werden aangetroffen. Na deze gebeurtenis heeft de werknemer zijn leidinggevende op de hoogte gesteld en is hij op 26 november 2015 op de hoogte gesteld van het voornemen tot schorsing. De stichting heeft het verzoek tot ontbinding ingediend op 31 december 2015, met als argument dat het verwijtbaar handelen van [verweerder] de voortzetting van de arbeidsovereenkomst onredelijk maakte.
Tijdens de mondelinge behandeling op 2 februari 2016 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van een opzegverbod wegens ziekte van [verweerder], maar dat dit niet in de weg staat aan ontbinding van de arbeidsovereenkomst op basis van verwijtbaar handelen. De kantonrechter oordeelde dat de feiten en omstandigheden die door de stichting zijn aangevoerd, voldoende grond vormen voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de stichting een gerechtvaardigd belang heeft om de arbeidsovereenkomst te beëindigen, gezien de impact van de situatie op de school en de leerlingen.
De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst ontbonden met ingang van 1 mei 2016 en geoordeeld dat [verweerder] geen recht heeft op een transitievergoeding, omdat hij recht heeft op een aanvullende uitkering op basis van de CAO. De proceskosten zijn voor iedere partij zelf.