ECLI:NL:RBOVE:2016:767

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
13 januari 2016
Publicatiedatum
8 maart 2016
Zaaknummer
C/08/175123 / FA RK 15-1917
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling behoefte kinderen bij hoog gezinsinkomen en beoordeling bijzondere verhouding stiefouder t.o.v. kinderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 13 januari 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een man en een vrouw over de kinderalimentatie voor hun minderjarige kinderen. De man, verzoeker, heeft verzocht om wijziging van de bij ouderschapsplan overeengekomen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen, die oorspronkelijk was vastgesteld op € 2.400 per maand. De vrouw, verweerder, heeft verweer gevoerd en verzocht om de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man en vrouw gezamenlijk gezag uitoefenen over hun drie kinderen, die bij de vrouw wonen. De rechtbank heeft de financiële situatie van beide ouders beoordeeld, waarbij het gezamenlijk netto gezinsinkomen ten tijde van het huwelijk € 11.347 per maand bedroeg. De rechtbank heeft de behoefte van de kinderen vastgesteld op € 1.563 per maand, waarbij rekening is gehouden met de draagkracht van beide ouders en de stiefouder van de man. De rechtbank heeft geoordeeld dat de man een bijdrage van € 150 per kind per maand moet betalen, met ingang van 11 augustus 2015. Tevens is bepaald dat de vrouw het teveel ontvangen bedrag aan kinderalimentatie aan de man moet terugbetalen. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Familierecht en Jeugdrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer: C/08/175123 / FA RK 15-1917
beschikking van de enkelvoudige familiekamer voor burgerlijke zaken d.d. 13 januari 2016
inzake
[verzoeker],
verder te noemen: de man,
wonende te [woonplaats 1] ,
verzoeker,
advocaat mr. A.S.M. Zweerman-Oude Breuil,
en
[verweerster],
verder te noemen: de vrouw,
wonende te [woonplaats 2] ,
verweerder,
advocaat mr. T. Hermans.

1.Het procesverloop

1.1.
De rechtbank heeft kennis genomen van de navolgende bescheiden:
- het verzoek met bijlagen, binnengekomen op 11 augustus 2015;
- het verweer met bijlagen, binnengekomen op 7 oktober 2015;
- een op 13 november 2015 binnengekomen brief van mr. Zweerman-Oude Breuil van diezelfde datum met bijlagen;
- een op 16 november 2015 binnengekomen brief van mr. Hermans van 13 november 2015 met bijlagen;
- een op 19 november 2015 binnengekomen brief van mr. Zweerman-Oude Breuil van diezelfde datum met bijlagen;
- een op 20 november 2015 binnengekomen brief van mr. Zweerman-Oude Breuil van diezelfde datum met bijlage;
- een op 23 november 2015 e-mailbericht van mr. Zweerman-Oude Breuil met bijlage.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft met gesloten deuren plaatsgevonden op 25 november 2015. Ter zitting zijn verschenen en gehoord: partijen beiden bijgestaan door hun advocaat.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op [datum 1] te [plaats 1] met elkaar gehuwd, uit welk huwelijk zijn geboren de navolgende minderjarige kinderen:
[A], geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedatum 1] ,
[B], geboren te [plaats 2] op [geboortedatum 4] ,
[C], geboren te [plaats 2] op [geboortedatum 6] .
Partijen oefenen gezamenlijk het gezag uit over voornoemde kinderen. De kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw.
2.2.
Partijen hebben een ouderschapsplan opgesteld. In dit ouderschapsplan zijn partijen in artikel 5.1 als volgt overeengekomen:
“5.1 met ingang van de in artikel 3.6 van het echtscheidingsconvenant bedoelde datum van eindigen van het rechtvan bewoning van de moeder, betaalt de vader aan de moeder een bijdrage in de kosten van verzorging enopvoeding en/of levensonderhoud en studie aan de kinderen ter grootte van € 2.400 per maand (€ 800 permaand per kind), bij vooruitbetaling aan de moeder te voldoen. In verband met de inkomenspositie van de manals gevolg van overname door de man van het aandeel van de vrouw in de gezamenlijke woning (zie artikel 3van het echtscheidingsconvenant) zijn de ouders overeengekomen dat de kinderalimentatie de eerste drie jaar€ 2.000 (€ 600,67 per kind) per maand zal bedragen. Deze kinderalimentatie – ook de tijdelijk verlaagdekinderalimentatie – zal zijn onderworpen aan de wettelijke indexering als bedoeld in artikel 1:402a BW, voorhet eerst met ingang van 1 januari 2013.”
2.3.
Bij beschikking van [datum 2] heeft de rechtbank Almelo de echtscheiding tussen partijen uitgesproken, welke echtscheidingsbeschikking op 9 augustus 2012 is ingeschreven in de registers van de Burgerlijke Stand.
2.4.
Bij voormelde echtscheidingsbeschikking heeft de rechtbank voorts, voor zover thans van belang, bepaald dat:
- de inhoud van hiervoor bedoeld echtscheidingsconvenant en onderhoudsplan deel
uitmaakt van die beschikking;
- de man aan de vrouw met ingang van de in het convenant vermelde datum als
bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding € 800,- per kind per maand zal
voldoen.
2.5.
Ingevolge de wettelijke indexering beloopt voormelde bijdrage met ingang van 1 januari 2015 € 827,49 per kind per maand

3.Het verzoek

De man verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- de bij ouderschapsplan van 29 juni 2012 overeengekomen en bij beschikking van de
rechtbank Almelo van [datum 2] vastgestelde bijdrage in de kosten van verzorging
en opvoeding van de minderjarige kinderen te wijzigen en deze bijdrage met ingang
van 15 juli 2015, dan wel met ingang van 11 augustus 2015, nader vast te stellen op
€ 129,25 per kind per maand, dan wel op een zodanig bedrag en met ingang van een
zodanige datum als de rechtbank juist acht,
- de vrouw te veroordelen om hetgeen zij op basis van de onderhavige beschikking
teveel aan kinderalimentatie van de man heeft ontvangen c.q. door de man
onverschuldigd is betaald, aan de man terug te betalen binnen twee weken na de
datum van de onderhavige beschikking.

4.Het verweer

De vrouw verzoekt de rechtbank de man in zijn verzoek niet-ontvankelijk te verklaren dan wel dit verzoek af te wijzen, kosten rechtens.

5.De beoordeling

De ontvankelijkheid
5.1.
De man stelt dat sprake is van wijzigingen van omstandigheden er onder meer in gelegen dat uit de nieuwe relatie van de man een kind is geboren en dat de vrouw in het huwelijk is getreden. Dit maakt dat de man kan worden ontvangen in zijn verzoek. Of deze gewijzigde omstandigheden ook tot wijziging van de thans geldende bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen zal dienen te leiden, wordt hierna beoordeeld.
De bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding
De behoefte
5.2.
In geschil is de behoefte van de minderjarige kinderen van partijen.
5.3.
De rechtbank hanteert voor de vaststelling van de behoefte van de minderjarige kinderen de tabel "Eigen aandeel van ouders in de kosten van kinderen" die behoort bij het rapport Alimentatienormen van de Expertgroep Alimentatienormen. Uitgangspunt voor de bepaling van de behoefte van een kind is de aanbeveling van de Expertgroep Alimentatienormen om uit te gaan van het gezinsinkomen van de ouders ten tijde van de samenleving dan wel het latere inkomen van de onderhoudsplichtige ouder als dat nadien hoger is dan dat gezinsinkomen.
5.4.
Gebleken is dat de ouders medio 2012 gescheiden zijn gaan leven, zodat het inkomen dat beide partijen op dat moment ter beschikking stond als leidraad heeft te gelden voor de vaststelling van de behoefte van de kinderen.
5.5.
Uit de door de man overgelegde aangifte IB/PVV 2012 volgt dat hij in dat jaar een inkomen had van € 100.008,- en een inkomen uit overige werkzaamheden (vermogen) van € 785,- per jaar, hetgeen rekening houdend met de premies voor inkomensvoorzieningen van € 6.908,- per jaar, de voor hem geldende tarieven inkomstenbelasting, de algemene heffingskorting en de arbeidskorting, neerkomt op een besteedbaar inkomen van € 5.237,- netto per maand.
5.6.
Uit de door de vrouw overgelegde aangifte IB/PVV 2012 volgt dat zij in dat jaar een fiscale winst voor ondernemersaftrek had van € 103.392,-, hetgeen rekening houdend met de zelfstandigenaftrek, de MKB-winstvrijstelling, de premies voor inkomensvoorzieningen van € 6.484,- per jaar, de voor haar geldende tarieven inkomstenbelasting, de algemene heffingskorting, de arbeidskorting, de inkomensafhankelijke combinatiekorting en de op aanslag verschuldigde inkomensafhankelijke bijdrage ZVW, neerkomt op een besteedbaar inkomen van € 6.110,- netto per maand.
5.7.
Het gezamenlijk netto gezinsinkomen bedroeg ten tijde van het huwelijk aldus € 11.347,- per maand.
5.8.
Op basis van de tabel 2012, 17 kinderbijslagpunten en voormeld netto gezinsinkomen berekent de rechtbank het aandeel van de ouders in de kosten van de minderjarige kinderen op € 1.510,- per maand, hetgeen na indexering met ingang van 1 januari 2015 neerkomt op (afgerond) € 1.562,- per maand, of wel (afgerond) € 521,- per kind per maand.
5.9.
De vrouw stelt echter dat de werkelijke kosten van de verzorging en opvoeding minimaal € 2.400,- per maand bedragen voor de drie kinderen samen. De man betwist dat. Hij is van mening dat, nu de oppaskosten zijn verdwenen, de kosten van de kinderen € 517,- per kind per maand bedragen.
5.10.
De rechtbank overweegt als volgt. Zoals hiervoor is overwogen bedroeg het netto gezinsinkomen van partijen ten tijde van het huwelijk circa € 11.347,- per maand. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat niet automatisch volstaan kan worden met de vaststelling dat in de tabelbedragen alle normale, in de desbetreffende inkomenscategorie redelijkerwijs te maken kosten van de kinderen zijn begrepen (zie ook HR 4 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3479). Dit geldt temeer nu bij de bepaling van de behoefte van kinderen het welvaartsniveau ten tijde van het huwelijk eveneens een rol speelt. Om die reden ligt het niet voor de hand dat de behoefte bij een netto maandinkomen van € 11.347,- gelijk zou zijn aan de behoefte bij het hoogste in de tabel voorkomende netto maandinkomen van € 6.000,- of meer. Met de vrouw acht de rechtbank het dan ook aannemelijk dat de kosten van de kinderen voormeld tabel bedrag van € 521,- per kind per maand overstijgen. Het is echter aan de vrouw om, bij betwisting door de man, die hogere behoefte te onderbouwen en te bewijzen. De vrouw stelt in haar verweerschrift dat zij nog steeds oppaskosten maakt ter grootte van € 200,- per maand. Daarnaast maakt zij kosten voor de kinderen ter zake van:
- gitaarles van € 85,- per kind per maand,
- hockey van in totaal € 41,25 per maand,
- boekengeld;
- dansles van € 15,- per kind per maand;
- de verbouwing van haar huis waarvoor zij een lening heeft moeten afsluiten waarop zij
€ 357,- per maand betaald.
5.11.
Gelet op de gemotiveerde betwisting door de man is de rechtbank van oordeel dat de vrouw onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de door haar opgevoerde kosten ter zake van de gitaarles, de hockey, het boekengeld en de dansles zodanig zijn dat deze niet uit hiervoor vermeld tabelbedrag van € 521,- per kind per maand zouden kunnen worden bestreden. Bovendien heeft de vrouw niet aangetoond dat er binnen afzienbare termijn daadwerkelijk kosten voor schoolboeken betaald dienen te worden. De rechtbank ziet dan ook geen reden om het tabelbedrag met deze kosten te verhogen. Evenmin ziet de rechtbank aanleiding om de kosten van de verbouwing van de woning van de vrouw en haar partner bij de vaststelling van de behoefte van de kinderen te betrekken, nu de vrouw, gelet op de betwisting door de man, onvoldoende heeft aangetoond dat deze verbouwing direct op de kinderen is terug te voeren dan wel in het belang van de kinderen noodzakelijk was. Ook houdt de rechtbank geen rekening met de opgevoerde oppaskosten nu de man het bestaan van die kosten heeft betwist en de vrouw deze kosten in het geheel niet met bewijsstukken heeft onderbouwd. Daarbij komt dat de man onweersproken heeft gesteld dat elke middag een (stief)ouder thuis aanwezig is, zodat er geen noodzaak is voor aangaan van die kosten en bovendien is gebleken dat de stiefvader een dag in de week minder is gaan werken in verband met de zorg voor de kinderen.
5.12.
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank het aandeel van de ouders in de kosten van hun kinderen op voormeld bedrag van € 521,- per kind per maand.
5.13.
De rechtbank overweegt dat beide ouders en de stiefouder naar rato van hun draagkracht dienen bij te dragen. De rechtbank zal dan ook ieders draagkracht vaststellen.
De draagkracht van de man
5.14.
De rechtbank gaat bij de berekening van de draagkracht van de man voor een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kinderen uit van de navolgende gegevens.
5.15.
De man woont samen met mevrouw [D] , verder te noemen [D] , uit welke relatie op [geboortedatum 2] [F] is geboren. De man is voor dit kind eveneens onderhoudsplichtig.
5.16.
Blijkens de aangifte IB/PVV 2013 bedraagt het belastbare loon van de man in dat jaar € 160.008,-. Daarnaast resteert nog een winst van € 55.182,- per jaar, hetgeen hij zich als salaris had kunnen laten uitkeren. Met de man gaat de rechtbank daarom uit van een belastbaar loon van in totaal € 215.190,- per jaar.
5.17.
Met partijen ziet de rechtbank geen aanleiding om een correctie toe te passen op voormeld resultaat ter zake van de afschrijving op de goodwill.
5.18.
Bij de berekening van het besteedbaar inkomen van de man houdt de rechtbank rekening met de premies voor inkomensvoorzieningen van € 7.762,-, de verschuldigde premieheffing en de inkomstenbelasting. De man heeft recht op de algemene heffingskorting en de arbeidskorting.
5.19.
Op grond van voormelde gegevens becijfert de rechtbank het netto besteedbaar inkomen (NBI) van de man op € 8.995,- per maand.
5.20.
De rechtbank berekent de draagkracht van de man aan de hand van de formule 70% x [NBI – (0,3 NBI + 875)] op € 3.795,- per maand.
5.21.
Omdat de man zowel voor de kinderen van partijen als voor [F] onderhoudsplichtig is ziet de rechtbank aanleiding om de beschikbare draagkracht van de man over alle kinderen voor wie hij onderhoudsplichtig is te verdelen.
5.22.
Zoals hierna nader wordt overwogen bedraagt het aandeel van de man en [D] in de kosten van [F] € 728,- per maand. Het aandeel van de man en de vrouw in de kosten van [A] , [B] en [C] bedraagt € 1.563,- per maand. De totale behoefte van al de kinderen voor wie de man onderhoudsplichtig is komt daarmee op € 2.291,- per maand, terwijl de draagkracht van de man € 3.795,- per maand bedraagt. Omdat de draagkracht van de man aldus ruimschoots voldoende is om volledig in de kosten van alle kinderen voor wie hij onderhoudsplichtig is te voorzien, zal de rechtbank de beschikbare draagkracht van de man verminderen met zijn aandeel in de kosten van [F] van € 728,- per maand. Het aandeel van de man in de kosten van [A] , [B] en [C] komt alsdan op € 3.067,- per maand.
De behoefte van [F]
5.23.
Het NBI van de man bedraagt zoals hiervoor is overwogen € 8.995,- per maand. Het inkomen van [D] bedraagt volgens de overgelegde specificatie over de maand oktober 2015 € 6.363,10 bruto per maand, te vermeerderen met vakantietoeslag. Daarnaast ontvangt zij een inconveniënten - of roostertoeslag van € 494,82 bruto per maand. Bij de berekening van het besteedbaar inkomen houdt de rechtbank voorts rekening met de premie pensioen, de AP-premie, de verschuldigde premieheffing, de voor haar geldende tarieven inkomstenbelasting, de algemene heffingskorting, de arbeidskorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting. Op grond hiervan heeft [D] een besteedbaar inkomen van € 4.054,- netto per maand.
5.24.
Het gezamenlijk netto gezinsinkomen van de man en [D] bedraagt aldus € 13.049,- per maand. Zoals hiervoor is overwogen maakt van het gezin van de man en [D] [F] deel uit. Daarnaast maakt van dit gezin deel uit de dochter van [D] geboren uit haar eerdere relatie met de heer [G] (verder te noemen [G] ), te weten [H] . Gelet op de hoogte van het verzamelinkomen van de man en [D] is het niet aannemelijk dat zij voor deze kinderen in aanmerking komen voor een kindgebonden budget. Voor de vaststelling van de behoefte van [F] gaat de rechtbank daarom uit van voormeld netto gezinsinkomen van € 13.049,- per maand. De rechtbank zal dit inkomen verminderen met de bijdrage die de man in het verleden aan de vrouw betaalde voor de kinderen van partijen van (afgerond) € 2.400,- per kind per maand, nu dit bedrag de man en [D] nimmer ter vrije besteding stond en aldus de welstand waaraan [F] gewoon was nimmer beïnvloedde. Voor de vaststelling van de behoefte van [F] gaat de rechtbank daarom uit van een besteedbaar gezinsinkomen van € 10.649,- netto per maand.
5.25.
Op basis van de tabel 2015, 6 kinderbijslagpunten (4 + 2) en voormeld netto gezinsinkomen van de man en [D] berekent de rechtbank de behoefte van [F] (uitgaande van de tabel voor twee kinderen nu ook [H] onderdeel uitmaakt van dit gezin) aan een bijdrage van haar ouders op € 728,- per maand.
De draagkracht van [D]
5.26.
Omdat niet alleen de man maar ook [D] onderhoudsplichtig is voor [F] dient ook zij een bijdrage te leveren in de kosten van dit kind. Vast staat dat [D] tevens onderhoudsplichtig is voor [H] .
5.27.
Zoals hiervoor onder de behoefte van [F] is overwogen bedraagt het NBI van [D] € 4.054,- per maand, zodat zij draagkracht heeft om een bijdrage te leveren in de kosten van [F] en [H] van € 1.374,- per maand.
5.28.
Uit de door de man overgelegde inkomensgegevens van [G] volgt dat hij in 2013 een inkomen had van € 3.770,32 bruto per maand, te vermeerderen met vakantietoeslag, hetgeen rekening houdend met de voor hem geldende tarieven inkomstenbelasting, de algemene heffingskorting en de arbeidskorting, neerkomt op een besteedbaar inkomen van € 2.765,- netto per maand. Door de vrouw is niet weersproken dat de behoefte van [H] € 790,- per maand en dat [D] twee derde deel van die kosten voor haar rekening neemt, ofwel € 527,- per maand.
5.29.
Omdat de draagkracht van [D] aldus ruimschoots voldoende is om volledig in de kosten van alle kinderen voor wie zij onderhoudsplichtig is ( [F] en [H] ) te voorzien, zal de rechtbank de beschikbare draagkracht van [D] verminderen met haar aandeel in de kosten van [H] van € 527,- per maand. Het aandeel van [D] in de kosten van [F] komt alsdan op € 847,- per maand.
5.30.
Omdat de draagkracht van de man en [D] van in totaal € 1.575,- (728 + 847) per maand voldoende is om volledig in de behoefte van [F] van € 728,- per maand te voorzien, zal de rechtbank de draagkracht van de man en [D] vergelijken om het aandeel van de man in de kosten van [F] te kunnen berekenen. Na vergelijking kan het aandeel van de man in de kosten van [F] worden vastgesteld op € 336,- per maand. Omdat de draagkracht van de man ten behoeve van dit kind feitelijk € 728,- per maand bedraagt, verdeelt de rechtbank het restant van € 392,- per maand over de overige kinderen voor wie de man onderhoudsplichtig is. Het aandeel van de man in de kosten van [A] , [B] en [C] komt daardoor op € 3.459,- (3.067 + 392) per maand.
De draagkracht van de vrouw
5.31.
De rechtbank gaat bij de berekening van de draagkracht van de vrouw voor een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen uit van de navolgende gegevens.
5.32.
De vrouw is gehuwd met de heer [I] , verder te noemen [I] . Van haar gezin maken tevens deel uit de kinderen van partijen almede de op [geboortedatum 3] uit een eerdere relatie van [I] geboren dochter genaamd [J] . Uit de door de vrouw overgelegde aangifte IB/PVV 2013 volgt dat de vrouw in dat jaar een bruto winst volgens jaarrekening had van € 121.301,-. Nu de rechtbank aan de zijde van de man voor de vaststelling van zijn netto besteedbaar inkomen eveneens uitgaat van de gegevens zoals vermeld in de aangifte vennootschapsbelasting, zal de rechtbank dat aan de zijde van de vrouw ook doen. De rechtbank gaat dan ook uit van een bruto winst van € 125.370,- per jaar.
5.33.
Met partijen ziet de rechtbank geen aanleiding om een correctie toe te passen op voormeld resultaat ter zake van de afschrijving op de goodwill.
5.34.
Bij de berekening van het besteedbaar inkomen van de vrouw houdt de rechtbank rekening met de zelfstandigenaftrek, de MKB-winstvrijstelling, de premies voor inkomensvoorzieningen van € 6.781,- per jaar, de voor haar geldende tarieven inkomstenbelasting, de algemene heffingskorting, de arbeidskorting en de op aanslag verschuldigde inkomensafhankelijke bijdrage ZVW.
5.35.
Op grond van voormelde gegevens becijfert de rechtbank het netto besteedbaar inkomen (NBI) van de vrouw op € 6.443,- per maand.
5.36.
De rechtbank berekent de draagkracht van de vrouw aan de hand van de formule 70% x [NBI – (0,3 NBI + 875)] op € 2.545,- per maand.
5.37.
De vrouw is onderhoudsplichtig voor [A] , [B] , [C] en [J] , zodat de rechtbank de draagkracht van de vrouw over deze kinderen zal verdelen.
5.38.
De vrouw heeft niets gesteld omtrent de hoogte van de behoefte van [J] . De man heeft deze behoefte becijferd op € 780,- per maand en het aandeel van de vrouw en [I] in die behoefte op twee derde, ofwel op € 520,- per maand. Nu de vrouw deze behoefte niet heeft weersproken gaat de rechtbank daarvan uit.
5.39.
De totale behoefte van al de kinderen voor wie de vrouw onderhoudsplichtig is komt daarmee op € 2.083,- per maand, terwijl de draagkracht van de vrouw € 2.545,- per maand bedraagt. Omdat de draagkracht van de vrouw aldus ruimschoots voldoende is om volledig in de kosten van alle kinderen voor wie zij onderhoudsplichtig is te voorzien, zal de rechtbank de beschikbare draagkracht van de vrouw verminderen met haar aandeel in de kosten van [J] . Het aandeel van de vrouw en [I] in de behoefte van [J] bedraagt € 520,- per maand. Zoals hierna onder 5.51 nader te overwegen bedraagt het aandeel van [I] in deze kosten € 235,- per maand, zodat voor de vrouw een bedrag resteert van € 285,- per maand. Dit aandeel zal rechtbank in mindering brengen op haar totale draagkracht. Het aandeel van de vrouw in de kosten van [A] , [B] en [C] komt alsdan op € 2.260,- per maand.
De draagkracht van [I]
5.40.
Omdat niet alleen de vrouw maar ook [I] als stiefouder onderhoudsplichtig is jegens de kinderen van partijen zal de rechtbank ook een berekening van de draagkracht van [I] maken. [I] is voorts onderhoudsplichtig jegens [J] .
5.41.
Uit het verweer van de vrouw begrijpt de rechtbank dat zij van mening is dat [I] niet onderhoudsplichtig is naar de kinderen van partijen, nu:
a. zij en [I] eerst in mei 2015 met elkaar zijn gehuwd waardoor hij eerst recent
stiefouder van de kinderen van partijen is geworden;
b. [I] reeds een onderhoudsverplichting heeft jegens [J] ;
c. er een nauwere verwantschap bestaat tussen de man en zijn kinderen dan tussen
[I] en de kinderen van partijen, en
d. de vrouw en de man samen voldoende draagkracht hebben om in de kosten van hun eigen
kinderen te voorzien.
De man heeft dit weersproken en stelt dat [I] als stiefouder mede dient bij te dragen in de kosten van de kinderen van partijen.
5.42.
Artikel 1:395 van het Burgerlijk Wetboek (BW) regelt de onderhoudslicht van de stiefouder. De stiefouder is tijdens het huwelijk samen met de ouder onderhoudsplichtig. De onderhoudsplicht geldt alleen ten aanzien van de kinderen van de echtgenoot die tot het gezin behoren. Als de onderhoudsverplichting van een stiefouder zoals in casu samenvalt met de onderhoudsverplichting van de ouder van de kinderen, zijn hun verplichtingen ter zake van het onderhoud in beginsel van gelijke rang.
5.43.
Gezien art. 1:397 lid 2 BW en gelet op geldende jurisprudentie is de omvang van de verplichting van respectievelijk de ouder(s) en de stiefouder afhankelijk van de omstandigheden van het geval, in het bijzonder van ieders draagkracht en van de bijzondere verhouding waarin ieder van hen staat tot degene die onderhoud behoeft. Ter zake van een verzoek tot vaststelling van een bijdrage in het geval dat er meerdere onderhoudsplichtigen zijn, dient de rechter derhalve ter beoordeling van de vraag of een verdeling overeenkomstig artikel 1:397 lid 2 BW aan de orde is, in de eerste plaats een onderzoek naar de draagkracht van alle onderhoudsplichtigen te verrichten.
5.44.
Zoals hierna nader wordt overwogen heeft [I] een draagkracht van € 939,- per maand om bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen van partijen en [J] .
5.45.
Ten aanzien van de bijzondere verhouding waarin de man en [I] staan tot de tot onderhoud gerechtigde minderjarigen, overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank is van oordeel dat de vrouw haar stelling dat er een nauwere verwantschap bestaat tussen de man en zijn kinderen dan tussen [I] en de kinderen van partijen, tegenover de gemotiveerde betwisting door de man, onvoldoende feitelijk heeft onderbouwd. Dat de relatie van de man met de kinderen zoveel beter is dan de relatie van [I] met de kinderen, en dat dit een afwijking van de hoofdregel dat de onderhoudsverplichting van ouders en stiefouders in beginsel van gelijke rang rechtvaardigt, is niet gebleken. Dit geldt temeer nu onweersproken is gesteld dat de vrouw en [I] reeds sinds 2012 een relatie hebben. Niet is komen vast te staan dat de vrouw en [I] voor het huwelijk samenwoonden, maar wel is gebleken dat zij op zeer korte afstand van elkaar woonden en dat [I] veelvuldig deel uitmaakte van het gezin van de vrouw en de kinderen van partijen. Anders dan de vrouw ziet de rechtbank geen aanleiding om reeds nu vooruit te lopen op een ingediend wetsvoorstel om de stiefouder niet langer onderhoudsplichtig jegens de tot zijn gezin behorende kinderen te laten zijn. Op dit moment valt nog niet te voorzien of dit voorstel daadwerkelijk wet gaat worden. Op grond van het voorgaande acht de rechtbank het dan ook redelijk dat ook [I] naar rato van zijn draagkracht een bijdrage levert in de kosten van de kinderen van partijen.
5.46.
Blijkens de salarisspecificatie over de maand juni 2015 bedraagt het inkomen van [I] € 4.017,60 bruto per maand, te vermeerderen met vakantietoeslag. Daarnaast ontvangt hij een inkomenstoeslag van € 24,80 bruto per maand, een recht EJU Algemeen van € 297,30 bruto per maand en een recht BT opb van € 92,54 bruto per maand.
5.47.
Bij de berekening van het besteedbaar inkomen van [I] houdt de rechtbank rekening met de pensioenpremie, de premie AOP, de verschuldigde premieheffing en de inkomstenbelasting. [I] heeft recht op de algemene heffingskorting, de arbeidskorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting.
5.48.
Op grond van voormelde gegevens becijfert de rechtbank het netto besteedbaar inkomen (NBI) van [I] op € 3.166,- per maand.
5.49.
De rechtbank berekent de draagkracht van [I] aan de hand van hiervoor vermelde formule op € 939,- per maand.
5.50.
Omdat de man onderhoudsplichtig is naar [J] en naar de kinderen van partijen zal de rechtbank zijn draagkracht over al deze kinderen verdelen.
5.51.
De totale behoefte van al de kinderen voor wie de [I] onderhoudsplichtig is bedraagt € 2.083,- per maand, terwijl de draagkracht van [I] € 939,- per maand is. Omdat de draagkracht van [I] van € 939,- per maand onvoldoende is om in de kosten van alle kinderen voor wie hij onderhoudsplichtig is te voorzien, te weten [A] , [B] , [C] en [J] , zal de rechtbank zijn draagkracht over deze kinderen verdelen. Nu de behoefte van deze kinderen nagenoeg gelijk is, te weten respectievelijk € 521,- per maand, € 521,- per maand, € 521,- per maand en € 520,- per maand, stelt de rechtbank het aandeel van [I] in de kosten van de kinderen van partijen vast op € 704,- per maand en zijn aandeel in de kosten van [J] op € 235,- per maand.
De draagkrachtvergelijking
5.52.
Nu de totale draagkracht van de man, de vrouw en [I] tezamen € 6.423,- (€ 3.459,- + € 2.260,- + € 704,-) per maand bedraagt en deze hoger is dan de behoefte, die is vastgesteld op € 1.563,- per maand, dient het aandeel van de man, de vrouw en [I] in de kosten van de kinderen te worden berekend. Dit aandeel wordt berekend met behulp van de formule:
[eigen draagkracht : totale draagkracht] x totale behoefte
5.53.
Aan de hand van de hiervoor overwogen formule wordt het aandeel van de man vastgesteld op (afgerond) € 842,- per maand (€ 3.459,- : € 6.423,- x € 1.563,-), het aandeel van de vrouw op (afgerond) € 550,- per maand (€ 2.260,- : € 6.423,- x € 1.563,-) en het aandeel van [I] op € 171,- per maand (€ 704,- : € 6.423,- x € 1.563,-).
De zorgkorting
5.54.
Partijen zijn het erover eens dat de man aanspraak heeft op een zorgkorting van 25%. Uitgaande van een behoefte van € 1.563,- per maand, beloopt de zorgkorting € 391,- per maand. Aldus gerekend resteert een door de man aan de vrouw te leveren bijdrage in de kosten voor de kinderen van € 451,- (€ 842,- minus de zorgkorting van € 391,-) per maand, ofwel (afgerond) € 150,- per kind per maand. Voormelde bijdrage acht de rechtbank in overeenstemming met de wettelijke maatstaven en zal zij toewijzen.
De ingangsdatum
5.55.
Artikel 1:402 BW laat de rechter grote vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum van de alimentatieverplichting. Drie data liggen als ingangsdatum het meest voor de hand: de datum waarop de omstandigheden zijn ingetreden die voor de onderhoudsverplichting bepalend zijn, de datum van het inleidend processtuk en de datum waarop de rechter beslist. De rechtbank hanteert als ingangsdatum van de onderhoudsbijdrage 11 augustus 2015, nu de vrouw eerst vanaf dat moment rekening heeft kunnen en moeten houden met wijziging van de door de man aan haar te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen [A] , [B] en [C] . Dat de man de vrouw reeds medio juli 2015 heeft aangeschreven maakt voorgaande niet anders, temeer nu niet is gebleken of de man bij dit schrijven zijn wijziging van de geldende bijdrage voldoende heeft geconcretiseerd.
5.56.
Zoals hiervoor is overwogen heeft de vrouw aan draagkracht ten behoeve van de kinderen van partijen beschikbaar een bedrag van € 2.260,- per maand, terwijl haar aandeel in de kosten van die kinderen na vergelijking van ieders draagkracht neerkomt op € 550,- per maand. Gelet hierop acht de rechtbank voldoende termen aanwezig om het verzoek van de man tot veroordeling van de vrouw om hetgeen zij op basis van de onderhavige beschikking teveel aan kinderalimentatie van de man heeft ontvangen aan de man dient terug te betalen, binnen twee weken na de datum van de onderhavige beschikking. Dit onderdeel van het verzoek van de man zal de rechtbank daarom toewijzen.
De proceskosten
5.57.
Nu partijen gewezen echtelieden zijn, zal de rechtbank bepalen dat elk van de partijen zijn eigen kosten draagt.
6.
De beslissing
De rechtbank:
I. wijzigt de bij beschikking van de rechtbank Almelo van [datum 2] vastgestelde en de bij het van deze beschikking deeluitmakende ouderschapsplan van 29 juni 2012 overeengekomen bijdrage van de man aan de vrouw in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen van partijen:
[A], geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedatum 1] ,
[B], geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedatum 4] ,
[C], geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedatum 6]
en stelt die bijdrage met ingang van 11 augustus 2015 op
€ 150,- (éénhonderd en vijftig EURO)per kind per maand, voor de toekomst telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
II. bepaalt dat de vrouw hetgeen zij sinds 11 augustus 2015 teveel aan kinderalimentatie van de man heeft ontvangen binnen twee weken na heden aan hem dient terug te betalen;
III. verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
IV. compenseert de kosten van deze procedure in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
V. wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven te Almelo door mr. M.A.H. Heijink en in het openbaar uitgesproken op 13 januari 2016 in tegenwoordigheid van S. van Eijk, griffier.
Tegen deze beschikking kan – uitsluitend door tussenkomst van een advocaat – hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden:
door verzoeker en door degene(n) aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden: binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
door andere belanghebbenden: binnen drie maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.