5.2De bewijsoverwegingen van de rechtbank
De rechtbank stelt op grond van de stukken van het dossier vast dat verdachte bij vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad d.d. 18 december 2012, welk vonnis bij arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden d.d. 7 februari 2013 is bekrachtigd, in staat van faillissement is komen te verkeren. In dat vonnis is mr. L.M. de Jong, advocaat te Kampen, als curator aangesteld. Op 29 augustus 2014 heeft de curator aangifte tegen verdachte gedaan ter zake van – kort gezegd – faillissementsfraude.
De rechtbank overweegt allereerst dat de Faillissementswet (Fw) in beginsel het stelsel kent dat de gehele gemeenschap van goederen als één faillissement wordt behandeld. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat artikel 61 Fw beoogt zowel de echtgenoot van de gefailleerde te beschermen als ook bescherming te bieden aan de gezamenlijke schuldeisers. Volgens vaste jurisprudentie wordt deze bepaling toegepast ongeacht het tussen de betrokkenen geldende huwelijksvermogensregime.
Dit beginsel lijdt ingevolge het bepaalde in artikel 61 van de Fw slechts uitzondering als de echtgenoot of partner kan bewijzen dat bepaalde goederen niet tot de gemeenschap behoren.
Het vorenstaande betekent dat de curator mag aannemen dat de goederen waarvan wordt beweerd dat ze toebehoren aan de echtgenoot van de gefailleerde, tot de failliete boedel behoren, tenzij de echtgenoot het bewijs levert dat die goederen aan hem toebehoren.
Uit de stukken blijkt dat verdachte en zijn echtgenote (medeverdachte) op huwelijkse voorwaarden zijn getrouwd. Hoe die voorwaarden luiden is niet gespecificeerd, noch is aangetoond welke goederen uitsluitend aan verdachte dan wel zijn echtgenote toebehoren.
Uit artikel 105 van de Fw volgt dat de gefailleerde dient mee te werken aan een goed verloop van de afwikkeling van het faillissement. In het kader van zijn taakuitoefening moet de curator kunnen beschikken over alle informatie betreffende het faillissementsvermogen. Volgens jurisprudentie van de Hoge Raad (HR 15 februari 2002, ECLI:NL:HR: 2002:AD9144) mag van de gefailleerde worden verwacht dat hij, in verband met de aard van de aan hem gestelde vragen, ook inlichtingen verschaft waarom niet uitdrukkelijk is gevraagd.
Uit een brief van 24 december 2012 – met daaraan gehecht een verslag van een gesprek van 19 december 2012 - leidt de rechtbank af dat de curator met verdachte heeft besproken welke informatie hij van belang acht voor de afwikkeling van het faillissement. Hieruit blijkt dat de benodigde informatie meer omvat dan opgave van inkomsten en dat het ook gaat om opgave van vermogensbestanddelen. Mocht het verdachte tijdens het gesprek van 19 december 2012 (nog) niet (voldoende) duidelijk zijn geworden dat hij de curator op de hoogte diende te stellen van zijn vermogensbestanddelen en/of inkomsten welke de boedel zouden kunnen betreffen, dan had verdachte dat naar aanleiding van de zich in het dossier bevindende correspondentie tussen de curator en verdachte gaandeweg moeten weten.
De uitleg van verdachte dat hij ervan uit mocht gaan dat hij slechts inkomsten hoefde op te geven, strookt niet met de inhoud van het hiervoor bedoelde verslag en daaropvolgende correspondentie.
De rechtbank zal de verweten gedragingen op de tenlastelegging hieronder afzonderlijk bespreken.
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde
In het dossier bevindt zich een telefoonnotitievan de curator van 16 januari 2013 waaruit blijkt dat de curator op die dag naar aanleiding van een ontvangen brief van 15 januari 2013 van [bedrijf 1] te Zwolle telefonisch heeft gesproken met de aldaar werkzame
mevrouw [naam 2] . Laatstgenoemde deelde de curator in dat telefoongesprek mee dat verdachte op 24 december 2012 een motor bij [bedrijf 1] heeft gekocht en dat hij deze in eerste instantie contant zou betalen, maar dat hij aan de balie zei dat hij wel in het systeem stond. Volgens de telefoniste is verdachte diezelfde dag nog een factuurvoor een bedrag van € 3.327,50, incl. btw, verzonden. Omdat betaling uitbleef is verdachte uiteindelijk bij verstekvonnis d.d. 3 september 2013 door de kantonrechter te Zwolle tot betaling van dat bedrag veroordeeld.In zijn verhoor bij de politie van 31 augustus 2015 heeft verdachte verklaard dat hij hier niets mee te maken heeft en dat er meer [achternaam verdachte] in Genemuiden zijn die bedrijfsactiviteiten ontplooien. Ter terechtzitting heeft verdachte echter verklaard dat hij uitsluitend heeft bemiddeld bij de verkoop van de bewuste motor, maar dat hij deze niet op eigen titel heeft gekocht.
Op grond van de telefoonnotitie van de curator, de factuur die op naam van verdachte is gesteld en de wisselende verklaringen die verdachte op dit punt heeft afgelegd, is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte op 24 december 2012, en dus nadat hij failliet was verklaard, de desbetreffende motor heeft gekocht.
In het dossier bevindt zich een factuur van [bedrijf 2] d.d. 1 maart 2013 tot betaling van een bedrag van € 496,71 op grond van verrichte diensten en geleverde materialen ten behoeve van een Mercedes.Die factuur is blijkens de toelichting die de curator per brief van 1 september 2014 op de aangifte heeft gegeven door de postblokkade ter kennis van de curator gekomen. In zijn verhoor bij de politie heeft verdachte verklaard dat dit een reparatie van de auto van zijn echtgenote betrof. De echtgenote van verdachte heeft echter in haar verhoor bij de politie verklaard dat deze rekening haar niet bekend voorkomt en dat zij in een Renault Twingo rijdt. Deze Renault Twingo brengt zij – zo heeft zij bij de politie verklaard – voor reparaties naar een garagebedrijf in Genemuiden. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat verdachte opdracht heeft gegeven tot het verrichten van de diensten en de levering van de materialen, zoals genoemd in de bovenvermelde factuur.
In het dossier bevindt zich een factuur van 26 januari 2013 tot betaling van een bedrag van
€ 66,10, incl. btw, op grond van door [bedrijf 3] B.V. aan [bedrijf verdachte] geleverde materialen.Verdachte heeft verklaard dat die factuur door zijn vrouw is betaald, maar heeft die stelling verder niet onderbouwd.
In het dossier bevindt zich een factuur d.d. 2 oktober 2013waarop de naam van verdachte is gesteld. In die factuur is weergegeven dat verdachte een rupskraan heeft verkocht aan het bedrijf [bedrijf 4] te Hollandscheveld voor een bedrag van € 4.840,00, incl. btw. In zijn verhoor van 31 augustus 2015 heeft verdachte verklaard dat hij die kraan samen met iemand anders in Duitsland heeft gekocht en dat hij deze kraan aan [bedrijf 4] heeft doorverkocht. Het geld hebben zij vervolgens gedeeld. In het dossier bevindt zich ten aanzien van deze kraan nog een brief van [bedrijf 4] van 21 oktober 2013en een brief van Achmea Rechtsbijstand van 14 november 2013waarin verdachte aansprakelijk wordt gesteld voor het niet leveren van de kraan. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij uitsluitend heeft bemiddeld bij de verkoop van deze rupskraan. De rechtbank ziet echter geen aanleiding om te twijfelen aan dit proces-verbaal van 31 augustus 2015 en houdt verdachte aan de daarin weergegeven verklaring. Gelet op die verklaring en de hiervoor genoemde stukken acht de rechtbank de verklaring van verdachte, te weten dat hij slechts kosteloos heeft bemiddeld, niet aannemelijk. De rechtbank gaat er van uit dat verdachte deze kraan op eigen titel met winst heeft verkocht.
In het dossier bevindt zich een factuur d.d. 2 december 2014waaruit blijkt van een aan [naam 1] , wonende te [plaats 1] , verkochte Iveco 260s truck voor een bedrag van € 18.750,00. Die factuur is eveneens op naam van verdachte als verkopende partij gesteld. Op die factuur is als aantekening geplaatst dat de koper ( [naam 1] ) van de verkoper een bedrag ad € 3.750 aan btw retour zal ontvangen bij inlevering van een document uit Libië. Op grond van de postblokkade is deze ‘terugvordering’ d.d. 14 januari 2014van de koper bij de curator binnengekomen. De koper heeft verdachte blijkens de aanhef van deze brief aangemerkt als verkopende partij. De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat deze transactie op naam van zijn echtgenote is gesloten, gelet op de hiervoor genoemde stukken, niet aannemelijk. Bovendien is op de factuur, waarvan verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hij die heeft opgemaakt, aangetekend dat het verschuldigde bedrag is voldaan. De rechtbank stelt verder nog vast dat de echtgenote van verdachte heeft verklaard dat de vrachtwagen is gefinancierd met het geld van de rekening uit Duitsland en met winst is verkocht.
Contante bedragen van € 6.150,00 en € 10.850,00
In de stukken van het dossier zit een proces-verbaal van bevindingen waaruit blijkt dat tijdens de doorzoeking van de woning van verdachte op 4 februari 2014 een contant geldbedrag van € 10.850,00 is aangetroffen. Verdachte heeft daarover verklaard dat het geld van zijn echtgenote was. De echtgenote van verdachte heeft in haar verhoor verklaard dat het haar handelsgeld is dat bestemd was voor de inkoop van materialen uit België. Wat betreft het tijdens een politiecontrole op 3 januari 2013 onder verdachte in beslag genomen contante geldbedrag van € 6.151,00 heeft verdachte verklaard dat dit geld ook van zijn echtgenote was en dat hij dat even daarvoor had opgenomen bij de bank. Uit de toelichting op het proces-verbaal van aangifte heeft de curator verklaard dat uit de door verdachte aan hem toegestuurde bankafschriften blijkt dat dat bedrag op 20 en 21 december 2012 is opgenomen.
Gevolmachtigde en werkzaamheden [koeriersdienst]
Uit een uittreksel uit het handelsregister van 15 mei 2013 blijkt dat [koeriersdienst] op 8 maart 2013 als eenmanszaak op de naam van [naam 3] is ingeschreven. Verder blijkt uit dat uittreksel dat verdachte zich ten aanzien van deze onderneming heeft ingeschreven als gevolmachtigde. Uit dat uittreksel blijkt voorts dat het geen beperkte volmacht betreft en dat verdachte dus volledig vertegenwoordigingsbevoegd is.
Ter terechtzitting en in zijn verhoren bij de politie heeft verdachte verklaard dat hij voor [naam 3] de administratie van zijn onderneming op zich heeft genomen, dat hij voor hem de nieuwe opdrachten regelde en dat hij zich bezig hield met het incasseren van vorderingen, maar dat hij door zijn werkzaamheden geen inkomsten heeft vergaard.
De rechtbank acht niet aannemelijk, gelet op de zich in het dossier bevindende correspondentie (waaronder begrepen facturen waarop het rekeningnummer van de echtgenote van verdachte stond vermeld) tussen verdachte, [bedrijf 5] BV en [bedrijf 6] , dat verdachte de werkzaamheden voor [koeriersdienst] om niet heeft verricht.
De inkomsten uit [koeriersdienst] zijn volgens de verklaring van verdachte ten behoeve van [naam 3] op de rekening van de echtgenote van verdachte gestort of contant aan hem doorbetaald. Nu die gang van zaken de rechtbank hoogst ongebruikelijk voorkomt en de stelling van verdachte op dat punt – ook in verband met de door verdachte gestelde contante (door)betalingen – niet te verifiëren is, zal de rechtbank daar aan voorbij gaan. De rechtbank gaat er vanuit dat verdachte als gevolmachtigde van [koeriersdienst] met de door hem verrichte werkzaamheden wel degelijk inkomsten heeft vergaard.
Beleggersrekening met nummer [bankrekening 1] en een aandelendepot met nummer [aandelendepot]
Uit een proces-verbaal van bevindingen van 5 februari 2014 blijkt dat tijdens de doorzoeking van de woning van verdachte op 4 februari 2014, naast het contante geldbedrag ad
€ 10.850,00, een tweetal bancaire bescheiden is aangetroffen dat betrekking heeft op de Duitse financiële instelling [bank 1] . Uit die bancaire bescheiden blijkt van het bestaan van een tweetal Duitse bankrekeningen onder de hierboven vermelde nummers. Uit de zich in het dossier bevindende kennisgevingen van inbeslagname volgt dat op 7 februari 2014 het rekeningnummer [bankrekening 1] een waarde van
€ 25.000,00, en het rekeningnummer [aandelendepot] een waarde van € 67.125,40 vertegenwoordigde. Verder volgt uit die kennisgevingen van inbeslagname dat die bankrekeningen op naam van de echtgenote van verdachte zijn gesteld. In het dossier bevindt zich verder een tweetal tapverslagen van door verdachte gevoerde gesprekken met een persoon die optreedt namens de hiervoor genoemde financiële instelling. De telefoongesprekken gaan over aandelentransacties en vragen ten aanzien van de mogelijkheid tot het overboeken van een bedrag van € 14.000,00 naar een rekening in België. De rechtbank heeft verder kennis genomen van de getuigenverklaring van de vermogensadviseur [vermogensadviseur] van de [bank 1] . Uit de getuigenverklaring van deze vermogensadviseur blijkt dat hij sinds eind 2010 verantwoordelijk is voor het takenpakket betreffende de rekeningen van verdachte en zijn echtgenote. Volgens de vermogensadviseur werden de gesprekken over te maken keuzes ten aanzien van de bankrekeningen en aandelentransacties met verdachte gevoerd en was verdachte volledig gevolmachtigde van deze rekeningen. Het was verdachte die telefonisch concrete instructies gaf met betrekking tot de koop en verkoop van aandelen. Verder heeft de vermogensadviseur verklaard dat hij de echtgenote van verdachte alleen heeft gezien bij de overdracht van het depot van verdachte op haar depot.
Ten aanzien van de saldi op de bankrekeningen in Duitsland is de rechtbank van oordeel dat niet is komen vast te staan dat als gevolg van de huwelijkse voorwaarden vermogensbestanddelen zijn afgescheiden, en dus van de boedel moeten worden uitgesloten. Bovendien blijkt uit de stukken van het dossier, waaronder de tapverslagen en de getuigenverklaring van de vermogensadviseur [vermogensadviseur] , dat verdachte wat betreft de Duitse bankrekeningnummers, die op naam van zijn echtgenote stonden, volledig gevolmachtigd was om daarover te beschikken en dat hij de gesprekken voerde en daarbij aan de vermogensadviseur aanwijzingen gaf met betrekking tot de te varen koersen betreffende aandelentransacties en overboekingen. Uit het voorgaande vloeit derhalve voort dat verdachte deze gelden kon aanwenden, hetgeen gelet op de verklaringen van verdachte en zijn echtgenote (medeverdachte) in ieder geval wat betreft de verkoop van de Iveco 260s vast is komen te staan, om handel te drijven.
Uit het dossier leidt de rechtbank af dat verdachte weliswaar schriftelijk heeft gereageerd op vragen van de curator, maar dat de informatie die hij heeft verstrekt zeer summier dan wel onvolledig was. Ten aanzien van de Iveco 260 s heeft hij de curator in het geheel niet geïnformeerd. Ook heeft hij niet gemeld dat hij over grote contante geldbedragen beschikte. Het bestaan van de tegoeden in Duitsland heeft hij tegenover de curator uitdrukkelijk ontkend. Hij heeft immers verklaard dat er geen sprake is van spaargeld. De rechtbank is, gelet op hetgeen hierboven is overwogen, van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte in de periode van 18 december 2012 tot en met 26 oktober 2015 ten aanzien van de hierboven opgesomde posten opzettelijk heeft geweigerd de vereiste inlichtingen te geven en/of opzettelijk verkeerde inlichtingen heeft gegeven.
Aanvullend pensioen en zitmaaier
De rechtbank is tot slot van oordeel dat op basis van de stukken van het dossier niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte aanvullend pensioen heeft genoten dat hij op diende te geven en dat hij in het bezit is geweest van een zitmaaier. De rechtbank zal verdachte vrijspreken ten aanzien van deze onderdelen van de tenlastelegging.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde
Uit de bewezenverklaring met betrekking tot hetgeen onder 1 ten laste is gelegd volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte door de verkoop van de rupskraan, de werkzaamheden voor [koeriersdienst] en de verkoop van de Iveco type 260s baten heeft verkregen die hij niet heeft verantwoord aan de curator. Ook de contant aangetroffen geldbedragen van € 6.150,00 en € 10.850,00, en de saldi op de/het beleggersrekening/aandelendepot in Duitsland heeft hij buiten het zicht van de curator willen houden met als gevolg dat de aanmerkelijk kans is ontstaan dat de schuldeisers werden benadeeld in hun verhaalsmogelijkheden. Door het handelen van verdachte zijn de hiervoor genoemde baten onttrokken aan het zicht van de curator en buiten de failliete boedel gebleven, waaruit de schuldeisers voldaan hadden kunnen worden. De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte door zijn handelen de aanmerkelijke kans op verkorting van de rechten van de schuldeisers in het leven heeft geroepen en dat verdachte deze kans ook bewust heeft aanvaard.