4.1Op grond van artikel 1.2.1, aanhef en onder a, van de Wmo 2015 komt een ingezetene van Nederland overeenkomstig de bepalingen van deze wet in aanmerking voor een maatwerkvoorziening, bestaande uit: door het college van de gemeente waarvan hij ingezetene is, te verstrekken ondersteuning van zijn zelfredzaamheid en participatie, voor zover hij in verband met een beperking, chronische psychische of psychosociale problemen niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk voldoende zelfredzaam is of in staat is tot participatie.
Artikel 2.3.1 van de Wmo 2015 bepaalt dat het college er zorg voor draagt dat aan personen die daarvoor in aanmerking komen, een maatwerkvoorziening wordt verstrekt.
Op grond van artikel 2.1.2, eerste lid, van de Wmo 2015 stelt de gemeenteraad periodiek een plan vast met betrekking tot het door het gemeentebestuur te voeren beleid met betrekking tot maatschappelijke ondersteuning.
Op grond van artikel 2.1.3, eerste lid, van de Wmo 2015 stelt de gemeenteraad bij verordening de regels vast die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het in artikel 2.1.2 bedoelde plan en de door het college ter uitvoering daarvan te nemen besluiten of te verrichten handelingen.
De gemeente Hengelo heeft deze regels vastgelegd in de Verordening Maatschappelijke Ondersteuning Hengelo (hierna: Verordening). Artikel 4.1.1., eerste lid, van de Verordening luidt als volgt:
1. Een cliënt komt voor een maatwerkvoorziening in aanmerking ter compensatie van de beperkingen in zelfredzaamheid of participatie, voor zover de cliënt deze beperkingen - naar het oordeel van het college - niet kan wegnemen of verminderen:
a. op eigen kracht, of;
b. met gebruikelijke hulp, of;
c. met mantelzorg, of
d. met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk, of
e. met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen, of
f. met gebruikmaking van algemene voorzieningen.
De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.4. bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
Artikel 1.3. van de Verordening bepaalt dat het college nadere regels en beleidsregels kan vaststellen ter uitvoering van de Verordening.
Deze nadere regels zijn vastgelegd in het eerdergenoemde Besluit. Artikel 3.2.4, 10de lid, aanhef en onder c van het Besluit bepaalt dat de aanvraag van een woonvoorziening wordt geweigerd indien deze betrekking heeft op woonvoorzieningen in gemeenschappelijke ruimten anders dan:
- het verbreden van toegangsdeuren;
- het aanbrengen van elektrische deuropeners;
- aanleg van een hellingbaan van de openbare weg naar de toegang van het gebouw (mits de woningen in het woongebouw te bereiken zijn met een rolstoel)
- het aanbrengen van drempelhulpen of vlonders;
- het aanbrengen van een extra trapleuning bij een portiekwoning.
Ingevolge artikel 7.1 van het Besluit kan het college in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van de nadere regels zoals gesteld in dit Besluit indien toepassing van deze regels tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Artikel 2.3.7 van de Wmo 2015 luidt als volgt:
1. Indien het college heeft beslist tot verstrekking van een maatwerkvoorziening in de vorm van een woningaanpassing aan een woning waarvan de cliënt niet de eigenaar is, dan wel een persoonsgebonden budget daarvoor, is het college dan wel de cliënt, bevoegd zonder toestemming van de eigenaar deze woningaanpassing aan te brengen of te doen aanbrengen.
2. Alvorens de woningaanpassing aan te brengen of te doen aanbrengen, stelt het college de eigenaar van de woning in de gelegenheid zich te doen horen.
3. Het college dan wel de cliënt is niet gehouden de woningaanpassing ongedaan te maken, indien de cliënt niet langer gebruik maakt van de woning.