ECLI:NL:RBOVE:2017:1120

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
14 maart 2017
Publicatiedatum
14 maart 2017
Zaaknummer
Awb 16/2889
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Last onder dwangsom opgelegd aan inrichting voor verwerking van dakgrind, beroep ongegrond verklaard

Op 14 maart 2017 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak betreffende een last onder dwangsom opgelegd aan een inrichting voor de verwerking van dakgrind. De eiseres, die haar activiteiten had verplaatst naar een nieuwe locatie, kreeg van het college van burgemeester en wethouders van Hardenberg een last opgelegd om binnen acht weken aan verschillende voorwaarden te voldoen. Deze voorwaarden waren gerelateerd aan de vergunningverlening en de administratie van de inrichting. De rechtbank oordeelde dat de verweerder terecht had besloten om handhavend op te treden, omdat er geen concreet zicht op legalisering was en er geen bijzondere omstandigheden waren die handhaving onevenredig maakten. De rechtbank stelde vast dat de last voldoende duidelijk was geformuleerd en dat de begunstigingstermijn niet te kort was. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De rechtbank wees er tevens op dat het bestreden besluit in een andere zaak was vernietigd, waardoor eiseres geen dwangsommen meer verbeurde indien niet aan de last werd voldaan.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 16/2889

uitspraak van de meervoudige kamer in het geschil tussen

[eiseres], te [plaats] , eiseres,
gemachtigde: drs. ing. A.D. Hol,
en
het college van burgemeester en wethouders van Hardenberg,
verweerder.
Als derde-partijen hebben aan het geding deelgenomen:
[derde belanghebbenden], te [plaats] ,
gemachtigde: mr. H. Post, te [plaats] .

Procesverloop

Bij besluit van 8 december 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder naar aanleiding van een verzoek van [derde belanghebbenden] e.a. om handhavend op te treden tegen de inrichting van eiseres, aan [adres] te [plaats] , geweigerd om handhavend op te treden.
Bij besluit van 18 oktober 2016 (het bestreden besluit), verzonden op 19 oktober 2016, heeft verweerder het bezwaar van [derde belanghebbenden] e.a. gegrond verklaard. Tevens heeft verweerder bij besluit van dezelfde datum aan eiseres de last opgelegd om binnen acht weken na verzending van dat besluit het volgende te doen:
1. de vooracceptatie van het grind goed en eenduidig te omschrijven zonder tegenstrijdigheden conform de vergunningverlening fase 1 en de geldende regelgeving;
2. een volledige administratie te hebben van de inkomende stromen op de inrichting, conform artikel 3.4.1 van de voorschriften behorend bij de omgevingsvergunning fase 1;
3. een volledige administratie te hebben van de reeds ingenomen afvalstoffen die op grond van een acceptatievoorschrift van de omgevingsvergunning niet mogen worden geaccepteerd, conform artikel 3.4.3 van de voorschriften behorend bij de omgevingsvergunning fase 1;
4. het volledig en correct invullen van alle geleidebiljetten die gebruikt worden voor het transport van afval, conform de artikelen 10.38 tot en met 10.40 van de Wet milieubeheer en paragraaf 2 van het Besluit melden en registreren afvalstoffen;
5. het maken van een sluitend verband tussen de afvalstoffenregistratie en de financiële administratie, conform de artikelen 3.3.3 en 3.4.6 van de voorschriften behorend bij de omgevingsvergunning fase 1;
6. handelen conform het eigen AV-beleid en de AO/IC;
7. het treffen van een voorziening voor de opslag van slib. Dit kan door het aanleggen van een vloeistofdichte voorziening of door het aanbrengen van een lekdetectie onder de huidige opslag, waarbij de wanden vloeistofkerend worden gemaakt.
Indien niet voldaan wordt aan deze last wordt een dwangsom verbeurd van € 5.000,-- per week dat niet aan de last wordt voldaan tot een maximum van € 50.000,--.
Tevens is bij dit besluit aan [eiseres] de preventieve last opgelegd om te voorkomen dat stofoverlast wordt veroorzaakt, onder verbeurte van een dwangsom van
€ 1.500,-- voor iedere overtreding, tot een maximum van € 15.000,--.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft desgevraagd [derde belanghebbenden] e.a., hierna te noemen derde-partij, in de gelegenheid gesteld om als derde-partij deel te nemen aan dit geding.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 februari 2017. De zaak is gevoegd behandeld met de zaak met nummer 16/2786.
Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door [directeur] , [vertegenwoordiger 1] , [vertegenwoordiger 2] , bijgestaan door drs. ing. A.D. Hol. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door E.J. Greving, A.A.T. van der Zwan-Wenneker, K.V. Mettinkhof en M.W.E. van Vilsteren. Namens de derde-partij zijn J.J. [derde belanghebbenden] , [eiser 1] en [eiser 2] verschenen, bijgestaan door mr. H. Post.
Na afloop van de zitting is het onderzoek gesloten en zijn de zaken weer gesplitst voor het doen van uitspraak.

Overwegingen

1.1
Eiseres was tot medio 2012 gevestigd op een locatie binnen de bebouwde kom van [plaats] . Medio 2012 is Jacobs verhuisd naar de locatie [adres] te [plaats] . Deze locatie ligt bij de kruising van de provinciale wegen N48 en N377. Het perceel waar eiseres sindsdien gevestigd is, ligt in de lengterichting tussen de N48 en de oprit naar de N48, vanaf de N377.
1.2
In de inrichting op het adres [adres] te [plaats] vindt verwerking en opslag van grind plaats. In de inrichting wordt grind dat afkomstig is van daken gerecycled. Tot voor kort werden in de inrichting tevens betonblokken geproduceerd.
1.3
Ten behoeve van de inrichting is bij besluit van 26 augustus 2014 een omgevingsvergunning eerste fase verleend. Aan de omgevingsvergunning eerste fase zijn voorwaarden verbonden. Ten tijde van het nemen van het bestreden besluit was een omgevingsvergunning tweede fase nog niet aangevraagd. Ter zitting is gebleken dat een aanvraag om verlening van een omgevingsvergunning tweede fase op 3 februari 2017 door verweerder is ontvangen.
1.4
Op 9 oktober 2014 heeft de derde-partij verzocht om handhavend op te treden tegen diverse vermeende overtredingen door eiseres. Bij het primaire besluit heeft verweerder geweigerd om handhavend op te treden. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van de derde-partij gegrond verklaard. Tevens heeft verweerder aan eiseres de hiervoor vermelde last onder dwangsom opgelegd. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.
2.1
De rechtbank stelt voorop dat eiseres als zodanig niet betwist dat sprake is van de genoemde overtredingen, waartegen handhavend kan worden opgetreden.
2.2
Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder, bij afweging van alle betrokken belangen, in redelijkheid niet had kunnen besluiten om handhavend op te treden tegen de overtredingen, dat het onredelijk is om aan acht lasten die aan eiseres zijn opgelegd één dwangsom te verbinden, dat de lasten niet voldoende duidelijk zijn geformuleerd en dat de aan eiseres gegunde begunstigingstermijn te kort is.
3.1
De rechtbank stelt voorop dat op grond van het bepaalde in artikel 125 van de Gemeentewet verweerder bevoegd is om handhavend op te treden tegen de overtredingen
waarvan sprake is.
3.2
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
3.3
De rechtbank is van oordeel dat verweerder, gelet op de beginselplicht tot handhaving, terecht heeft besloten om handhavend op te treden tegen de overtredingen. Niet gebleken is dat sprake is van concreet zicht op legalisering van alle activiteiten in verband waarmee de last aan eiseres is opgelegd. Evenmin is gebleken dat in dit geval sprake is van zodanig bijzondere omstandigheden dat handhaving gelet hierop onevenredig moet worden geacht. De omstandigheid dat intensief overleg plaatsvindt met verweerder en dat eiseres pogingen onderneemt om de aanwezigheid van de inrichting op het adres [adres] te [plaats] te legaliseren, is niet een zodanig bijzondere omstandigheid.
3.4
De rechtbank is van oordeel dat de last en de verschillende onderdelen hiervan voldoende duidelijk zijn geformuleerd. De verschillende onderdelen van de last verwijzen naar de voorschriften bij de omgevingsvergunning voor de eerste fase en naar de geldende wet- en regelgeving. Aangenomen mag worden dat eiseres met deze regelgeving bekend is. Niet nodig is dat de wet- en regelgeving waaraan eiseres zich dient te houden ook in het bestreden besluit werden genoemd. Dat na het nemen van het bestreden besluit verzocht is om wijziging van het A&V beleid doet niet af aan de duidelijkheid van de opgelegde last.
3.5
De rechtbank is van oordeel dat de begunstigingstermijn, waarbinnen aan de last dient te zijn voldaan, niet te kort is. Al hoewel aannemelijk is dat met het feitelijk realiseren van een fysieke voorziening voor het opslaan van slib enige tijd gemoeid is, wist eiseres al sinds augustus 2014 dat een dergelijke voorziening op grond van de voorschriften bij de omgevingsvergunning voor de eerste fase gerealiseerd diende te worden. Dat eiseres de inrichting in werking heeft genomen zonder dat een dergelijke voorziening was gerealiseerd, dient dan ook voor eigen risico te komen.
3.6
De rechtbank is van oordeel dat het verweerder vrij stond om één dwangsom te verbinden aan het niet voldoen van de gehele last, in plaats van een dwangsom per onderdeel van deze last. Van eiseres mag immers verwacht worden dat aan alle onderdelen van de last voldaan wordt.
Hierbij komt dat niet zonder meer valt in te zien dat eiseres door het verbinden van één dwangsom aan de gehele last is benadeeld. Voor de hand ligt immers dat het bedrag dat eiseres in geval van een dwangsom per onderdeel maximaal zou kunnen verbeuren, hoger zou zijn dan het bedrag dat eiseres met de huidige last maximaal kan verbeuren.
Deze grond kan dan ook niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.
4. Het beroep is gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
6.1
Ter voorlichting van partijen tekent de rechtbank hier nog aan dat het bestreden besluit, met de daaraan verbonden last, is vernietigd bij de uitspraak in de zaak met nummer Awb 16/2786. Dit betekent dat eiseres thans geen dwangsommen verbeurt indien niet wordt voldaan aan de bij het bestreden besluit opgelegde last.
6.2
Eveneens ter voorlichting van partijen wijst de rechtbank er, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 augustus 2003 (ECLI:NL:RVS:2003:AI0801), op dat de rechtbank in een op deze zaak volgende zaak zal moeten uitgaan van de juistheid van het oordeel over beroepsgronden die in deze uitspraak uitdrukkelijk en zonder voorbehoud door de rechtbank zijn verworpen, indien daartegen geen hoger beroep is ingesteld.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P.W. Esmeijer, voorzitter, en mr. W.F. Bijloo en
mr. R.M. Fieten, in aanwezigheid van mr. A. van der Weij, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.