In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 20 maart 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordiger van haar zoon, en de Raad van Bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (SVB). Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de SVB, waarin werd gesteld dat er te veel was betaald uit het persoonsgebonden budget (pgb) voor zorgverlening aan haar zoon. De SVB verklaarde het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk, omdat de brief van 17 november 2015 volgens hen geen publiekrechtelijk besluit was, maar een privaatrechtelijke rechtshandeling. Eiseres, bijgestaan door haar gemachtigde mr. E. Schriemer, heeft hiertegen beroep ingesteld.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de brief van 17 november 2015 wel degelijk moet worden aangemerkt als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat deze mededelingen bevatte die gericht waren op rechtsgevolg. De rechtbank oordeelde dat eiseres als wettelijk vertegenwoordigster van de budgethouder bezwaar had kunnen maken tegen het besluit, ook al was zij in de rol van zorgverleenster betrokken. De rechtbank concludeerde dat het bezwaar van eiseres tijdig was ingediend, ondanks dat het niet binnen de wettelijke termijn van zes weken was gedaan, omdat de termijnoverschrijding verschoonbaar was.
De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de SVB op om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Tevens werd de SVB veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht van € 46,- en de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 990,-. De uitspraak is openbaar gedaan door rechter S.H. Peper, in aanwezigheid van griffier F. Ernens, en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.