ECLI:NL:RBOVE:2017:1255

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
20 maart 2017
Publicatiedatum
21 maart 2017
Zaaknummer
ak_16_2353
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot verrekening van uit het persoonsgebonden budget betaalde bedragen en de ontvankelijkheid van bezwaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 20 maart 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordiger van haar zoon, en de Raad van Bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (SVB). Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de SVB, waarin werd gesteld dat er te veel was betaald uit het persoonsgebonden budget (pgb) voor zorgverlening aan haar zoon. De SVB verklaarde het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk, omdat de brief van 17 november 2015 volgens hen geen publiekrechtelijk besluit was, maar een privaatrechtelijke rechtshandeling. Eiseres, bijgestaan door haar gemachtigde mr. E. Schriemer, heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de brief van 17 november 2015 wel degelijk moet worden aangemerkt als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat deze mededelingen bevatte die gericht waren op rechtsgevolg. De rechtbank oordeelde dat eiseres als wettelijk vertegenwoordigster van de budgethouder bezwaar had kunnen maken tegen het besluit, ook al was zij in de rol van zorgverleenster betrokken. De rechtbank concludeerde dat het bezwaar van eiseres tijdig was ingediend, ondanks dat het niet binnen de wettelijke termijn van zes weken was gedaan, omdat de termijnoverschrijding verschoonbaar was.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de SVB op om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Tevens werd de SVB veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht van € 46,- en de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 990,-. De uitspraak is openbaar gedaan door rechter S.H. Peper, in aanwezigheid van griffier F. Ernens, en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 16/2353

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres]te [woonplaats] , eiseres,
gemachtigde: mr. E. Schriemer,
en
de Raad van Bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft eiseres op 17 november 2015 een brief gestuurd over de verrekening van uit het persoongebonden budget (pgb) betaalde bedragen.
Bij besluit van 19 augustus 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 december 2016.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is, met bericht, niet verschenen.

Overwegingen

1. Aan de gedingstukken en het verhandelde ter zitting ontleent de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Eiseres is werkzaam als zorgverleenster ten behoeve van haar zoon, [eiseres] . Zij wordt betaald vanuit het pgb dat aan hem is verleend.
1.2.
Over de maand februari 2015 heeft verweerder betalingen verricht aan eiseres.
Een bedrag van € 1.121,00 is volgens verweerder dubbel betaald.
1.3.
Bij brief van 17 november 2015, gericht aan eiseres, heeft verweerder vervolgens een bericht verstuurd waarin is vermeld dat te veel is betaald en dit bij een volgende betaling aan de zorgverleenster zal worden verrekend.
1.4.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt en onder meer betoogd dat van een dubbele betaling geen sprake is geweest. Verweerder heeft daarop het bestreden besluit genomen.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres (kennelijk) niet-ontvankelijk verklaard. Daaraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat de brief van
17 november 2015, waartegen eiseres bezwaar heeft gemaakt, geen publiekrechtelijk besluit betrof, maar het verrichten van een privaatrechtelijke rechtshandeling.
3. De rechtbank overweegt als volgt.
3.1.
Op 17 november 2015 heeft verweerder eiseres als vertegenwoordigster van budgethouder een brief gestuurd over een betaling die aan haar als zorgverleenster is verricht. De rechtbank staat voor de vraag of deze brief is aan te merken
als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.2.
Artikel 1:3, eerste lid, van de Awb definieert een besluit als een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke (bestuursrechtelijke) rechtshandeling.
3.2.
Aan [eiseres] is een pgb verstrekt, bedoeld voor het inkopen van zorg. Dit pgb werd beheerd door verweerder. Verweerder betaalde vanuit het pgb de zorgverleensters uit. Ook eiseres is vanuit het pgb betaald. Verweerder heeft in deze slechts als doorgeefluik gefungeerd. Tussen eiseres als zorgverleenster en verweerder is geen sprake van een rechtsverhouding die beheerst wordt door het bestuursrecht. Tussen verweerder en de budgethouder is deze bestuursrechtelijke rechtsverhouding er wel. Eiseres is tevens wettelijk vertegenwoordigster van de budgethouder.
3.3.
De rechtbank is van oordeel dat met de brief van 17 november 2015 mededelingen zijn gedaan over verrekening van uit het pgb verrichte betalingen die zijn gericht op rechtsgevolg. De brief moet daarom worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Overigens heeft ook verweerder zich op dit standpunt gesteld in de brief van 19 december 2016. In dezelfde brief heeft verweerder daaraan toegevoegd, dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard, zij het op de onjuiste grondslag. Verweerder is daarbij van mening dat eiseres als zorgverleenster geen rechtstreeks belang had bij het besluit.
3.4.
Zoals in rechtsoverweging 3.2. is vastgesteld bestond er tussen eiseres en verweerder geen rechtsverhouding die beheerst werd door het bestuursrecht. Dit betekent dat eiseres als zorgverleenster niet met succes in bezwaar kon opkomen tegen het besluit van 17 november 2015. Tussen de budgethouder en verweerder bestaat wel een bestuursrechtelijke rechtsverhouding. Als wettelijk vertegenwoordigster van de budgethouder kon eiseres wel bezwaar maken tegen het besluit van 17 november 2015. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld, dat dat niet is gebeurd en eiseres slechts in haar rol als zorgverleenster bezwaar heeft gemaakt. De rechtbank volgt verweerder daarin niet en stelt het volgende vast. In het bezwaarschrift van 9 januari 2016 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen de verrekening en dit bezwaar ondertekend met “ [ondertekening] . Op zichzelf suggereert dit al dat namens de budgethouder bezwaar gemaakt wordt. Van doorslaggevend belang voor dit oordeel acht de rechtbank echter dat in de bijlage (gedingstuk 4.1) niet alleen wordt opgekomen tegen de verrekening die ten aanzien van eiseres zelf is verricht, maar ook bezwaar wordt gemaakt tegen de verrekening die ziet op betalingen uit het budget aan mevrouw [naam] , naar de rechtbank aanneemt een andere zorgverleenster van de budgethouder. Onder deze omstandigheden acht de rechtbank aannemelijk dat eiseres in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordigster van de budgethouder is opgekomen tegen de betalingen dan wel verrekeningen vanuit zijn budget.
De rechtbank stelt vervolgens vast dat eiseres niet binnen de wettelijke termijn van zes weken bezwaar heeft gemaakt. Ter zitting is in dit kader namens eiseres naar voren gebracht dat een bezwaarclausule ten onrechte ontbrak en het voor eiseres, die in bezwaar nog geen gemachtigde had, allemaal heel onduidelijk was en zij daarover verschillende keren contact heeft gehad met verweerder. In dit licht acht de rechtbank de termijnoverschrijding verschoonbaar.
4. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de slotsom dat verweerder op 17 november 2015 een besluit heeft genomen waartegen eiseres namens de budgethouder tijdig bezwaar heeft gemaakt. Het beroep is daarom gegrond en het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
5. De rechtbank beschikt over onvoldoende informatie om het geschil finaal te kunnen beslechten. Verweerder dient dan ook de bezwaren van eiseres te onderzoeken en een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 46,- vergoedt.
7. Voorts ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht, voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, vast op € 990,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde van € 495,-. De rechtbank is van oordeel dat dit een zaak van gemiddeld gewicht is).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat verweerder een nieuwe beslissing op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten die eiseres heeft gemaakt tot een bedrag van € 990,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.H. Peper, rechter, in aanwezigheid van mr. F. Ernens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.