ECLI:NL:RBOVE:2017:1457

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
3 april 2017
Publicatiedatum
3 april 2017
Zaaknummer
C/08/196316 / KG ZA 17-4
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • M.H.S. Lebens - de Mug
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van stallingskosten voor paarden in kort geding

In deze zaak, die op 3 april 2017 door de Rechtbank Overijssel is behandeld, vorderde eiseres, een amateur paardenspringster, betaling van stallingskosten voor de paarden Limcatus en Art. Eiseres had een overeenkomst met gedaagde over het paard Limcatus, dat in de zomer van 2016 was opgehaald. Eiseres stelde dat gedaagde de stallingskosten voor beide paarden moest betalen, omdat deze bij haar waren gestald. Gedaagde betwistte echter de rechtsmacht van de Nederlandse rechter en voerde aan dat de dagvaarding nietig was vanwege een fout in de zittingsdatum. De voorzieningenrechter oordeelde dat, ondanks de fout in de vertaling van de dagvaarding, gedaagde in het geding was verschenen en dat er geen schade was ontstaan door deze fout.

De rechter beoordeelde vervolgens de vordering van eiseres en concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat gedaagde verantwoordelijk was voor de stallingskosten van de paarden. De rechter stelde vast dat de eigendom van Limcatus niet was overgedragen aan gedaagde, en dat er geen stallingsovereenkomst was die gedaagde verplichtte om de stallingskosten te betalen. De vordering van eiseres werd afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten van gedaagde. De rechter wees ook de wettelijke rente toe over de proceskosten vanaf de vijftiende dag na betekening van het vonnis.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rolnummer: C/08/196316 / KG ZA 17-4
Vonnis in kort geding van 3 april 2017
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiseres,
advocaat mr. M.J.A. Weda te Castricum,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. J.C. Wery te Enschede.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van [eiseres]
  • de pleitnota van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] neemt als amateur deel aan paardenspringwedstrijden. Zij huurt accommodatie waar zij paarden kan stallen. Tegen vergoeding stalt zij daar (ook) paarden van derden.
2.2.
Tussen [eiseres] en [gedaagde] is in de zomer van 2016 een overeenkomst tot stand gekomen met betrekking tot het paard Limcatus (hierna: Limcatus), op dat moment eigendom van [eiseres] . Partijen hadden daarbij in eerste instantie een ruil voor ogen, waarbij Limcatus zou worden geruild voor een ander paard.
2.3.
Op 21 juli 2016 is Limcatus opgehaald. Het paard Art (hierna: Art) is op 1 augustus 2016 in [plaats] aangekomen. [eiseres] heeft te kennen gegeven Art niet te aanvaarden als ruil voor Limcatus.
2.4.
Rond 10 september 2016 is een zevental paarden, waaronder Limcatus, bij [eiseres] gestald. Het betreft paarden die in een verklaring van de “Latvian Equestrian Federation” van 9 september 2016 staan genoemd. De verklaring luidt:
“Latvian Equestrian Federation confirms that the following representatives of Latvia and sport horses are going to Netherland to compete Show Jumping events and training camp:
- [A] – horse ELEJA (103ML33)
LIMCATUS (105AF37)
- [B] – horse LIPTONS (104NW28)
DELFINS (103ZN11)
GRAFS (104NX41)
AVOGARDO (104NW27)
- [C] – horse KLEOPATRA (LV014005050013)”
2.5.
Na voldoening van door [eiseres] in rekening gebrachte stallingskosten zijn de hiervoor genoemde paarden, met uitzondering van Limcatus, opgehaald.
2.6.
Naast Limcatus verblijft Art ook nog altijd in de stallen van [eiseres] . In een e-mail van 12 oktober 2016 aan [eiseres] heeft mr. Wery haar namens de heer [A] gesommeerd te bevestigen dat zij bereid is Art af te geven.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert na een aantal eiswijzigingen, waaronder een eisvermindering ter zitting, veroordeling van [gedaagde] :
I. tot betaling, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, aan [eiseres] van een voorschot op de schade in hoogte van € 18.220,82 omvattende de kosten voor de stalling van de paarden Limcatus en Art, zoals voornoemd, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 november 2016 alsmede de kosten voor de stalling vanaf 1 maart 2017 totdat de paarden zijn opgehaald en wel te vermeerderen met de wettelijke rente
II. in de buitengerechtelijke incassokosten,
III. in de kosten van dit kort geding.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het meest verstrekkende verweer van [gedaagde] betreft de door haar betwiste bevoegdheid van de Nederlandse rechter, zodat allereerst hierover zal worden geoordeeld.
De vraag welke rechter in internationale geschillen rechtsmacht heeft, wordt getoetst aan de hand van de artikelen 2 tot en met 10 Rv. [eiseres] grondt haar vordering - onder meer - op met [gedaagde] gesloten stallingsovereenkomsten. [gedaagde] dient, aldus [eiseres] , de stallingskosten voor Art en Limcatus aan [eiseres] te betalen. De vordering is aldus gebaseerd op een verbintenis uit overeenkomst, terwijl deze verbintenis (betaling van de kosten van stalling) in Nederland moet worden uitgevoerd. [eiseres] verblijft immers in Nederland en houdt in Nederland haar bankrekening aan. Dit betekent dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft op grond van het bepaalde in artikel 6, aanhef en onder a Rv.
4.2.
[gedaagde] betoogt voorts dat de dagvaarding nietig is omdat in de bij de dagvaarding gevoegde vertaling een onjuiste zittingsdatum is vermeld (namelijk 22 maart 2017 in plaats van 20 maart 2017). De voorzieningenrechter heeft geconstateerd dat [gedaagde] , ondanks de fout in de vertaling, in het geding is verschenen. Niet gebleken is voorts dat het gebrek in de dagvaarding [gedaagde] in haar belangen heeft geschaad. Het beroep van [gedaagde] op de nietigheid van het exploot van dagvaarding wordt daarom verworpen (vgl. artikel 122 Rv).
4.3.
Met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande in veroordeling tot betaling van een geldsom, is terughoudendheid op zijn plaats. De rechter zal daarbij niet alleen hebben te onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl de rechter in de afweging van de belangen van partijen mede zal hebben te betrekken de vraag naar - kort gezegd - het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, welk risico kan bijdragen tot weigering van de voorziening.
4.4.
De vordering van [eiseres] is - na diverse eiswijzigingen - beperkt tot de kosten van stalling van de paarden Limcatus en Art. Beide paarden zouden, aldus [eiseres] , in opdracht of op verzoek van [gedaagde] bij [eiseres] gestald zijn, zonder dat [gedaagde] de daarvoor verschuldigde vergoeding voldoet.
4.5.
[gedaagde] verweert zich met de stelling dat niet zij maar [eiseres] eigenaar is (gebleven) van het paard Limcatus. De door partijen beoogde ruil van Limcatus voor Art is immers niet doorgegaan. Voorts is het paard Art niet van [gedaagde] , maar van [A] . Deze laatste heeft ook meermaals gevraagd om afgifte van Art, maar [eiseres] heeft afgifte van Art tot op heden geweigerd. [gedaagde] bestrijdt dat zij opdracht heeft gegeven de paarden Limcatus of Art bij [eiseres] te stallen.
4.6.
De voorzieningenrechter overweegt vooreerst dat enkel vast is komen te staan dat partijen door middel van een ruil een overdracht van Limcatus wilden bewerkstellingen, maar dat [eiseres] Art niet heeft aanvaard als ruilmiddel.
4.7.
Uit het voorgaande volgt dat Art in ieder geval geen eigendom is (geworden) van [eiseres] . Wel verblijft Art sinds 1 augustus jl. in de stallen van [eiseres] . Dat [gedaagde] aan [eiseres] verzocht heeft Art te (blijven) verzorgen blijkt echter niet uit de stukken en wordt door [gedaagde] betwist. Bij gebrek aan nadere onderbouwing is niet aannemelijk geworden dat Art op grond van een stallingsovereenkomst bij [eiseres] verblijft en dat [gedaagde] uit hoofde van deze overeenkomst gehouden is voor Art een vergoeding voor stallingskosten te betalen.
Evenmin is aannemelijk dat [gedaagde] anderszins gehouden is kosten te vergoeden in verband met de stalling van Art, bijvoorbeeld uit hoofde van zaakwaarneming. In dit kader is van belang dat op dit moment onvoldoende aanknopingspunten bestaan voor het - voorlopig - oordeel dat [gedaagde] eigenaar is van Art. Dat [eiseres] met de door haar gestelde zaakwaarneming het belang van [gedaagde] heeft behartigd, is dan ook geenszins aannemelijk geworden. In dit verband verwijst de voorzieningenrechter naar de door [gedaagde] overgelegde koopovereenkomst van 3 februari 2016 betreffende de verkoop van Art door [gedaagde] aan [D] en de door [gedaagde] overgelegde koopovereenkomst van 10 oktober 2016, betreffende de verkoop van Art door [D] aan [A] . Hoewel de authenticiteit van de koopovereenkomsten door [eiseres] wordt bestreden en in kort geding niet kan worden beoordeeld, moet vooralsnog worden aangenomen dat niet [gedaagde] maar [A] eigenaar is van Art, zeker nu ook [A] zelf heeft bevestigd eigenaar te zijn en [eiseres] eerder heeft gesommeerd Art af te geven.
4.8.
Ten aanzien van Limcatus geldt dat dit paard, tegelijk met de overige in de verklaring van de Latvian Equestrian Federation van 9 september 2016 genoemde paarden, bij de stallen van [eiseres] is gearriveerd en vanaf dat moment in de stallen van [eiseres] is gebleven. Dat dit verblijf is aangevangen in opdracht of op verzoek van [gedaagde] blijkt niet uit de stukken, terwijl [gedaagde] ook ten aanzien van Limcatus bestrijdt een dergelijke opdracht verstrekt te hebben. Nu een nadere onderbouwing van de stelling van [eiseres] is uitgebleven is niet aannemelijk geworden dat [gedaagde] uit hoofde van een stallingsovereenkomst gehouden is voor Limcatus een vergoeding voor stallingskosten te betalen.
Net als voor Art is voorts niet aannemelijk is dat [gedaagde] anderszins gehouden is kosten te vergoeden in verband met de stalling van Limcatus, bijvoorbeeld uit hoofde van zaakwaarneming. In dat kader is van belang dat partijen van mening verschillen over de inhoud van de overeenkomst waarmee partijen de overdracht van Limcatus hebben willen bewerkstellingen. [eiseres] gaat uit van ruil met een ander (geschikt) paard, dan wel betaling van € 70.000,00. [gedaagde] gaat uit van (enkel) een ruil met Art of geen overdracht van Limcatus. [gedaagde] meent dan ook dat nu Art niet geaccepteerd werd door [eiseres] , Limcatus eigendom is gebleven van [eiseres] . [eiseres] meent op haar beurt dat Limcatus op 21 juli 2016 is geleverd aan [gedaagde] en dat de koopprijs alsnog betaald dient te worden.
Gelet op het voorgaande moet geconcludeerd worden dat partijen op essentiële punten van mening verschillen over de precieze inhoud van de overeenkomst terwijl juist de inhoud van de overeenkomst tussen partijen op die punten bepalend is voor het antwoord op de vraag wie eigenaar is van Limcatus. [eiseres] heeft geen stukken overgelegd die haar weergave van de inhoud van de overeenkomst (en daarmee haar stelling dat [gedaagde] eigenaar is geworden van Limcatus) bevestigen. Hiermee is onvoldoende aannemelijk geworden dat [eiseres] met de verzorging van Limcatus de belangen van [gedaagde] heeft behartigd en dat [gedaagde] uit dien hoofde een vergoeding is verschuldigd. Uit meergenoemde verklaring van de Latvian Equestrian Federation kan in ieder geval niet worden afgeleid dat de eigendom van Limcatus op dat moment niet langer bij [eiseres] , maar bij [A] lag (al dan niet na overdracht van Limcatus door [gedaagde] ). Immers de vermelding van de naam van [A] bij een tweetal paarden, waaronder Limcatus, toont op zichzelf niet aan dat [A] dus eigenaar is. Ook uit de door mr. Wery namens [A] in een e-mail van 3 oktober 2016 gemaakte opmerking dat Limcatus geen eigendom is van [eiseres] kan niet, althans onvoldoende, worden afgeleid dat [gedaagde] eigenaar was van Limcatus.
4.9.
[eiseres] betoogt nog dat zij door de gehele gang van zaken schade heeft geleden en dat [gedaagde] uit hoofde van onrechtmatige daad gehouden is deze schade te vergoeden. De voorzieningenrechter volgt [eiseres] niet in dit betoog. Het enkele bestaan van schade leidt - zonder nadere concretisering en onderbouwing - niet tot het (onontkoombaar) oordeel dat onrechtmatig (is) gehandeld.
4.10.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat vooralsnog niet kan worden geconcludeerd dat [gedaagde] gehouden is het door [eiseres] gevorderde voorschot wegens stallingskosten te voldoen. De vorderingen van [eiseres] zullen daarom worden afgewezen.
4.11.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 883,00
- overige kosten 0,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 1.699,00
4.12.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.699,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [eiseres] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiseres] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.H.S. Lebens - de Mug en in het openbaar uitgesproken op 3 april 2017.