ECLI:NL:RBOVE:2017:1503

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
22 maart 2017
Publicatiedatum
5 april 2017
Zaaknummer
C/08/197954 / HA ZA 17-75
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.G. Vermeulen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de rechtbank in een geschil over een erfenisverklaring en de uitleg van verbintenissen uit overeenkomst

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Overijssel, is op 22 maart 2017 vonnis gewezen in een incident betreffende de bevoegdheid van de rechtbank. De eiseres, aangeduid als de vrouw, heeft een procedure aangespannen tegen de gedaagde, de man, met betrekking tot de vernietiging van een erfenisverklaring die op 12 juli 2008 zou zijn getekend. De vrouw stelt dat deze verklaring niet door haar is ondertekend en dat deze gefingeerd en vervalst is. De man heeft in het incident verzocht om de rechtbank zich onbevoegd te verklaren, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat zij bevoegd is op basis van artikel 6 Rv, dat betrekking heeft op verbintenissen uit overeenkomst. De rechtbank heeft vastgesteld dat de karakteristieke verbintenis van de erfenisverklaring in Nederland is uitgevoerd, waardoor de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft. De rechtbank heeft de incidentele vordering van de man afgewezen en hem veroordeeld in de kosten van het geding. De hoofdzaak is verwezen naar de rol voor conclusie van antwoord aan de zijde van de man.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/197954 / HA ZA 17-75
Vonnis in incident van 22 maart 2017
in de zaak van
[A],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. D.P. Kant te Goor,
tegen
[B],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat mr. G.H. Hoekman te Almelo.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding;
  • de incidentele conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid;
  • de incidentele conclusie van antwoord.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd op 19 maart 2005. Bij beschikking van 28 mei 2008 van deze rechtbank is de echtscheiding tussen hen uitgesproken. Deze beschikking is op 5 juni 2008 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.2.
Uit het huwelijk van partijen zijn twee kinderen geboren, te weten:
  • [C] , geboren op [geboortedatum 1] en
  • [D] , geboren op [geboortedatum 2] .
De kinderen wonen bij de man.
2.3.
Op 27 augustus 2008 hebben partijen een vaststellingsovereenkomst gesloten.
2.4.
Bij dagvaarding van 1 juni 2011 heeft de vrouw een procedure geëntameerd tegen de man waarbij zij heeft verzocht de man te veroordelen een zeker bedrag aan haar te betalen, alsmede de verdeling van een aantal met name genoemde bedragen tussen partijen vast te stellen.
2.5.
Hangende voornoemde procedure heeft de man het document met de titel “Erfenis verklaring/zekerheidsstelling kinderen [C] & [D] ” d.d. 12 juli 2008 in het geding gebracht.
2.6.
Bij vonnis van 16 januari 2013 van deze rechtbank zijn de vorderingen van de vrouw afgewezen. Bij arrest van 21 juli 2015 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem het vonnis van de rechtbank bekrachtigd.

3.De beoordeling

In de hoofdzaak

3.1.
De vrouw vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, voor recht te verklaren dat de erfenisverklaring van 12 juli 2008 op deugdelijke gronden en tijdig door de vrouw is vernietigd, althans dat deze erfenisverklaring dient te worden vernietigd, althans nietig is. Daarnaast vordert de vrouw veroordeling van de man in de kosten deze procedure, inclusief het salaris van de advocaat van de vrouw en de verschotten, tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen binnen veertien dagen na dit vonnis, te vermeerderen met de nakosten op de voet van het liquidatietarief, met bepaling dat over de proceskostenveroordeling de wettelijke rente verschuldigd zal zijn indien niet aan de veroordeling is voldaan binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis.
3.2.
De vrouw stelt daartoe -kort gezegd- dat de op 12 juli 2008 door partijen beweerdelijk getekende erfenisverklaring niet juist kan zijn en niet is ondertekend door de vrouw. Nu deze verklaring is gefingeerd en vervalst, kan deze met een beroep op misbruik van omstandigheden en door de man gepleegd bedrog worden vernietigd. De vernietiging is ingeroepen op 9 mei 2012, althans op 2 juli 2013 en heeft derhalve tijdig plaatsgevonden.
In het incident
3.3.
De man vordert dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart. De vrouw voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
3.4.
Bij de beoordeling wordt vooropgesteld dat de vraag naar de rechtsmacht in het onderhavige geval niet wordt beheerst door een verdrag of verordening. De voorliggende kwestie dient derhalve te worden beoordeeld aan de hand van de relevante bepalingen uit het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
3.5.
Artikel 9 Rv bevat een drietal rechtsmachtgronden die eerst betekenis krijgen indien de Nederlandse rechter niet reeds op grond van de artikelen 2 tot en met 8 rechtsmacht toekomt.
3.6.
De Nederlandse rechter kan geen rechtsmacht ontlenen aan artikel 2 Rv, aangezien de man niet in Nederland woonachtig is.
3.7.
In artikel 6 aanhef en onder a Rv is bepaald dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft in zaken betreffende verbintenissen uit overeenkomst, indien de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt in Nederland is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd. De tekst van artikel 6 onder a Rv is ontleend aan artikel 5 EEX-vo. Of het begrip “verbintenissen uit overeenkomst” als bedoeld in artikel 6 onder a Rv ook dient te worden uitgelegd aan de hand van jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen ter zake onder meer artikel 5 EEX-vo is onduidelijk. Naar het oordeel van de rechtbank reikt het te ver om “verbintenissen uit overeenkomst” zo restrictief uit te leggen dat de vordering van de vrouw om voor recht te verklaren dat de erfenisverklaring van 12 juli 2008 op deugdelijke gronden en tijdig door de vrouw is vernietigd, althans dat deze erfenisverklaring dient te worden vernietigd, althans nietig is, niet onder de werking van dit artikel valt, enkel omdat de tekst van dit artikel is gebaseerd op een artikel uit een verordening die niet van toepassing is op huwelijksgoederenrechtelijke geschillen. Naar het oordeel van de rechtbank kan de onderhavige vordering naar Nederlands recht worden aangemerkt als een vordering ten aanzien van “verbintenissen uit overeenkomst”. Het gaat immers om een vordering van contractuele aard (vgl. HvJ EG 8 maart 1988, NJ 1990/424).
3.8.
Vervolgens ligt de vraag voor wat de plaats is waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd. Als verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, moet in dit geval, waar het gaat om een verklaring voor recht, de karakteristieke verbintenis worden aangemerkt. De karakteristieke verbintenis van de onderhavige erfenisverklaring is dat de gelden afkomstig uit de levensverzekering, die de man van zijn vader heeft ontvangen als voorschot op een toekomstige erfenis, buiten de huwelijkse gemeenschap vallen en dat de vrouw hier geen aanspraak op kan maken. De rechtbank acht voldoende aannemelijk dat deze verbintenis in Nederland is uitgevoerd. De rechtbank heeft hierbij onder meer in aanmerking genomen dat de erfenisverklaring (beweerdelijk) in [woonplaats 1] is getekend op 12 juli 2008, de man op dat moment nog in Nederland woonde en de betaling ook in Nederland heeft plaatsgevonden.
3.9.
Gelet op het vorenstaande is de Nederlandse rechter op grond van artikel 6 onder a Rv bevoegd kennis te nemen van het onderhavige geschil. De vraag of de Nederlandse rechter op grond van artikel 9 Rv bevoegd is om kennis te nemen van het onderhavige geschil behoeft derhalve geen bespreking meer. De rechtbank zal de incidentele vordering van de man derhalve afwijzen.
3.10.
De man dient als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het geding te worden veroordeeld.
In de hoofdzaak
3.11.
Gelet op hetgeen is overwogen in het incident zal de rechtbank de hoofdzaak verwijzen naar de rol voor conclusie van antwoord aan de zijde van de man.
4. De beslissing
De rechtbank
In het incident
4.1.
wijst het gevorderde af,
4.2.
veroordeelt de man in de kosten van het incident, aan de zijde van de vrouw tot op heden begroot op € 452,00,
4.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
In de hoofdzaak
4.4.
verwijst de zaak naar de rol van woensdag 3 mei 2017 voor het nemen van een conclusie van antwoord aan de zijde van de man.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.G. Vermeulen en in het openbaar uitgesproken op 22 maart 2017. [1]

Voetnoten

1.type: