ECLI:NL:RBOVE:2017:1557

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
21 maart 2017
Publicatiedatum
6 april 2017
Zaaknummer
5205921 \ CV EXPL 16-4983
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van bemiddelingskosten door huurder met oproeping in vrijwaring van directeur/aandeelhouder

In deze zaak vordert de huurder, aangeduid als [eiser], terugbetaling van bemiddelingskosten die hij heeft betaald aan de besloten vennootschap [X], vertegenwoordigd door [Y]. De huurder heeft een huurovereenkomst gesloten met verhuurder [naam] voor een woning in Zwolle en heeft daarbij bemiddelingskosten van € 907,50 betaald aan [X]. De huurder stelt dat deze kosten onverschuldigd zijn betaald, omdat hij volgens de wet niet verplicht was om bemiddelingskosten te betalen. Hij heeft [X] aangesproken tot terugbetaling, maar betaling is uitgebleven.

In het incident heeft de huurder een oproeping in vrijwaring ingediend tegen [Y], de directeur en enig aandeelhouder van [X]. De huurder stelt dat hij in 2014 met [Y] heeft gehandeld en dat deze persoon nu de rechtspersoon vertegenwoordigt die hij heeft gedagvaard. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de huurder een gerechtvaardigd belang heeft om [Y] in vrijwaring op te roepen, omdat de uitkomst van de hoofdzaak mogelijk invloed heeft op zijn vordering tegen [Y]. De kantonrechter heeft de huurder toegestaan om [Y] in vrijwaring te dagvaarden en heeft de procedure naar de rol verwezen voor verdere conclusies.

De beslissing in het incident is genomen op 21 maart 2017, waarbij de kantonrechter de huurder toestaat om [Y] te dagvaarden voor de civiele terechtzitting op 18 april 2017. De beslissing over de proceskosten in het incident is aangehouden tot het eindvonnis in de hoofdzaak.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer : 5205921 \ CV EXPL 16-4983
Vonnis in incident van 21 maart 2017
In de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats 1] ,
eisende partij in de hoofdzaak,
alsmede eisende partij in het incident,
hierna te noemen [eiser] ,
schriftelijk procederend in persoon
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[X] , MEDE H.O.D.N. [Y],
gevestigd en kantoorhoudende te [plaats 4] ,
gedaagde partij in de hoofdzaak,
alsmede verwerende partij in het incident,
hierna te noemen [X en Y] ,
gemachtigde: Armaere Incassospecialisten & Gerechtsdeurwaarders

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 24 juni 2016;
- de conclusie van antwoord van [X en Y] ;
- de incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring van [eiser] ;
- de conclusie van dupliek van [X en Y] .
1.2.
Ten slotte is vonnis in het incident bepaald.

2.De feiten

2.1
[eiser] heeft van [bedrijf] ontvangen een factuur met nummer 20140078 en datum 10 maart 2014 en omschrijving ‘ [adres 2] ’, waarop in rekening wordt gebracht ‘Bemiddelingskosten’(€ 907,50 inclusief BTW), ‘Huur april 2014’ (€ 900,00 inclusief BTW) en ‘Waarborgsom’ (€ 900,00 inclusief BTW).
2.2
De besloten vennootschap [X] staat bij de Kamer van Koophandel ingeschreven onder nummer [nummer 1] met vermelding van internetadres [adres 3] en vermelding van [Y] , [geboortedatum] te [plaats 3] en wonende te [plaats 2] aan de [adres 1] , als enig aandeelhouder en bestuurder.

3.Het geschil

De vordering in de hoofdzaak
3.1
[eiser] vordert - samengevat - veroordeling van [X en Y] tot terugbetaling van een bedrag van € 907,= aan bemiddelingskosten, te vermeerderen met wettelijke rente en met buitengerechtelijke incassokosten.
3.2
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat hij op 25 maart 2014 een huurovereenkomst heeft gesloten met verhuurder [naam] ten aanzien van een woning in Zwolle aan de [adres 2] . Volgens [eiser] heeft [X en Y] destijds geadverteerd ten aanzien van het te huur staan van deze woning. [eiser] heeft op die advertentie gereageerd, waarna de huurovereenkomst met de verhuurder tot stand is gekomen. Op 10 maart 2014 heeft [X en Y] , handelend onder de naam ‘Domica Zwolle’ aan [eiser] een factuur gestuurd waarop naast de huur voor de eerste maand en de waarborgsom tevens een bedrag van € 907,50 voor bemiddelingskosten in rekening is gebracht. [eiser] stelt dat het totale factuurbedrag door hem is voldaan en dat het bedrag voor de bemiddelingskosten daarbij door hem onverschuldigd is betaald. [eiser] stelt dat hij op grond van artikel 7:264 lid 2 van het burgerlijk wetboek (BW) en op grond van artikel 7:427 lid 4 BW niet tot betaling van bemiddelingskosten gehouden is, zodat deze kosten aan hem moeten worden terugbetaald. Bij brief van 3 mei 2016 heeft [eiser] [X en Y] aangesproken tot terugbetaling van het bedrag van € 907,50. Betaling is echter uitgebleven.
De vordering in het incident
3.3
[eiser] vordert - samengevat – in vrijwaring te mogen oproepen de heer [Y] , zijnde de enig bestuurder en aandeelhouder van [X]
[eiser] stelt hiertoe dat de vennootschap op 30 december 2015 opnieuw is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel, en dat de gegevens van deze vennootschap precies dezelfde gegevens betreffen als die van de vennootschap van [X en Y] waarmee [eiser] van doen had ten tijde van het sluiten van de huurovereenkomst. Volgens [eiser] heeft hij van doen gehad met dezelfde vertegenwoordiger van de vennootschap te weten de heer [Y] . Daarom wenst hij [Y] thans in vrijwaring op te roepen.
3.4
[X en Y] concludeert - samengevat - tot afwijzing van de vordering tot oproeping in vrijwaring.

4.De beoordeling

In het incident
4.1
De kantonrechter merkt allereerst op dat de conclusie van [X en Y] waarboven staat ‘Conclusie van Dupliek’ van 27 december 2016, zal worden aangemerkt als conclusie van antwoord in het incident.
4.2
[X en Y] heeft bij antwoord (in de hoofdzaak) aangevoerd dat [eiser] in 2014 met een ander te maken had dan de rechtspersoon die hij nu heeft gedagvaard. Dit zou volgen uit het KvK-nummer dat op de factuur uit 2014 vermeld staat ( [nummer 2] ). De vennootschap die nu door [eiser] is gedagvaard heeft volgens [X en Y] het KvK-nummer [nummer 1] en is opgericht op 30 december 2015. [eiser] heeft naar aanleiding van dit verweer een incident opgeworpen als bedoeld in artikel 210 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
4.3
[eiser] stelt dat hij in 2014 te maken heeft gehad met de heer [Y] , die de onderneming handelend onder de naam Domica destijds vertegenwoordigde. Verder stelt [eiser] dat dezelfde persoon [Y] nu de rechtspersoon vertegenwoordigt die thans in de hoofdzaak is gedagvaard. [eiser] stelt daarom dat hij er als eiser belang bij heeft om de natuurlijke persoon [Y] in vrijwaring op te roepen.
4.4
Ingevolge artikel 210 lid 2 Rv bestaat de mogelijkheid voor eiser om een derde in vrijwaring op te roepen waarbij de geddachte is dat een daartoe in de hoofdzaak gevoerd verweer daarvoor aanleiding kan geven, namelijk in gevallen dat direct als gevolg van het slagen van dat verweer, een vorderingsrecht jegens de in vrijwaring op te roepen derde zal ontstaan. In dat geval vloeit het vorderingsrecht dus voort uit een afwijzing van de vordering tegen de oorspronkelijk gedaagde.
4.5
Uit de stellingen van partijen komt voldoende naar voren dat [eiser] mogelijk zaken heeft gedaan met [Y] die nadien zijn onderneming heeft ingebracht in [X] Indien die B.V. in de hoofdzaak gelijk krijgt, heeft [eiser] mogelijk een vordering op [Y] . Het precieze karakter van die rechtsverhouding en de houdbaarheid van de stellingen van [eiser] staan eerst ter beoordeling in die vrijwaringsprocedure. [eiser] heeft er daarom een gerechtvaardigd belang bij om zijn recht ten opzichte van [Y] tegelijk te laten vaststellen met zijn recht jegens de B.V.
4.6
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [eiser] hiermee ten aanzien zijn verzoek tot oproeping in vrijwaring een voldoende omklede reden aangevoerd. Verder heeft [eiser] zijn incidentele conclusie genomen op de dag die was bepaald voor de conclusie van repliek (in de hoofdzaak). Dat is de uiterste dag waarop een dergelijke conclusie door de eiser mag worden genomen. Het verzoek tot oproeping in vrijwaring is derhalve door [eiser] tijdig gedaan. De kantonrechter staat [eiser] daarom toe om [Y] in vrijwaring op te roepen tegen de rolzitting van 18 april 2017 om 10.00 uur. Op die zitting kan [Y] antwoorden op de eis in vrijwaring.
4.5
De beslissing omtrent de proceskosten in het incident wordt aangehouden tot aan het eindvonnis in de hoofdzaak.
In de hoofdzaak
4.6
De hoofdzaak wordt verwezen naar de rol voor het nemen van de conclusie van repliek en daarna de conclusie van dupliek.
4.7
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

5.De beslissing

De kantonrechter:
In het incident
5.1
staat [eiser] toe om [Y] voornoemd, in vrijwaring te doen dagvaarden tegen de civiele terechtzitting van de rechtbank Overijssel afdeling civiel, team kanton en handelsrecht, locatie Zwolle op dinsdag 18 april 2017 te 10.00 uur, teneinde op de eis in vrijwaring te antwoorden.
5.2
houdt de beslissing omtrent de kosten aan tot het in de hoofdzaak te wijzen eindvonnis;
In de hoofdzaak
5.3
verwijst de procedure naar de civiele rolzitting van dinsdag 18 april 2017, teneinde [eiser] in staat te stellen te concluderen voor repliek;
5.4
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.F. Boele, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2017. (ap)