ECLI:NL:RBOVE:2017:1562

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
30 maart 2017
Publicatiedatum
7 april 2017
Zaaknummer
C/08/198901 / KG ZA 17-64
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • W.K.F. Hangelbroek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van beslag op woning in kort geding tussen partijen met eerdere juridische geschillen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Overijssel is behandeld, hebben eisers [A] en [B] een kort geding aangespannen tegen gedaagden [C] en [D] met betrekking tot de opheffing van een beslag dat door [C] c.s. was gelegd op de woning van [A] c.s. De procedure is gestart naar aanleiding van eerdere juridische geschillen tussen [C] en de besloten vennootschap V.N.I. Enschede B.V., waarbij [C] werd veroordeeld tot betaling van huurpenningen aan V.N.I. en waarbij [A] als middellijk bestuurder van V.N.I. betrokken was. De eisers vorderden dat het beslag op hun woning opgeheven zou worden, omdat er volgens hen geen rechtsgrond voor het beslag bestond. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er geen directe rechtsverhouding tussen [A] c.s. en [C] c.s. bestond en dat de vordering van [C] c.s. op [A] c.s. onvoldoende onderbouwd was. De voorzieningenrechter oordeelde dat het beslag summierlijk ondeugdelijk was en heeft het beslag opgeheven. Tevens zijn de gedaagden veroordeeld in de proceskosten van de eisers.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/198901 / KG ZA 17-64
Vonnis in kort geding van 30 maart 2017
in de zaak van

1.[A] ,

wonende te [woonplaats 1] ,
verder te noemen [A] ,
2.
[B],
wonende te [woonplaats 1] ,
verder te noemen [B] ,
eisers,
advocaat mr. D.S. Teitler te Nijmegen,
tegen

1.[C] ,

wonende te [woonplaats 2] ,
verder te noemen [C] ,
2.
[D],
wonende te [woonplaats 2] ,
verder te noemen [D] ,
gedaagden,
advocaat mr. D.P. Kant te Goor.
Partijen zullen hierna gezamenlijk [A] c.s. en [C] c.s. genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met 3 producties,
  • 5 producties aan de zijde van [C] c.s.,
  • producties 4 t/m 11 aan de zijde van [A] c.s.,
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van [A] c.s.
  • twee pleitnota’s van [C] c.s..
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[C] en de besloten vennootschap V.N.I. Enschede B.V. (verder te noemen V.N.I.) hebben al meerdere procedures tegen elkaar gevoerd. In een aantal procedures heeft V.N.I. zich hierbij -kort gezegd- op het standpunt gesteld dat zij een aanzienlijke vordering had op [C] ter zake van een huurovereenkomst, waarbij [C] (als vennoot van [F] v.o.f.) huur diende te betalen aan V.N.I..
2.2.
[A] was middellijk bestuurder van V.N.I.. [B] is de echtgenote van [A] .
2.3.
Bij vonnis in kort geding van deze rechtbank van 30 januari 2004 zijn [C] en zijn zoon, mede-vennoot bij [F] v.o.f., hoofdelijk veroordeeld tot onder meer betaling aan V.N.I. van een bedrag van € 55.000,00 ten titel van voorschot op het aan V.N.I. toekomende bedrag aan huurpenningen en tot betaling van de nog openvallende huurtermijnen vanaf 1 januari 2004 tot en met de dag dat de huurovereenkomst tussen V.N.I. en de [F] v.o.f. rechtsgeldig zou zijn beëindigd. Dit vonnis is bekrachtigd bij arrest in kort geding van het gerechtshof Arnhem van 6 juli 2004.
2.4.
Bij vonnis van 13 april 2010 van deze rechtbank is [C] -kort gezegd- veroordeeld om aan V.N.I. te betalen de achterstallige huur vanaf april 2003 tot 16 september 2005, vermeerderd met de wettelijke rente, een bedrag van € 15.000,00 ter zake van de boete, de buitengerechtelijke kosten en de proceskosten.
2.5.
Bij arrest van 2 oktober 2012 heeft het gerechtshof Arnhem voornoemd vonnis van 13 april 2010 vernietigd en de vorderingen van V.N.I. op [C] afgewezen, met veroordeling van V.N.I. in de kosten van de eerste aanleg en de kosten van het principaal beroep. Dit arrest is in kracht van gewijsde gegaan.
2.6.
Bij verzoekschrift van 9 februari 2007 hebben [C] c.s. aan de voorzieningenrechter van deze rechtbank verlof gevraagd tot het leggen van conservatoir beslag op het perceel wonen, erf en tuin van [A] c.s. aan [adres] , kadastraal bekend gemeente [E] , sectie [nummer] (verder te noemen: de woning), met begroting van de vordering op € 318.084,00. Het gevraagde verlof is op 10 februari 2007 verleend, waarbij de vordering is begroot op € 150.000,00.
2.7.
Op 22 februari 2017 hebben [C] c.s. beslag gelegd op de woning.

3.Het geschil

3.1.
[A] c.s. vorderen -kort gezegd- bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,:
I. [C] c.s. te gebieden het door hen gelegde beslag op de woning binnen drie dagen na dit vonnis op te heffen en [C] c.s. te gebieden al datgene te doen wat noodzakelijk is om die opheffing te bewerkstelligen, waaronder begrepen doch niet beperkt het tijdig informeren van alle betrokken autoriteiten, zulks op straffe van een dwangsom;
II. [C] c.s. te gebieden om bij nieuwe verzoeken tot het leggen van beslag de voorzieningenrechter op de hoogte te stellen van het toewijzende vonnis in deze procedure;
III. [C] c.s. primair te veroordelen in de volledige proceskosten van [A] c.s., begroot op een bedrag van € 10.000,00, subsidiair te veroordelen in de proceskosten van [A] c.s. en zowel primair als subsidiair te veroordelen in de nakosten.
3.2.
[A] c.s. stellen daartoe dat de standpunten van [C] c.s. er in de kern op neer komen dat [C] c.s. menen te beschikken over een vordering op V.N.I., nu zij schade hebben geleden ten gevolge van de door V.N.I. jegens hen getroffen executiemaatregelen en dat zij deze vordering rechtstreeks kunnen verhalen op (één van) de (middellijk) bestuurders van V.N.I.. V.N.I. heeft het bestaan van de vordering echter steeds betwist en een rechter heeft zich over het bestaan van die vordering nog nimmer uitgelaten. Voorts bestaat er tussen [A] c.s. en [C] c.s. geen enkele rechtsverhouding, uit hoofde waarvan [A] c.s. jegens [C] c.s. aansprakelijk zou zijn. Nu iedere grondslag voor het leggen van beslag ontbreekt, dient het beslag volgens [A] c.s. te worden opgeheven.
3.3.
[C] c.s. voeren verweer. Op dit verweer wordt hierna -voor zover van belang- nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Ingevolge artikel 705 lid 2 Rv kan een gelegd conservatoir beslag worden opgeheven bij verzuim van op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen of indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag blijkt.
4.2.
De voorzieningenrechter zal allereerst het ingaan op het standpunt van [A] c.s. dat er geen enkele grondslag bestaat voor een vordering van [C] c.s. op [A] c.s. en daarmee summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht is gebleken.
4.3.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat gesteld noch gebleken is dat tussen [C] c.s. en [A] c.s. een directe rechtsverhouding bestond. [C] c.s. hebben ook niet gesteld dat [A] c.s. in persoon jegens hen zou hebben gehandeld. [C] c.s. had een rechtsverhouding met V.N.I.. Het was ook V.N.I. die naar aanleiding van de in r.o. 2.3. en 2.4. vermelde toewijzende vonnissen van deze rechtbank executiemaatregelen jegens [C] c.s. heeft genomen. Als jegens [C] c.s. al onrechtmatig zou zijn gehandeld, zoals [C] c.s. hebben betoogd, dan betreft het derhalve handelingen van V.N.I. en niet van [A] c.s.. Gelet hierop is niet aannemelijk dat [A] c.s. rechtstreeks onrechtmatig hebben gehandeld jegens [C] c.s..
4.4.
Vervolgens leidt de voorzieningenrechter uit de stukken en het verhandelde ter zitting af dat [C] c.s. aan hun vordering op [A] aansprakelijkheid van [A] als bestuurder van V.N.I. ten grondslag hebben gelegd. De voorzieningenrechter overweegt dat indien een vennootschap een onrechtmatige daad pleegt, uitgangspunt is dat alleen de vennootschap aansprakelijk is voor de daaruit voortvloeiende schade. Onder bijzondere omstandigheden is evenwel, naast aansprakelijkheid van die vennootschap, ook ruimte voor aansprakelijkheid van een bestuurder van de vennootschap. Voor het aannemen van een zodanige aansprakelijkheid is vereist dat die bestuurder ter zake van de benadeling persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt.
Van een ernstig persoonlijk verwijt zal in ieder geval sprake kunnen zijn als vast komt te staan dat de bestuurder wist of redelijkerwijze had behoren te begrijpen dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van de vennootschap tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade. Er kunnen zich echter ook andere omstandigheden voordoen op grond waarvan een ernstig persoonlijk verwijt kan worden aangenomen.
4.5.
[C] c.s. hebben in het beslagrekest gesteld dat alle bestuurders van V.N.I. hadden kunnen bevroeden, dat uiteindelijk de uitkomst voor [C] gunstig zou zijn, hetgeen ook is uitgekomen door het arrest van het gerechtshof Arnhem van 2 oktober 2012. Ook hadden zij kunnen bevroeden dat er dan door V.N.I. schadevergoeding zou moeten worden betaald, waarvan alle bestuurders wisten dat V.N.I. die schadevergoeding niet zou kunnen betalen, aldus [C] c.s.. De voorzieningenrechter acht deze stellingen onvoldoende om thans te kunnen aannemen dat van een persoonlijk ernstig verwijt aan de zijde van [A] als bestuurder van V.N.I. sprake is. De voorzieningenrechter heeft hierbij in aanmerking genomen dat V.N.I. executiemaatregelen heeft genomen naar aanleiding van een vordering die op 30 januari 2004 in kort geding en op 13 april 2010 door de kantonrechter van deze rechtbank was toegewezen. Eerst op 2 oktober 2012 heeft het gerechtshof Arnhem het vonnis van 13 april 2010 vernietigd. Onvoldoende aannemelijk is hierbij geworden dat [A] als bestuurder van V.N.I. ten tijde van het nemen van de executiemaatregelen wist of redelijkerwijs had behoren te begrijpen dat het vonnis van 13 april 2010 juridische misslagen bevatte, zoals door [C] c.s. is betoogd.
4.6.
De verwijzing van [C] c.s. naar een tussen partijen gewezen vonnis van deze rechtbank van 9 december 2014 maakt vorenstaande niet anders. Tot 2012 beschikte V.N.I. immers over een executoriale titel. [A] heeft in dit verband gesteld dat het als bestuurder van V.N.I. nu juist zijn taak was om in het belang van de vennootschap en haar crediteuren haar openstaande vordering te incasseren. [C] c.s. hebben daartegenover naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende gesteld op grond waarvan een persoonlijk ernstig verwijt aan de zijde van [A] als bestuurder van V.N.I. kan worden aangenomen.
4.7.
Gelet op het vorenstaande is thans onvoldoende aannemelijk geworden dat aan [A] als bestuurder van V.N.I. een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt. Reeds gelet hierop is thans evenmin aannemelijk dat [A] als bestuurder van V.N.I. onrechtmatig heeft gehandeld jegens [C] c.s.. Hiermee is summierlijk gebleken va de ondeugdelijkheid van het recht waarvoor ten laste van [A] c.s. beslag is gelegd. Het beslag zal mitsdien worden opgeheven. De overig verweren van [C] c.s. kunnen dan ook verder onbesproken blijven. Wel merkt de voorzieningenrechter op dat hij het beslag bij dit vonnis zelf zal opheffen en niet, zoals gevorderd, [C] c.s. zal veroordelen de beslagen op te heffen. De gevorderde dwangsom terzake is dan overbodig
4.8.
Voor wat betreft het gevorderde gebod om [C] c.s. te gebieden om bij nieuwe verzoeken tot het leggen van beslag de voorzieningenrechter op de hoogte te stellen van dit vonnis overweegt de voorzieningenrechter als volgt. [C] c.s. dienen bij een eventueel nieuw verzoek om verlof tot het leggen van beslag in het kader van artikel 21 Rv dit vonnis over te leggen aan de voorzieningenrechter aan wie verlof wordt gevraagd. Voorshands bestaat geen grond om te veronderstellen dat [C] c.s. zich daaraan niet zullen houden. Een veroordeling op dit punt wordt derhalve niet nodig geacht.
4.9.
[C] c.s. zullen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De vordering om [C] c.s. hierbij te veroordelen in de volledige proceskosten zal worden afgewezen, nu [A] c.s. daartoe onvoldoende hebben gesteld.
De kosten aan de zijde van [A] c.s. worden begroot op:
- dagvaarding € 101,11
- griffierecht 883,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 1.800,11
4.10.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
heft op het door [C] c.s. gelegde beslag op de woning van [A] c.s.;
5.2.
veroordeelt [C] c.s. in de proceskosten, aan de zijde van [A] c.s. tot op heden begroot op € 1.800,11,
5.3.
veroordeelt [C] c.s. in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [C] c.s. niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.K.F. Hangelbroek en in het openbaar uitgesproken op 30 maart 2017. [1]

Voetnoten

1.type: