ECLI:NL:RBOVE:2017:1656

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
14 april 2017
Publicatiedatum
14 april 2017
Zaaknummer
08/953029-16 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dwang en intimidatie bij horecagelegenheid met drugs- en wapenbezit

Op 15 oktober 2016 heeft de verdachte, samen met twee mededaders, geprobeerd om twee restauranteigenaren, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], onder druk te zetten om geld te innen voor een derde partij, [naam]. De verdachte en zijn mededaders hebben zich intimiderend gedragen door de slachtoffers aan te kijken en hen te dwingen bij hen te komen zitten. De slachtoffers voelden zich bedreigd en hebben uiteindelijk de politie ingeschakeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn mededaders niet alleen de horecagelegenheid zijn binnengekomen, maar ook een gevoel van dreiging hebben gecreëerd. De verdachte is ook beschuldigd van het voorhanden hebben van harddrugs en munitie. Tijdens de rechtszaak heeft de verdachte bekend dat hij wist dat er drugs in zijn woning lagen. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de poging tot afpersing, het voorhanden hebben van munitie en het bezit van harddrugs. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Afdeling Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08/953029-16 (P)
Datum vonnis: 14 april 2017
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1969 in [geboorteplaats] (Turkije),
wonende in [woonplaats],
nu verblijvende in de P.I. Overijssel, Huis van Bewaring Karelskamp te Almelo.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
3 april 2017.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. E.D.I. Martens en van hetgeen door verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1 primair:alleen of met een ander of anderen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft gedwongen om iets te doen of te dulden, of
feit 1 subsidiair:heeft geprobeerd om alleen of met een ander of anderen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te dwingen om iets te doen of te dulden;
feit 2:munitie voorhanden heeft gehad;
feit 3:harddrugs aanwezig heeft gehad.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij op of omstreeks 15 oktober 2016 te Enschede, tezamen en in vereniging met
een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] door geweld of
enige andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld of enige andere
feitelijkheid, gericht tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], wederrechtelijk heeft
gedwongen iets te doen, niet te doen of te dulden, immers heeft/hebben
verdachte en/of zijn mededader(s):
- gezamenlijk het restaurant/de horecagelegenheid van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2]
betreden en hun aanwezigheid daar merkbaar gemaakt, en/of
- die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] (telkens) intimiderend aangekeken, althans bij hen
een gevoel van dreiging/onveiligheid teweeg gebracht, en/of
- die [slachtoffer 2] gedwongen/gesommeerd/medegedeeld bij hen te komen zitten, en/of
- tegen die [slachtoffer 1] gezegd: "ken je me nog, ik ben de compagnon van [naam] en ik
krijg geld van jou", en/of
- geweigerd om het restaurant/de horecagelegenheid te verlaten.
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 15 oktober 2016 te Enschede, ter uitvoering van het
voornemen om tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans
alleen, [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], door geweld of enige andere feitelijkheid
en/of door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid, gericht tegen
[slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], wederrechtelijk te dwingen iets te doen, niet te doen
of te dulden:
- samen met zijn mededader(s) het restaurant/de horecagelegenheid van die [slachtoffer 1]
en/of [slachtoffer 2] heeft/hebben betreden en zijn/hun aanwezigheid daar
merkbaar heeft/hebben gemaakt, en/of
- samen met zijn mededader(s) die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] (telkens)
intimiderend heeft/hebben aangekeken, althans bij hen een gevoel van
dreiging/onveiligheid teweeg gebracht, en/of
- samen met zijn mededader(s) die [slachtoffer 2] heeft/hebben
gedwongen/gesommeerd/medegedeeld bij hen te komen zitten, en/of
- samen met zijn mededader(s) tegen die [slachtoffer 1] heeft/hebben gezegd: “ ken je
me nog, ik ben de compagnon van [naam] en ik krijg geld van jou” , en/of
- samen met zijn mededader(s) heeft/hebben geweigerd om het restaurant/de
horecagelegenheid te verlaten,
terwij1 de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 09 november 2016 te Enschede
een hoeveelheid munitie van categorie III, te weten een of meer patro(o)n(en)
9mm (merk: Imperial Military Industries Ltd - Weapons Group) en/of een of meer
patro(o)n(en) 7.65mm (merk: Fiocchi Munizione Spa), voorhanden heeft gehad;
3.
hij op of omstreeks 09 november 2016 te Enschede opzettelijk
aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van ongeveer:
- 0,23 gram (rode en paarse XTC/chrystal meth) en/of
- 1,85 gram (witte kristallen XTC/chrystal meth) en/of
- 7 pillen/tabletten (rode en/of paarse en/of blauwe; ruit- en/of hartvormig,
XTC/chrystal meth),
telkens bevattende 3,4-methylenedioxy-methamphetamine (MDMA), en/of
- 3,39 gram cocaïne,
zijnde 3,4-methylenedioxy-methamphetamine (MDMA) en/of cocaïne telkens een
middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen
krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

Feit 1
4.1.1
Het standpunt van de officier van justitie
Volgens de officier van justitie volgt uit de aangifte van [slachtoffer 1] en de verklaring van getuige [slachtoffer 2] dat verdachte met twee gespierde mannen voornoemde broers [slachtoffers] op niet mis te verstane wijze, dat wil zeggen door hen intimiderend aan te kijken en [slachtoffer 2] te sommeren dat hij bij hen moest gaan zitten, heeft laten weten dat zij hem, verdachte, geld schuldig waren en dat zij dienden te betalen. [slachtoffer 2] heeft direct de politie gebeld. Meerdere getuigen hebben verklaard dat het om geld ging. Het door verdachte geschetste alternatieve scenario is niet onderbouwd. Aangezien er geen geld aan verdachte en/of zijn mededaders is betaald, is er sprake van een poging, zodat het subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen is.
4.1.2
Het standpunt van verdachte
De verdachte stelt dat hij op uitnodiging van een oom van de restauranteigenaar van [restaurant], te weten [getuige] – door verdachte ook wel “[getuige]” genoemd –, naar het restaurant [restaurant] was gekomen. Omdat verdachte [getuige] goed kende is verdachte, in gezelschap van zijn vrienden [betrokkene 1] en [betrokkene 2], naar [restaurant] gegaan. Verdachte ging, op enig moment, in gezelschap van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] buiten roken. Vervolgens werden zij aangehouden door de politie. Volgens verdachte heeft hij geen woord gesproken met [slachtoffer 1]: wel kwam er iemand naar hem toe die volgens verdachte dronken was en wartaal sprak. Achteraf hoorde hij dat deze persoon [slachtoffer 1] moet zijn geweest.
4.1.3
Het oordeel van de rechtbank
Op 15 oktober 2016 kwam verdachte in gezelschap van [betrokkene 2] en [betrokkene 1] in het restaurant [restaurant] in Enschede. Volgens getuige [slachtoffer 2], die met zijn broer [slachtoffer 1] eigenaar is van [restaurant], wilden de drie mannen niet eten maar met hem praten. De dikste van het drietal keek hem steeds strak aan. De kleinste van de drie zei dat hij de compagnon was van [naam], waarmee de gebroeders [slachtoffers] lang geleden zaken hadden gedaan: dat kon [slachtoffer 2] zich ook herinneren. [slachtoffer 2] heeft verdachte herkend als deze kleinste man. Verdachte heeft ter zitting erkend dat hij de kleinste van de drie mannen was. De kleinste man wilde dat [slachtoffer 2] bij hen ging zitten, hij drong daar op aan en zei op een dwingende toon “ga zitten”. [slachtoffer 2] voelde zich geïntimideerd en de kleinste van de drie sommeerde hem zijn broer [slachtoffer 1] te bellen. Nadat [slachtoffer 2] heimelijk de politie belde, belde hij vervolgens met zijn broer. Kort daarop arriveerde [slachtoffer 1] bij het restaurant waar de drie mannen, waaronder verdachte, buiten voor het restaurant stonden. Volgens [slachtoffer 1] herkende hij de Turkse man, die hij later herkent als verdachte, van een ontmoeting in 2003, waarbij deze man ook namens [naam] om geld had gevraagd en daarbij een vuurwapen zou hebben getoond. Verdachte zei tegen [slachtoffer 1] dat hij de compagnon van [naam] was en nog steeds geld van hem kreeg, waarbij één van de andere, stevig gebouwde mannen volgens [slachtoffer 1] hem strak en intimiderend aankeek. [slachtoffer 1] voelde zich naar eigen zeggen bedreigd en zei tegen het drietal dat ze weg moesten gaan. Verdachte zei daarop dat ze niet weggingen en dat hij met [slachtoffer 1] wilde praten over het feit dat hij nog geld van hem kreeg. Getuige [getuige] heeft ter zitting verklaard dat verdachte hem had gebeld en had gezegd dat hij, verdachte, een probleem had met zijn, [getuige]’s, neefjes [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], dat hij geld kreeg van die neefjes, dat verdachte ‘nog geld kreeg van lang geleden’ en dat het over [naam] ging. Verdachte had [getuige] gevraagd om te bemiddelen in dit conflict en hem daarom gevraagd om op 15 oktober 2016 naar [restaurant] te komen, maar [getuige] was te laat.
Uit het voorgaande volgt niet dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zich hebben laten dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden, zodat verdachte vrijgesproken wordt van het primair tenlastegelegde. Wel kan uit het voorgaande worden afgeleid dat verdachte met mededaders heeft geprobeerd om [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te dwingen tot afgifte van geld. Het subsidiair tenlastegelegde kan wettig en overtuigend bewezen worden.
Feit 2
4.2
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van onderstaand feit. Nu verdachte dit feit heeft bekend en door hem geen vrijspraak is bepleit, zal de rechtbank volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten: [1]
het proces-verbaal van de terechtzitting van 3 april 2017, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van de verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv);
het proces-verbaal van bevindingen doorzoeking woning Niersstraat 17B te Enschede van 9 november 2016, blz. 2006 en 2007;
kennisgeving van inbeslagneming, blz. 2009 en 2010;
het proces-verbaal onderzoek wapen van 17 november 2016, met bijlagen, blz. 2011 tot en met 2014.
Feit 3
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van onderstaand feit. Verdachte heeft bekend dat hij wist dat deze drugs in zijn woning lagen. Dat de drugs volgens hem eigendom van een ander waren, is voor de vraag of verdachte de drugs aanwezig had niet relevant. Nu verdachte dit feit heeft bekend en door hem geen vrijspraak is bepleit, zal de rechtbank volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten: [2]
het proces-verbaal van de terechtzitting van 3 april 2017, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van de verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin Sv;
het proces-verbaal van bevindingen doorzoeking woning Niersstraat 17B te Enschede van 9 november 2016, blz. 3006 en 3007;
de aanvraag forensisch onderzoek drugs van 15 november 2016, blz. 3009 en 3010;
het proces-verbaal onderzoek verdovende middelen van 15 december 2016, blz. 3011 tot en met 3014.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht – voor wat betreft feit 1 subsidiair op grond van de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen en voor wat betreft de feiten 2 en 3 op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen - wettig en overtuigend bewezen dat:
1. subsidiair
hij op 15 oktober 2016 te Enschede, ter uitvoering van het voornemen om tezamen en in vereniging met anderen, [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], door een feitelijkheid, gericht tegen
[slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], wederrechtelijk te dwingen iets te doen:
- samen met zijn mededaders het restaurant/de horecagelegenheid van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft betreden en zijn/hun aanwezigheid daar merkbaar heeft gemaakt, en
- die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] intimiderend heeft aangekeken, en
- die [slachtoffer 2] heeft gesommeerd/medegedeeld bij hen te komen zitten, en/of
- tegen die [slachtoffer 1] heeft gezegd: “ken je me nog, ik ben de compagnon van [naam] en ik krijg geld van jou”,
terwij1 de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 9 november 2016 te Enschede een hoeveelheid munitie van categorie III, te weten een patroon 9 mm (merk: Imperial Military Industries Ltd - Weapons Group) en een patroon 7.65 mm (merk: Fiocchi Munizione Spa), voorhanden heeft gehad;
3.
hij op 9 november 2016 te Enschede opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van ongeveer:
- 0,23 gram XTC en
- 1,85 gram witte kristallen XTC en
- 7 pillen/tabletten (rode en paarse en blauwe; ruit- en hartvormig) XTC,
telkens bevattende 3,4-methyleendioxymethamfetamine (MDMA), en
- 3,39 gram cocaïne,
zijnde 3,4-methyleendioxymethamfetamine (MDMA) en cocaïne,
middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 1 subsidiair, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 45, 47 en 284 Wetboek van Strafrecht (Sr), de artikelen 26 en 55 Wet wapens en munitie en de artikelen 2 en 10 Opiumwet. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf:
medeplegen van de poging om een ander door een feitelijkheid gericht tegen die ander wederrechtelijk te dwingen iets te doen, meermalen gepleegd;
feit 2
het misdrijf:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd;
feit 3
het misdrijf:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert voor de feiten onder 1 subsidiair, 2 en 3 een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.
7.2
Het standpunt van de verdachte
Verdachte stelt zich op het standpunt dat hij niet schuldig is aan het onder 1 tenlastegelegde. Verdachte vindt dat hij geen gevaarlijk persoon is, betoogt dat hij lichamelijk zorg nodig heeft en dat hij drie tot vier keer per week contact heeft met de reclassering.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft samen met anderen, twee personen onder druk gezet om voor een ander, [naam], op een oneigenlijke manier een bedrag te innen bij aangever en zijn broer, terwijl verdachte niets te maken had met een (vermeend) conflict tussen aangever en zijn broer enerzijds en [naam] anderzijds. Verdachte heeft blijkbaar mogelijkheden gezien om geld te genereren en is er niet voor teruggedeinsd om te intimideren en angst aan te jagen om geld te verkrijgen. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers als gevolg van dergelijke feiten zich nog lang angstig en onveilig voelen. Verdachte heeft zich hiervan geen enkele rekenschap gegeven en heeft ook geen verantwoordelijkheid voor dat feit genomen.
Voorts heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van harddrugs. Weliswaar zou het volgens verdachte gaan om drugs die zijn ‘neef’ bij hem had achtergelaten, maar als recidivist op het gebied van de Opiumwet wist verdachte welk risico hij daarmee nam. Aldus heeft verdachte een bijdrage geleverd aan de instandhouding van het criminele drugscircuit in ons land. Harddrugs vormen niet alleen een ernstige bedreiging voor de volksgezondheid, maar de handel in harddrugs brengt ook andere vormen van criminaliteit met zich mee. Ten slotte heeft verdachte munitie voorhanden gehad. Het ongecontroleerde bezit van munitie verhoogt het risico op een levensbedreigend geweldsdelict.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde acht de rechtbank, evenals de officier van justitie, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden.
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op een hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 6 maart 2017 waaruit blijkt dat hij eerder onherroepelijk is veroordeeld tot (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraffen voor het plegen van onder meer geweldsdelicten zoals hier bewezenverklaard.
De rechtbank is – alles overwegende – van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van tien maanden, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden is.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 27, 57 en 91 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
  • verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
  • verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 subsidiair, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
-
feit 1
het misdrijf:
medeplegen van de poging om een ander door een feitelijkheid gericht tegen die ander wederrechtelijk te dwingen iets te doen, meermalen gepleegd;
feit 2
het misdrijf:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd;
feit 3
het misdrijf:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven
verbod;
s
trafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 subsidiair, 2 en 3 bewezenverklaarde;
straf
  • veroordeelt verdachte tot een
  • bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.C.S. Koppes, voorzitter, mr. S.K. Huisman en
mr. P.M.F. Schreurs, rechters, in tegenwoordigheid van E.P. Endlich, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 14 april 2017.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de Dienst Regionale Recherche Oost-Nederland, Fotini ONRAA16020, “Zakendossier 01 dwang [restaurant]”. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
Feit 1 subsidiair
1.
De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 3 april 2017, zakelijk weergegeven inhoudende:
Op 15 oktober 2016 ben ik met mijn vrienden [betrokkene 2] en [betrokkene 1] naar restaurant [restaurant] in Enschede gegaan. Wij hebben voor het restaurant staan roken.
2.
Het proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 1] d.d. 2 november 2016 (blz. 1029 tot en met 1037), zakelijk weergegeven inhoudende:
Ik doe aangifte van afpersing dan wel bedreiging. lk heb aan niemand toestemming gegeven om mij, door middel van het bedreigen met geweld, te dwingen tot het afgeven van goederen (geld) welke aan mij toebehoren, met het oogmerk om zichzelf of een ander wederrechtelijk te bevoordelen. Ook heb ik niemand toestemming gegeven om mij te bedreigen.
Op zaterdag 15 oktober 2016 rond 22:00 uur was ik niet aanwezig in de zaak [restaurant].
Ik ben samen met mijn broertje [slachtoffer 2] eigenaar van de horecazaak [restaurant]. Hij belde mij die zaterdag 15 oktober 2016 tegen 22:00 uur, met de mededeling dat er 3 mannen
binnen in de zaak [restaurant] zaten, die intimiderend waren, niets wilden eten of drinken, niet weg wilden. Tevens zei mijn broertje dat ze naar mij vroegen. Later hoorde ik van mijn broertje dat deze 3 mannen hem meerdere malen dwongen bij hen te komen zitten. Dit vond op een intimiderende manier plaats. 1 van de mannen, de grote dikke man, had hem de hele tijd strak aangekeken op een intimiderende manier. Ik ben na dit telefoontje van mijn broertje direct naar de zaak [restaurant] toegelopen. Ik was er met 2 minuten.
Toen ik aan kwam bij [restaurant] zag ik buiten bij de voordeur 3 mannen staan.
Persoon 1:
-Een blanke Nederlandse man met een criminele uitstraling
-Een groot fors breed postuur met een dikke buik
-Ongeveer 1.90 m lang
-Ik schat deze man rond de 50 jaar oud
-Hij had kort bruin haar
-Hij had een ongeschoren baard van 2 a 3 dagen
-Een onverzorgd uiterlijk
-Hij was niet brildragend
-Hij droeg een donkerkleurige winterjas tot over zijn heupen
Persoon 2:
-Een Turkse man, dit was ook de woordvoerder die zich voorstelde als de compagnon van [naam]. Later hoorde ik van verschillende mensen dat deze persoon [verdachte] heette.
-Een klein postuur
-1.65 m lang
-Ik schat deze man rond de 50 jaar oud
-Hij had een zwart/grijs kleurig baardje, niet kort en niet lang
-Hij had kort donkerkleurige haar
-Hij was niet brildragend
Wij verbalisanten tonen aangever [slachtoffer 1] een politie foto van [verdachte].
V: Is dit de persoon die u zojuist omschreven heeft?
A: Ja deze persoon herken ik als zijnde de persoon die ik zojuist omschreven heb.
Persoon 3:
Wij verbalisanten tonen aangever [slachtoffer 1] een politie foto van [betrokkene 1].
V: Is dit de persoon die u zojuist omschreven heeft?
A: Ja deze persoon herken ik als zijnde de persoon die ik zojuist omschreven heb.
V: U kwam dus aanlopen bij de zaak [restaurant], hoe ging dat verder?
A: De voorzijde van de zaak was goed verlicht, lk zag dat persoon 2 op mij af kwam lopen, ik werd bij aankomst direct aangesproken door persoon 2. Ik hoorde hem zeggen: in het Turks: Salam aleikum [slachtoffer 1]. Ik hoorde hem daarna zeggen, ken je me nog, ik ben de compagnon van [naam] en ik krijg geld van jou. Ik heb toen geantwoord dat ik niets met hem te maken wilde hebben en dat ik hem niet wilde kennen, dat ze weg moesten gaan. Mijn broertje stond op dat moment in de in/uitgang toe te kijken. Persoon 1 en persoon 3 stonden links van de in/uitgang naar ons te kijken. Persoon 1 stond heel intimiderend naar mij te kijken. Persoon 2 zei dat ze niet weg zouden gaan, gaf aan dat hij met mij wilde praten over het feit dat hij geld wilde hebben van mij. lk voelde mij op dat moment bedreigd. Dat is ook de reden waarom de politie ook al gebeld was door mijn broertje. Mijn broertje had zich in de eerste instantie ook al bedreigd gevoeld.
Ik voel mij door de gehele situatie behoorlijk bedreigd. De gehele sfeer was intimiderend.
3.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 2] d.d. 4 november 2016 (blz. 1044 tot en met 1048), zakelijk weergegeven inhoudende:
Op 15 oktober 2016 kwamen er 3 mannen binnen, om 21.55. De mannen wilden niet eten maar wilden met mij praten. Een van de mannen, de dikste van de drie, bleef mij elke keer strak aankijken. De kleinste man van de drie, praatte tegen mij. De kleine man zei dat hij de compagnon was van iemand waar wij 18 jaar geleden zaken mee hebben gedaan. Na die tijd is daar nog een rechtszaak over geweest. De man zei dat ik mijn broer maar moest bellen. lk deed toen alsof ik mijn broer belde maar ik heb de politie gebeld. Daarna heb ik mijn broer gebeld. De mannen gingen naar buiten om een sigaret te roken. Mijn broer kwam net aanlopen, precies tegelijk met de politie. Mijn broer heeft even met de mannen gepraat. lk hoorde mijn broer iets zeggen over afpersingen. De mannen kwamen nogal stevig binnen. Normaal gesproken komen mensen glimlachend binnen. Deze mannen keken strak voor zich uit, zonder te glimlachen. De mannen gingen gelijk zitten aan een tafel aan het raam.
De kleinste man zei dat hij niet wilde eten of drinken. Hij wilde met ons praten. Hij zei 'Bel je broer maar op'. De man zei dat hij de compagnon was van [naam].
Die kleine heb ik volgens mij vaker gezien. Ik voelde dat dat niet goed zat. De man wilde eigenlijk dat ik bij hen ging zitten. De man drong daar op aan. De man zei op een dwingende toon ‘ga zitten'. Die dikzak zat mij de hele tijd strak aan te kijken. Ze wilden mij onderwerpen. Die kleine probeerde met mijn broer te praten. Die dikke man keek mijn broer strak aan. Het was niet vriendelijk op dat moment.
4.
De verklaring van de ter terechtzitting gehoorde getuige [getuige], zakelijk weergegeven inhoudende:
Ik werd door de hier aanwezige [verdachte] gebeld omdat hij een probleem had met mijn achterneefjes [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. Ik word ook wel “[getuige]” genoemd. [verdachte] zei dat hij geld kreeg van deze neefjes en dat het geld was van lang geleden. Het had te maken met [naam]. [verdachte] vroeg mij of ik in dit conflict wilde bemiddelen. Hij vroeg mij of ik op 15 oktober 2016 naar restaurant [restaurant] wilde komen. Ik kwam daar te laat: [verdachte] was al aangehouden door de politie.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie Oost-Nederland, Onderzoek Fotini, Onderzoek zakendossier 02. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie Oost-Nederland, Onderzoek Fotini, Onderzoek zakendossier 03. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.