3.1.Aan de achterzijde van de woning van eiser is de woonwijk Woolderes gelegen.
Aan de oostkant van het perceel is de meeste nabij gelegen bestaande woning op het perceel [adres 2] gelegen. Het terrein gelegen tussen de woning van eiser en deze woning is onbebouwd.
Op het aan het perceel van eiser grenzende perceel, dat in eigendom is van de derde partij, kan krachtens het bestemmingsplan woonbebouwing worden gerealiseerd. Dit terrein, met een oppervlakte van 29 are en 5 centiare, was in gebruik als grasland.
4. Verweerder heeft aan het besluit van 25 januari 2016 een door de Schadebeoordelingscommissie op 21 december 2015 uitgebracht advies ten grondslag gelegd.
Deze heeft geoordeeld dat uit de planologische vergelijking volgt dat het bestemmingsplan Deldenerstraat eiser in een planologisch nadeliger situatie heeft gebracht. De nadelige invloed van dit plan wordt naar de mening van de commissie uitsluitend veroorzaakt door de bebouwing die gerealiseerd kan worden op het perceel van [naam 1] en [naam 2] . De overige gronden liggen volgens de commissie buiten de directe invloedssfeer van de woning van eiser. Onder de gelding van het bestemmingsplan Deldenerstraat is op het perceel gelegen naast de woning van eiser op een afstand van circa twee meter van de woning het oprichten van een woning met een maximale hoogte van 11 meter mogelijk. In totaal kunnen op het buurperceel drie woningen worden opgericht. De commissie meent dat de omgeving van de woning van eiser hierdoor aan de oostzijde zal veranderen.
De commissie heeft vervolgens de waardevermindering van de woning van eiser vastgesteld op € 23.000,00 (van € 420.000,00 naar € 397.000,00) en het normaal maatschappelijk risico in deze op € 15.000,00 vastgesteld, zodat verweerder is geadviseerd een bedrag van
€ 8000,00 aan eiser te vergoeden, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van 11 maart 2015.
Met overname van dit advies heeft vervolgens besluitvorming plaatsgevonden zoals beschreven onder de rubriek Procesverloop.
5. Eiser voert aan dat:
- de Schadebeoordelingscommissie ten onrechte aansluit bij de feitelijke perceelssituatie en niet bij de (maximaal mogelijke) nieuw planologische situatie;
- inzake de toegepaste verhoogde normaal maatschappelijk risico iedere verwijzing naar specifieke passages die zien op de onderhavige situatie, ontbreekt;
- dit onjuiste uitgangspunt ertoe leidt dat voor de beoordeling of sprake is van een planologisch nadeliger situatie, aan de oostzijde bebouwing (en de nadelige effecten ervan) vanaf 55 meter ten onrechte buiten beschouwing is gelaten en aan de westzijde bebouwing (en de nadelige effecten daarvan) vanaf 25 meter ten onrechte buiten beschouwing is gelaten;
- inzake de waarde(daling) van de woning en de gebruikte vergelijkingsobjecten door de eigen deskundige een juiste vergelijking is gemaakt.
6. Volgens vaste rechtspraak (onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State ((verder: de Afdeling) (26 juni 2013, ECLI:NL:RVS:2013:56) mag een bestuursorgaan, indien in een advies van een door dat bestuursorgaan benoemde deskun-dige op objectieve en onpartijdige wijze verslag is gedaan van het door de deskundige verrichte onderzoek en daarin op inzichtelijke wijze is aangegeven welke feiten en omstan-digheden aan de conclusies ervan ten grondslag zijn gelegd en deze conclusies niet onbegrij-pelijk zijn, bij het nemen van een besluit van dat advies uitgaan, tenzij concrete aanknopings-punten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan naar voren zijn gebracht. De rechtbank is van oordeel dat dat verweerder in beginsel op het door de Schadebeoorde-lingscommissie, uitgebrachte advies mag afgaan.
De rechtbank dient op basis van hetgeen eiser heeft aangevoerd te beoordelen of het advies van de Schadebeoordelingscommissie in dit geval onzorgvuldig tot stand is gekomen of dat daaraan anderszins zodanige gebreken kleven, dat verweerder het advies niet aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft mogen leggen.