ECLI:NL:RBOVE:2017:1975

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
3 mei 2017
Publicatiedatum
11 mei 2017
Zaaknummer
C/08/199952 / KG ZA 17-92
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • M.H.S. Lebens - de Mug
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van bankbeslagen in kort geding tussen ex-echtgenoten

In deze zaak, die op 3 mei 2017 door de Rechtbank Overijssel is behandeld, vorderde eiseres, een voormalige echtgenote, de opheffing van bankbeslagen die door gedaagde, haar ex-echtgenoot, waren gelegd. De partijen waren tot 29 april 2014 in gemeenschap van goederen gehuwd en hadden een echtscheidingsconvenant gesloten. Eiseres had een betalingsverplichting aan gedaagde, maar stelde dat de bankbeslagen haar in een noodtoestand brachten, waardoor zij niet meer in haar primaire levensbehoeften kon voorzien. Gedaagde voerde verweer en stelde dat eiseres meer inkomsten had dan zij aan de Belastingdienst opgeeft. De voorzieningenrechter oordeelde dat eiseres voldoende aannemelijk had gemaakt dat de bankbeslagen als misbruik van recht moesten worden aangemerkt, omdat zij niet over voldoende middelen beschikte om in haar noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien. De voorzieningenrechter besloot de bankbeslagen op te heffen, maar wees het verzoek van eiseres om een verklaring voor recht af, omdat dit niet in een kort geding kon worden vastgesteld. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rolnummer: C/08/199952 / KG ZA 17-92
Vonnis in kort geding van 3 mei 2017
in de zaak van
[eiseres], procederend met een toevoeging onder nummer 4MH1411,
wonende te [plaats] ,
eiseres,
advocaat mr. E. Uijt de boogaardt te Lelystad,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. T.P. Schut te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met 14 producties
  • de mondelinge behandeling op 19 april 2017.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn tot 29 april 2014 in gemeenschap van goederen gehuwd geweest en hebben een echtscheidingsconvenant gesloten, waarin zij in het kader van de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap onder meer zijn overeengekomen dat [eiseres] [gedaagde] een bedrag van € 10.000,00 vergoedt in termijnen van € 400,00 per maand, alsmede de helft van de “kosten van de scheiding”, zijnde een bedrag van € 321,50.
2.2.
Bij vonnis van 11 oktober 2016 (zaaknummer: 4589239 CV EXPL 15-7858) heeft de kantonrechter van deze rechtbank, voor zover hier van belang, [eiseres] veroordeeld tot betaling aan [gedaagde] van € 6.321,50 te vermeerderen met wettelijke rente met ingang van 10 november 2015 (hierna: het vonnis van 11 oktober 2016).
2.3.
Op 23 november 2016 heeft [gedaagde] het vonnis van 11 oktober 2016 aan [eiseres] laten betekenen.
2.4.
Op 23 december 2016 heeft [gedaagde] uit kracht van het vonnis van 11 oktober 2016 ten laste van [eiseres] op een tweetal bankrekeningen derdenbeslag laten leggen onder de Rabobank. Dit beslag heeft doel getroffen tot een bedrag van € 764,32 op rekening [nummer 1] respectievelijk € 0,76 op rekening [nummer 2] .
2.5.
Bij brief van 2 februari 2017 heeft [eiseres] de door [gedaagde] ingeschakelde deurwaarder (Jongejan Wisseborn Gerechtsdeurwaarders te Harderwijk) verzocht (alsnog) de beslagvrije voet ex artikel 475d Rv toe te passen. [gedaagde] is daarmee niet akkoord gegaan.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
(I) de ten laste van [eiseres] door [gedaagde] op basis van het vonnis van 11 oktober 2016 gelegde bankbeslagen zal opheffen;
(II) zal bepalen dat op de inkomsten van [eiseres] als zzp-er in de thuiszorg het bepaalde in de artikelen 475b en 475d Rv van toepassing is;
(III) [gedaagde] zal veroordelen in de kosten van dit geding.
3.2.
[gedaagde] voert gemotiveerd verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Van een spoedeisend belang van [eiseres] bij haar vorderingen is, mede gelet op de aard daarvan, in voldoende mate gebleken.
4.2.
Aan haar vorderingen legt [eiseres] , samengevat, ten grondslag dat [gedaagde] misbruik maakt van zijn executiebevoegdheid door ter inning van zijn vordering beslag te (laten) leggen op haar bankrekeningen, die enkel door haar (bruto) inkomsten als zzp-er in de thuiszorg en toeslagen van de Belastingdienst worden gevoed, waardoor zij de maandelijkse lasten niet (meer) kan voldoen en een geldbedrag van € 700,00 van haar zoon heeft moeten lenen dat eind juni 2017 moet worden terugbetaald. Door geen rekening te houden met de beslagvrije voet handelt [gedaagde] jegens [eiseres] onrechtmatig. [eiseres] stelt dat zij door het bankbeslag niet (meer) beschikt over een minimaal bedrag dat nodig is om in de primaire levensbehoeften c.q. de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien.
4.3.
[gedaagde] voert als verweer dat [eiseres] meer inkomsten heeft dan dat zij aan de Belastingdienst opgeeft. Volgens [gedaagde] beschikt [eiseres] over voldoende draagkracht en is zij in staat om zijn vordering (in termijnen) te voldoen. In dit verband verwijst [gedaagde] naar diverse betalingen voor schoonmaakwerkzaamheden en contante stortingen, zoals die blijken uit de als productie 5 bij de dagvaarding overgelegde bankafschriften van rekeningnummer [nummer 1] ten name van [eiseres] over de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2016.
4.4.
De vraag of het leggen van een conservatoir beslag als misbruik van recht en daarom als onrechtmatig moet worden aangemerkt, dient in beginsel te worden beantwoord aan de hand van de concrete omstandigheden ten tijde van de beslaglegging, waaronder de hoogte van de te verhalen vordering, de waarde van de beslagen goederen en de eventueel onevenredig zware wijze waarop de schuldenaar door het beslag op (een van) die goederen in zijn belangen wordt getroffen.
4.5.
Naar voorshands oordeel van de voorzieningenrechter heeft [eiseres] aan de hand van onder meer gemelde bankafschriften en de belastingaanslagen 2015 voldoende aannemelijk gemaakt dat zij door de tenuitvoerlegging van het vonnis van 11 oktober 2016 over onvoldoende middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te kunnen voorzien waardoor zij in een noodtoestand is komen te verkeren. Zo had [eiseres] in 2015 een bruto-inkomen van niet meer dan € 12.798,00 (zie productie 13 bij de dagvaarding). Ook heeft de bank ten tijde van de beslaglegging de door [eiseres] verschuldigde zorgpremie en huur voor de maand januari 2017 vanwege onvoldoende saldo teruggeboekt (zie productie 6 bij de dagvaarding). Voorts heeft [eiseres] een belastingschuld van in totaal € 1.704,00 die zij vanaf eind augustus 2016 in termijnen van
€ 142,00 per maand afbetaalt en welke schuld op 31 juli 2017 moet zijn afgelost (zie productie 10 bij de dagvaarding).
De stelling van [gedaagde] dat er een discrepantie bestaat tussen enerzijds de (4) facturen van [eiseres] aan mevrouw [X] te Marknesse (zie eveneens productie 10 bij de dagvaarding) en anderzijds de contante kasstortingen op de hiervoor genoemde bankrekening heeft [eiseres] voldoende gemotiveerd weerlegd door erop te wijzen dat deze facturen betrekking hebben op door haar verleende hulp in de huishouding (2 uur per week), dat deze hulp per kwartaal contant wordt uitbetaald en daarom niet op de bankafschriften zijn terug te vinden, dat zij een deel van de contante loonbetalingen op haar bankrekening stort om de vaste lasten te kunnen voldoen en dat deze stortingen niet meer zijn dan door haar is gefactureerd. [gedaagde] heeft dit alles onvoldoende weersproken.
4.6.
Al met al komt de voorzieningenrechter tot de slotsom dat de door [gedaagde] ten laste van [eiseres] gelegde bankbeslagen als misbruik van recht en daarom als onrechtmatig moeten worden aangemerkt. De gevorderde opheffing van de bankbeslagen komt derhalve voor toewijzing in aanmerking.
4.7.
Het gevorderde in rechtsoverweging 3.1 sub (II) begrijpt de voorzieningenrechter aldus dat [eiseres] een verklaring voor recht wenst te verkrijgen dat op haar inkomsten als zzp-er in de thuiszorg het bepaalde in de artikelen 475b en 475d Rv van toepassing is. Een procedure in kort geding leent zich evenwel slechts voor het treffen van een ordemaatregel in een spoedeisende situatie en is niet bedoeld om de rechtspositie van partijen vast te stellen (zie reeds: HR 2 april 1976, ECLI:NL:HR:1976:AB6891,
Perbo/Ontvanger). Het sub (II) gevorderde dient dus te worden afgewezen.
4.8.
Nu partijen gewezen echtgenoten zijn, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om de proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
heft op de ten laste van [eiseres] door [gedaagde] op basis van het vonnis van 11 oktober 2016 gelegde bankbeslagen,
5.2.
verklaart de in 5.1 uitgesproken opheffing van de bankbeslagen uitvoerbaar bij voorraad,
5.3.
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.H.S. Lebens - de Mug en in het openbaar uitgesproken op 3 mei 2017. [1]

Voetnoten

1.type: