ECLI:NL:RBOVE:2017:1976

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
25 april 2017
Publicatiedatum
11 mei 2017
Zaaknummer
5405759 CV 16-7146
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van voormalig bestuurder na ontbinding rechtspersoon en misbruik van identiteitsverschil

In deze zaak vorderden twee besloten vennootschappen, [eiser 1] en [eiser 2], betaling van onbetaalde facturen van een ontbonden rechtspersoon, Dent-Care Noord-Nederland B.V. De vorderingen waren gericht tegen de voormalig statutair bestuurder, [gedaagde 2], en de nieuwe vennootschap, [gedaagde 1], die de activiteiten van Dent-Care had voortgezet. De rechtbank Overijssel oordeelde dat de primaire grond van misbruik van identiteitsverschil faalde, maar dat de subsidiaire grond van bestuurdersaansprakelijkheid wel slaagde. De rechtbank stelde vast dat [gedaagde 2] als bestuurder van Dent-Care onrechtmatig had gehandeld door bestellingen te blijven plaatsen terwijl zij wist dat de onderneming niet aan haar verplichtingen kon voldoen. De rechtbank oordeelde dat [gedaagde 2] persoonlijk aansprakelijk was voor de schade die [eiser 1] en [eiser 2] hadden geleden door het onbetaald blijven van hun facturen. De rechtbank kende de vorderingen van [eiser 1] en [eiser 2] toe, vermeerderd met rente en kosten, en veroordeelde [gedaagde 2] in de proceskosten. De vordering tegen [gedaagde 1] werd afgewezen, omdat deze niet meer of andere kosten had dan [gedaagde 2].

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer : 5405759 CV 16-7146
Vonnis van 25 april 2017
in de zaak van
de besloten vennootschap
[eiser 1],
gevestigd te [plaats 3] ,
en
de besloten vennootschap
[eiser 2],
gevestigd te [plaats 4] ,
eisende partij, hierna te noemen: “ [eiser 1] ” onderscheidenlijk “ [eiser 2] ”, samen ook wel aan te duiden als “ [eisers] ”,
gemachtigde: M. Wierenga, advocaat te Utrecht,
tegen
de besloten vennootschap
[gedaagde 1],
gevestigd te [plaats 1] en kantoorhoudend te [plaats 2] ,
en
[gedaagde 2],
wonend te [plaats 1] ,
gedaagde partij, hierna te noemen: “ [gedaagde 1] ” onderscheidenlijk “ [gedaagde 2] ”,
gemachtigde: mr. H.E. ter Horst, advocaat te Zwolle.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding d.d. 21 september 2016, met producties,
- de conclusie van antwoord d.d. 3 januari 2017, met producties,
- de conclusie van repliek d.d. 31 januari 2017,
- de conclusie van dupliek d.d. 28 maart 2017.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser 1] drijft een onderneming die zich onder meer richt op de distributie van tandtechnische apparatuur. [eiser 2] drijft een onderneming die zich onder meer richt op de groothandel in tandheelkundige en tandtechnische artikelen.
2.2.
Dent-Care Noord-Nederland B.V. (hierna: Dent-Care) heeft tot 1 november 2015 onder de naam “Mondaat Regiopraktijk voor tandheelkunde en orthodontie” (hierna: Regiopraktijk Mondaat) een tandarts- en orthondontiepraktijk gedreven te Staphorst aan de Gemeenteweg 317. In het kader van haar praktijkvoering heeft Dent-Care gebruik gemaakt van de website www.mondaat.nl.
2.3.
Ingevolge een daartoe gesloten arbeidsovereenkomst is [gedaagde 2] met ingang van 1 mei 2013 bij Dent-Care in dienst getreden in de functie van junior-tandartsassistent.
2.4.
In het handelsregister is ingeschreven dat [gedaagde 2] met ingang van 7 maart 2014 in functie is getreden van (alleen/zelfstandig bevoegd) algemeen directeur van Dent-Care en dat zij per 1 november 2015 uit functie is getreden.
2.5.
[eiser 1] en [eiser 2] hebben ieder voor zich in de periode van juni 2015 tot medio oktober 2015 na daartoe verstrekte opdracht diverse malen zogenaamd kleingoed, onder meer bestaande uit latex handschoenen, boren, mondspoelvloeistof, wattenrollen e.d., geleverd aan Regiopraktijk Mondaat en daarvoor aan Dent-Care diverse facturen gezonden.
2.6.
Per brief van 21 oktober 2015 heeft [eiser 1] aan Dent-Care medegedeeld dat een bedrag van € 12.368,19 openstaat, dat zij zich, aangezien Dent-Care, niet op eerdere herinneringen reageert, genoodzaakt ziet nieuwe bestellingen niet te verwerken en dat zij bij gebrek aan betaling haar vordering ter incasso uit handen zal geven.
2.7.
In het handelsregister is ingeschreven dat op 24 juli 2015 is opgericht de besloten vennootschap [gedaagde 1] , dat [gedaagde 2] daarvan de directeur is en dat die vennootschap met ingang van 1 november 2015 op het adres van Gemeenteweg 317 te Staphorst onder de naam van Regiopraktijk Mondaat een tandartspraktijk drijft. Bij de ingeschreven contactgegevens staat als website vermeld: www.mondaat.nl.
2.8.
Op 18 november 2015 heeft Dent-Care haar jaarrekening over 2014 in het handelsregister gedeponeerd. Als datum van opmaak daarvan is 22 oktober 2015 en als datum van vaststelling daarvan is 10 november 2015 vermeld. Uit die jaarcijfers blijkt een negatief eigen vermogen per einde 2014 van € 117.701,00. In de toelichting bij de jaarrekening is een continuïteitsparagraaf opgenomen, die - voor zover van belang - luidt:
Per balansdatum heeft de vennootschap een negatief eigen vermogen, en overstijgen de kortlopende schulden de vlottende activa met € 182.477. Hierdoor is sprake van een (ernstige) onzekerheid over de continuïteit. De vennootschap heeft inmiddels de bedrijfsvoering aangepast en geoptimaliseerd, waardoor de verwachting is gerechtvaardigd dat in de loop van 2015 positieve kasstromen en een verbetering van de financiële positie worden bereikt. Gedurende de periode van herstel is de vennootschap afhankelijk van de voortgezette ondersteuning van crediteuren. Er zijn betalingsafspraken met crediteuren gemaakt, waardoor er geen aanwijzingen zijn dat de benodigde ondersteuning niet kan worden verkregen of behouden. Daarnaast heeft de directie een financiering verstrekt ter overbrugging van de periode van herstel. Om genoemde redenen is een duurzame voortzetting van de bedrijfsuitoefening niet onmogelijk. In verband hiermee is de jaarrekening opgesteld op basis van continuïteit.
2.9.
Dent-Care is uitgeschreven uit het handelsregister onder vermelding van
“Op 15-12-2015 is geregistreerd dat de ontbonden rechtspersoon is opgehouden te bestaan omdat geen bekende baten meer aanwezig zijn met ingang van 15-12-2015.”.
2.10.
In het handelsregister is de heer [X] ingeschreven als enig aandeelhouder van Dent-Care van 7 maart 2014 tot 15 december 2015. Voorts is ingeschreven dat [X] vanaf 1 november 2015 tot de ontbinding enig zelfstandig bestuurder van Dent-Care was.
2.11.
Per aan [gedaagde 2] gericht e-mailbericht van 21 december 2015 heeft [eiser 2] verzocht het openstaand bedrag van € 2.299,38, bij gebrek waarvan [eiser 2] een incassoprocedure heeft aangekondigd.

3.Het geschil

3.1.
De vordering
[eiser 1] vordert - samengevat - de hoofdelijke veroordeling van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] tot betaling van € 15.625,17, te vermeerderen met rente en kosten.
[eiser 2] vordert - samengevat - de hoofdelijke veroordeling van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] tot betaling van € 2.971,05, te vermeerderen met rente en kosten.
3.2.
Het verweer
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] concluderen - samengevat - tot afwijzing van de vorderingen, onder veroordeling van [eisers] in de proceskosten.

4.De beoordeling

4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat de inmiddels ontbonden rechtspersoon Dent-Care voor een totaalbedrag van € 14.667,57 goederen heeft afgenomen van [eiser 1] en [eiser 2] . Evenmin is in geschil dat Dent-Care, ondanks herhaald verzoek en sommatie daartoe, heeft nagelaten die goederen aan [eisers] te betalen. Het staat tot slot vast dat Dent-Care inmiddels is ontbonden en dat verhaal op Dent-Care (daardoor) niet mogelijk is.
4.2.
[eisers] hebben aan hun vorderingen op [gedaagde 1] en [gedaagde 2] allereerst ten grondslag gelegd dat sprake is geweest van een vooropgezet plan om bewust schuldeisers te benadelen en dat zij onrechtmatig jegens hen hebben gehandeld.
4.2.1.
Dit onrechtmatig handelen bestaat daaruit dat de door Dent-Care gedreven Regiopraktijk Mondaat, waarvan [gedaagde 2] bestuurder was, geruisloos per 1 november 2015 is voortgezet door de door [gedaagde 2] gedreven vennootschap [gedaagde 1] , dat zowel door Dent-Care als door [gedaagde 1] een rookgordijn is opgetrokken over de vennootschapsrechtelijke status van Regiopraktijk Mondaat en zij in strijd met de Handelsregisterwet hebben nagelaten hun KvK- en hun btw-nummer en hun zetel te vermelden en dat Dent-Care na ruim een maand na de overgang van de praktijk is ontbonden en is uitgeschreven. Een en ander levert volgens [eisers] misbruik op van identiteit van verschillende vennootschappen, welk misbruik aan [gedaagde 2] en [gedaagde 1] moet worden toegerekend, althans dient ertoe te leiden dat Dent-Care en [gedaagde 1] vereenzelvigd worden.
4.2.2.
De conclusie die [eisers] daaraan verbinden is dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] onrechtmatig hebben gehandeld en hoofdelijk aansprakelijk kunnen worden gehouden voor vergoeding van de door [eisers] geleden schade, bestaande uit hun onbetaald gebleven facturen. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben bestreden dat er misbruik van identiteitsverschil heeft plaatsgevonden.
4.3.
Voor de vraag of sprake is van misbruik van identiteitsverschil dan wel grond bestaat voor vereenzelviging van rechtspersonen - het volledig wegdenken van het identiteitsverschil tussen Dent-Care, [gedaagde 1] en [gedaagde 2] - is het Rainbow-arrest (HR 13 oktober 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA7480) richtinggevend. De daarin verwoorde maatstaf is recent nog bevestigd in het arrest van de Hoge Raad van 7 oktober 2016 (ECLI:NL:HR:2016:2285).
4.3.1.
In het Rainbow-arrest is de toepassing van vereenzelviging beperkt uitgelegd. De Hoge Raad heeft overwogen dat door degene die (volledige of overheersende) zeggenschap heeft over een rechtspersoon en een andere bij die rechtspersoon betrokken rechtspersoon, misbruik kan worden gemaakt van het identiteitsverschil tussen deze rechtspersonen, en dat wat met zodanig misbruik werd beoogd, in rechte niet behoeft te worden gehonoreerd. Het maken van zodanig misbruik zal in de regel, aldus de Hoge Raad, moeten worden aangemerkt als een onrechtmatige daad, die verplicht tot het vergoeden van de schade die door het misbruik aan derden wordt toegebracht. Die verplichting tot schadevergoeding zal dan niet alleen rusten op de rechtspersoon zelf maar ook op de persoon die met gebruikmaking van zijn zeggenschap de betrokken rechtspersonen tot medewerking aan dat onrechtmatig handelen heeft gebracht. Slechts onder zeer uitzonderlijke omstandigheden kan vereenzelviging de meest aangewezen vorm van redres zijn.
4.3.2.
Gelet op de aan te leggen grote terughoudendheid in de toepassing van het leerstuk van vereenzelviging is het aan de partij - in dit geval [eisers] - die zich ter vergoeding van gestelde schade beroept op die grondslag, uitzonderlijke omstandigheden te stellen en zo nodig te bewijzen waaruit volgt dat vereenzelviging de aangewezen vorm is voor redres van de schade ten gevolge van het misbruik. [eisers] hebben, zoals hiervoor weergegeven, weliswaar omstandigheden aangevoerd die in haar visie een beroep op vereenzelviging rechtvaardigen, maar, mede gelet op de omstandigheid dat [eisers] hun facturen steeds aan “Dent-Care Noord Nederland BV” hebben gericht, naar het oordeel van de kantonrechter niet dan wel onvoldoende onderbouwd dat die omstandigheden uitzonderlijk zijn en dat daarom vereenzelviging de aangewezen vorm van redres is. Het voorgaande betekent dat de primair door [eisers] aangevoerde grondslag niet tot toewijzing van hun te onderscheiden vorderingen kan leiden.
4.4.
[eisers] hebben voorts aangevoerd dat [gedaagde 2] als bestuurder van Dent-Care onrechtmatig jegens hen heeft gehandeld doordat zij, althans behoorde te begrijpen, dat Dent-Care bij het aangaan van de verbintenissen met [eisers] in de maanden juni 2015 tot en met oktober 2015 nimmer aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden voor de schade als gevolg van die toerekenbare tekortkoming. [eisers] hebben aldus een beroep gedaan op de zogeheten Beklamel-norm (HR 6 oktober 1989, ECLI:NL:NL:1989:AB9521).
4.4.1.
Bij de beoordeling van dit verwijt stelt de kantonrechter voorop dat een bestuurder van een vennootschap in beginsel niet kan worden aangesproken voor een handelen of nalaten van een vennootschap dat uitsluitend aan de vennootschap als zodanig kan worden toegerekend. Dit beginsel lijdt slechts uitzondering indien de bestuurder persoonlijk een hem/haar toe te rekenen onrechtmatige daad pleegt tegenover de derde of de wederpartij, of, anders gezegd, indien hem ter zake van de schade persoonlijk een verwijt treft (zie de arresten van de Hoge Raad van 5 september 2014 (ECLI:NL:HR:2014: 2627 (RCI Financial Services) en ECLI:NL:HR:2014:2628 (Tulip Air)). Daarbij geldt dat derden slechts onder bijzondere omstandigheden recht hebben op schadevergoeding van een bestuurder en dat er een hoge drempel voor aansprakelijkheid geldt. De ratio voor deze hoge drempel is te voorkomen dat bestuurders onwenselijk defensief worden in hun handelen, aldus de Hoge Raad in genoemde arresten, en geen risico’s durven te nemen, terwijl het nemen van risico’s juist tot de kern van het ondernemerschap behoort.
4.4.2.
De vraag of een bestuurder van een vennootschap persoonlijk een ernstig verwijt valt te maken, dient te worden beantwoord aan de hand van alle omstandigheden van het geval. In de regel schept doorgaans het op grove wijze veronachtzamen van de te respecteren belangen van derden met voorzienbare schade als gevolg van dat veronachtzamen voor deze derden tot gevolg, de aansprakelijkheid van een bestuurder. Een voorbeeld van zo’n veronachtzaming is de situatie zoals aan de orde in het Beklamel-arrest: een bestuurder die wist of behoorde te weten dat de vennootschap bij het aangaan van de overeenkomst deze niet zou kunnen nakomen en ook geen verhaal zou kunnen bieden voor de schade. Een ander voorbeeld is selectieve betaling ofwel het bewust bewerkstelligen van een toestand die betaling van een schuld verhindert (leeghalen van de vennootschap, overdracht van activa).
4.4.3.
Op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv rust in dit geval - nu immers [gedaagde 2] gemotiveerd betwist uit onrechtmatige daad aansprakelijk te zijn - op [eisers] de last hun stellingen voldoende feitelijk te onderbouwen en deze feiten zo nodig te bewijzen.
4.5.
Wat betreft het door [eisers] aan [gedaagde 2] gemaakte verwijt kan, het voorgaande indachtig, het volgende worden vastgesteld.
4.5.1.
Uit de door [eisers] overgelegde en niet door [gedaagde 2] weersproken jaarcijfers over het jaar 2014 blijkt afdoende dat de financiële situatie van Dent-Care ultimo 2014 uitermate zorgelijk was. De onderneming was technisch failliet en kon, zo blijkt uit de continuïteitsparagraaf, slechts voortbestaan omdat crediteuren en [gedaagde 2] - op dat moment - de onderneming wilden blijven financieren.
4.5.2.
Gesteld noch gebleken is dat de in die continuïteitsparagraaf omschreven verwachting dat in de loop van 2015 de financiële positie van Dent-Care zou verbeteren, zich op enig moment heeft bewaarheid. Daar waar in de jaarrekening 2014 de (vaste en vlottende) activa van Dent-Care nog op € 287.831,00 zijn gewaardeerd en [gedaagde 2] stelt - via [gedaagde 1] - “de activa van Dent-Care” per 1 november 2015 te hebben overgenomen voor € 25.000,00 moet juist worden aangenomen dat de financiële positie van Dent-Care in de loop van 2015 aanmerkelijk is verslechterd. Dat het anders is geweest, is niet door [gedaagde 2] gesteld, terwijl zij tot 1 november 2015 de enig bestuurder van Dent-Care is geweest en op die wijze bij uitstek in de positie moest worden geacht daarover helderheid te kunnen geven.
4.5.3.
[gedaagde 2] heeft daarnaast gesteld dat zij vanwege een ‘onoverbrugbaar verschil van inzicht’ met [X] , de aandeelhouder van Dent-Care, in juli 2015 ‘haar bestuursfunctie beschikbaar heeft gesteld’, terwijl vaststaat dat zij per 24 juli 2015 [gedaagde 1] heeft opgericht met als doel de start van een eigen tandartsenpraktijk, die vorm is gegeven via een (gestelde) overname van (de activa van) Regiopraktijk Mondaat. [gedaagde 2] heeft in dit verband niets gesteld over het - vanaf dat voornemen willen starten van een eigen praktijk - desondanks willen of zullen continueren van de kennelijk aan Dent-Care verstrekte financiering, waarvan Dent-Care, getuige de continuïteitsparagraaf, voor haar herstel mede afhankelijk was.
4.5.4.
Uit een en ander kan naar het oordeel van de kantonrechter geen andere conclusie volgen dan dat [gedaagde 2] in ieder geval al in juli 2015 het besef had, althans behoorde te hebben, dat een profijtelijke voortzetting van de praktijk door Dent-Care niet meer tot mogelijkheden behoorde en dat Dent-Care wegens het ontbreken van voldoende middelen op korte termijn die praktijk had te beëindigen dan wel had over te dragen.
4.5.5.
Voormelde conclusie wordt niet anders indien in aanmerking wordt genomen, zoals [gedaagde 2] stelt, dat Dent-Care vanaf 1 januari 2015 nog diverse betalingen aan [eisers] heeft gedaan tot een bedrag van circa € 25.000,00. [gedaagde 2] heeft immers niet uitgewerkt en niet onderbouwd dat die betalingen hebben gezien op bestellingen ná 1 juli 2015 en/of zijn gedaan ná 1 juli 2015.
4.5.6.
Het vorenstaande leidt ertoe dat er vanuit dient te worden gegaan dat [gedaagde 2] begin juli 2015 wist dan wel behoorde te begrijpen dat Dent-Care niet aan haar betalingsverplichtingen jegens [eiser 1] en/of [eiser 2] zou kunnen voldoen ten aanzien van de goederen die zij na 1 juli 2015 van hen inkocht en dat Dent-Care daarvoor ook geen verhaal zou bieden. In die zin rust er een ernstig verwijt op [gedaagde 2] dat de verplichtingen uit de gegeven leveringsopdrachten uiteindelijk niet door Dent-Care zijn nagekomen.
4.5.7.
Op grond van alle voormelde feiten en omstandigheden is de kantonrechter van oordeel dat [gedaagde 2] (als bestuurder van Dent-Care) met haar handelwijze de in acht te nemen zorgvuldigheid jegens [eiser 1] en [eiser 2] grovelijk niet dan wel onvoldoende in acht heeft genomen en dat zij persoonlijk ernstig verwijtbaar heeft gehandeld.
4.6.
Er is geen grond gesteld of gebleken om bedoelde handelwijze niet aan [gedaagde 2] toe te rekenen. Onomstreden is voorts dat [eisers] door die handelwijze schade hebben geleden. Het onbetaald blijven van hun respectieve vorderingen is immers het rechtstreeks gevolg van de verwijtbare handelwijze van [gedaagde 2] . De slotsom is dat [gedaagde 2] jegens [eiser 1] en [eiser 2] persoonlijk aansprakelijk is uit hoofde van onrechtmatige daad, voor zover het de na 1 juli 2015 bestelde en ontvangen goederen betreft.
4.7.
Wat betreft de schade geldt het volgende.
4.7.1.
[eisers] hebben alle door Dent-Care onbetaald gelaten factuurbedragen als schade opgevoerd. Die facturen hebben echter deels betrekking op bestellingen en leveringen van vóór 1 juli 2015 ten aanzien waarvan onvoldoende grond is om aan te nemen dat [gedaagde 2] een verwijt treft. Van het door [eiser 1] opgevoerde factuurbedrag van € 12.368,19 is daardoor een gedeelte van € 1.318,40 (ofwel de bedragen van de facturen van 30 juni 2015) niet als schade aan te merken dat in causaal verband staat met het aan [gedaagde 2] te maken verwijt, zodat dienaangaande € 11.049,79 resteert. In het geval van [eiser 2] gaat het om een gedeelte van € 1.873,82, zijnde het bedrag van de factuur van 19 juni 2016, van de gestelde schade van € 2.299,38, zodat € 425,56 resteert.
4.7.2.
In voormelde bedragen is echter, zo hebben [eisers] erkend, een component van 21% aan omzetbelasting begrepen. Gesteld noch gebleken is echter dat de in de onbetaald gelaten facturen begrepen btw voor [eisers] een schadepost is geweest. Zonder nadere toelichting die ontbreekt, valt ook niet in te zien dat [eisers] deze berekende btw niet in aftrek hebben gebracht of hebben kunnen brengen op de door hen betaalde btw. Voormelde bedragen dienen dan ook te worden bijgesteld tot € 9.132,06 (100/121 × € 11.049,79) respectievelijk € 351,70 (100/121 × € 425,56).
4.7.3.
Over de in hoofdsom gevorderde bedragen hebben [eisers] vergoeding van contractuele rente gevorderd. [gedaagde 2] heeft niet weersproken dat Dent-Care in verband met het uitblijven van tijdige betaling contractuele rente van 1% per maand aan [eisers] is verschuldigd. Nu er met de ontbinding van Dent-Care vanuit moet worden gegaan dat van haar zijde geen betaling meer is te verwachten, moet de schade worden gesteld op voormelde bedragen, te vermeerderen met de contractuele rente gedurende de periode vanaf de vervaldata van de facturen van ná 1 juli 2015 tot en met 15 december 2015.
4.8.
De vordering jegens [gedaagde 2] is gebaseerd op een verbintenis uit onrechtmatige daad en voor de bepaling van de hoogte van de rentevergoeding uit hoofde van een onrechtmatige daad, verschuldigd wegens vertraging in de voldoening van een geldsom, geldt onverminderd artikel 6:119 BW, zijnde de wettelijke rente. Aangezien [gedaagde 2] als gevolg van haar onrechtmatig handelen jegens [eisers] schadeplichtig is, is zij zonder ingebrekestelling de wettelijke rente verschuldigd vanaf het moment waarop de schade is ingetreden (HR 3 oktober 2006, ECLI:NL:HR:2006:AW3559). Dit moment dient op 15 december 2015 bepaald te worden, zijnde de datum dat zeker werd dat van Dent-Care geen betaling meer te verwachten was en op haar geen verhaal meer mogelijk was. De wettelijke rente zal daarom vanaf 15 december 2015 tot aan die der algehele voldoening over de door [eisers] geleden schade worden toegewezen.
4.9.
[eisers] hebben tot slot een vergoeding gevorderd voor buitengerechtelijke kosten, door hen gesteld op bedragen van € 1.855,23 ( [eiser 1] ) respectievelijk € 344,91 ( [eiser 2] ), een en ander gebaseerd op de volgens hen toepasselijke algemene voorwaarden. Hiermee miskennen zij echter dat hun vordering niet is gebaseerd op een contractuele afspraak doch voortvloeit uit de wet. In zoverre is dit deel van de vordering niet toewijsbaar. Subsidiair hebben zij de toewijzing gevorderd van een vergoeding ter zake, gebaseerd op de dienaangaande geldende staffel. Hier miskennen [eisers] dat zij niets hebben gesteld over het laten verrichten van buitengerechtelijke incassohandelingen, terwijl uit niets blijkt dat de procedure is voorafgegaan door buitengerechtelijke correspondentie, in welke vorm en met welke inhoud dan ook. Tegen die achtergrond is er geen reden hen voor buitengerechtelijke kosten een vergoeding toe te kennen. Dit deel van de vordering zal dan ook worden afgewezen.
4.10.
Zowel [eisers] als [gedaagde 2] hebben weliswaar bewijs aangeboden, maar geen feiten of omstandigheden aangevoerd die, indien bewezen, tot een andere beoordeling van het geschil zouden kunnen leiden. Dat bewijsaanbod wordt daarom gepasseerd.
4.11.
Gelet op de uitkomst van voormelde beoordeling zal [gedaagde 2] worden veroordeeld in de proceskosten van [eisers] , zoals weer te geven in het dictum. [eisers] zullen worden veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde 1] . Nu echter gesteld noch gebleken is dat [gedaagde 1] meer of andere kosten heeft dan [gedaagde 2] , zullen de kosten van [gedaagde 1] op nihil worden gesteld.
4.12.
Wat partijen voor het overige hebben aangevoerd, behoeft gelet op het voorgaande geen afzonderlijke bespreking.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde 2] tot betaling aan [eiser 1] van een bedrag van € 9.132,06, te vermeerderen met de contractuele rente van 1% per maand vanaf de vervaldata van de onderliggende facturen van ná 1 juli 2015 tot en met 15 december 2015;
5.2.
veroordeelt [gedaagde 2] tot betaling aan [eiser 2] van een bedrag van € 351,70, te vermeerderen met de contractuele rente van 1% per maand vanaf de vervaldata van de onderliggende facturen van ná 1 juli 2015 tot en met 15 december 2015;
5.3.
veroordeelt [gedaagde 2] tot betaling aan [eiser 1] van de wettelijke rente over het in 5.1. genoemde bedrag (zowel de verschuldigde hoofdsom als de contractuele rente daarover) vanaf 15 december 2015 tot aan de dag der algehele voldoening;
5.4.
veroordeelt [gedaagde 2] tot betaling aan [eiser 2] van de wettelijke rente over het in 5.2. genoemde bedrag (zowel de verschuldigde hoofdsom als de contractuele rente daarover) vanaf 15 december 2015 tot aan de dag der algehele voldoening;
5.5.
veroordeelt [gedaagde 2] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [eisers] begroot op:
  • € 85,56 voor explootkosten
  • € 941,00 voor griffierecht
  • € 600,00 voor salaris gemachtigde (2,0 punten × tarief € 300,00)
  • € 100,00 voor nakosten
een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na de datum van het vonnis;
5.6.
veroordeelt [eisers] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [gedaagde 1] begroot op nihil;
5.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.F. Boele, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 25 april 2017.