Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
[B],
[C],
[B],
[C],
1.De procedure
- het vonnis in het vrijwaringsincident van 24 februari 2016,
- de conclusie van antwoord,
- de conclusie van repliek,
- de conclusie van dupliek,
2.De feiten
[G] en [H] .
4 december 2013 laswerkzaamheden uitgevoerd, bestaande uit het vastlassen van een opvulblok onder de stalen pilaren van de draagconstructie. Onder de stal bevond zich een mestkelder, waarin zich mest bevond. In de betonvloer boven de mestkelder zaten roosters.
3. De vordering3.1. OVM heeft in aanvulling op de als vaststaand aangenomen feiten het volgende gesteld.
4.Het verweer4.1. [A] heeft de vordering gemotiveerd betwist op de volgende gronden. Zij ontkent onrechtmatig of onzorgvuldig te hebben gehandeld. [A] heeft aan haar onderaannemer Staalbouw [E] opdracht gegeven om staalconstructies te plaatsen. [A] heeft daarbij geen opdracht gegeven om lassers in te huren. Staalbouw [E] heeft via [F] de lassers [G] en [H] ingeleend bij een uitzendbureau. [A] mocht er van uitgaan dat dit capabele krachten waren, met een ruime ervaring met lassen, en dat zij zelfstandig konden werken. Zij beschikten over de nodige materialen en brandblusmiddelen. [F] heeft hun een lasapparaat, lasdeken en brandblusser verstrekt. [A] heeft [G] toen uitdrukkelijk gewezen op de te nemen voorzorgsmaatregelen.
“Toen bekend werd dat er gelast moest worden heb ik nog aan [G] gezegd dat hij alles goed moest afdekken. Mijn werknemer [I] stond daar bij. Ik heb nog aangegeven dat hij het vloerkleed, dat daar lag kon gebruiken. Dit was een stuk vloerbedekking dat door [J] de medewerker van de opdrachtgever de dag voor de brand ook had gebruikt. [J] was toen namelijk ook in de stal aan het lassen en gebruikte voor het afdekken die natte vloerbedekking. (…) Ik heb niet gezien dat [G] en [H] (..) begonnen zijn met het lassen en vastzetten van de blokjes onder de kolommen. Ik heb [G] gewezen op het feit dat hij boven een kelder aan het lassen is en dat er brandgevaar kon zijn. Ik heb hem toen gezegd gebruik dat wat [J] ook gebruikt heeft om het goed af te dekken. Ik heb wel gesproken over brandgevaar maar ik denk niet dat ik ook expliciet heb gesproken over gassen die bij een mestkelder gevormd kunnen worden. Boven een kelder lassen of slijpen weet iedereen kan tot brandgevaar leiden. [G] heeft ook zelf gezien hoe [J] aan het lassen was.
€ 74.585,92. Daarnaast zijn enkele andere schadeposten onvoldoende onderbouwd of blijkt geen verband te bestaan tussen de brand en de opgevoerde schade. Ook is niet of onvoldoende rekening gehouden met ‘nieuw voor oud’.
- een factuur voor het aanbrengen van een aangebrachte elektra- en waterinstallatie, nu deze
installatie niet vergelijkbaar is met de installatie van vóór de brand, en er sprake is van
‘nieuw voor oud’,
- een factuur voor het opruimen van stormschade, omdat niet blijkt van enig verband tussen
zulke schade en de brand,
- de als schadepost opgevoerde gederfde winst (bedrijfsschade) is niet onderbouwd,
- rekeningen van de advocaat van OVM, waaruit blijkt van een aantal dubbeltellingen,
terwijl deze facturen voor het merendeel betrekking hebben op de onderhavige procedure
worden te zijn gemaakt in verband met het onderhavige proces, zodat zij dienen te worden
verwerkt in een eventuele vordering tot veroordeling in de proceskosten,
- kosten van de rapportage door Lengkeek betreffende de hoogte van de schade behoort niet
voor rekening van [A] te komen, omdat niet blijkt dat die rapportage enige
toegevoegde waarde heeft of heeft gehad. Immers, Lengkeek heeft slechts facturen van
verschillende partijen doorgestuurd naar OVM met een verzoek om betaling,
- de factuur van Gorissen & Van der Zande, omdat niet blijkt dat dit rapport voor de
onderhavige zaak relevant is geweest.
5.De beoordeling
artikel 6:74 BW als artikel 6:162 BW.
artikel 6:170 BW, zoals OVM heeft gesteld, verder onbesproken blijven.
€ 49.532,06 exclusief BTW.
€ 74.585,92.
[D] betwist op grond, dat deze niet of onvoldoende zijn gespecificeerd en/of onderbouwd. Bij repliek heeft OVM daarop verwezen naar de drie overgelegde rapporten van Lengkeek en de daarin opgenomen passages met betrekking tot deze schadepost. In het eerste rapport, aldus OVM, is al voorzien dat [D] bedrijfsschade zou lijden, maar dat daarover op dat moment nog onvoldoende informatie beschikbaar was.
JPR Advocaten) in totaal € 3.766,51 is niet toewijsbaar als door de verzekerde [D] als gevolg van door hem als gevolg van de brand geleden schade. Dat OVM als professionele verzekeraar behoefte had aan extern juridisch advies over de aanpak van de zaak regardeert [A] niet. Voor wat betreft die declaraties is OVM niet gesubrogeerd in het recht van de verzekerde ( [D] ) tot vergoeding van door [D] als gevolg van de brand geleden schade. Een andere rechtsgrond voor toewijzing van die nota’s is evenmin gesteld of gebleken.
6.De procedure
- de dagvaarding,
- de conclusie van antwoord,
- de conclusie van repliek en
- de conclusie van dupliek.
7.De feiten
a. een object, in aanbouw of gereed;b. de bouwcomponenten, materialen, hulpconstructies en/of hulpwerken die voor rekening en risico van een verzekerde op het bouwterrein of de montageplaats aanwezig zijn om blijvend in het werk ter worden verwerkt.
“Inzake ons advies om de rubriek “bestaande eigendommen opdrachtgever” mee te verzekeren op de CAR verzekering kan ik u meedelen dat bij een verzekerde som ad € 113.450,- de extra premie€ 800,- per jaar bedraagt. Ook hier verzoek ik u vriendelijk contact met ons op te nemen als u dit risico wenst te verzekeren.”[A] heeft vervolgens deze rubriek niet meeverzekerd.
het herstellen van het car gedeelte. Deze bij conclusie van repliek in vrijwaring kennelijk slechts gedeeltelijk overgelegde offerte vermeldt geen prijs. Daarnaast heeft [A] op 12 februari 2014 aan [D] een “offerte herbouw opstal” uitgebracht, met een opgave van de prijs van € 198.454,52 inclusief BTW voor
het herstellen van de brandschade voor het opstalgedeelte.
8.De vordering8.1. [A] heeft in aanvulling op de in de vrijwaringszaak als vaststaand aangenomen feiten het volgende gesteld. Alle bedragen, tot betaling waarvan zij in de hoofdzaak wordt veroordeeld op vordering van OVM, dient Achmea aan [A] te vergoeden op grond van de door haar voor haar bedrijf bij Achmea afgesloten bedrijfsverzekering, de‘Bedrijven Compact Polis’.
“mechanische ventilatie (…) en het geschikt maken voor automatisch voeren in de bestaande stallen.”
- betonwerk onder peil,
- vloeren op peil,
- metalen draagconstructie,
- prefab-wanden,
- systeemwanden,
- dak,
- deuren en ramen,
- ventilatie en
- stalinrichting.
“Roerende en onroerende zaken- die vanaf het begin van de bouwtermijn eigendom van de opdrachtgever zijn- of waarvoor hij op grond van de overeenkomst verantwoordelijk is- én die liggen binnen de invloedssfeer van het werk.Uitgezonderd hiervan zijn bouwcomponenten die door de opdrachtgever voor het werk worden gebruikt of beschikbaar zijn gesteld.”
“Wij vergoeden de schade die het gevolg is van de aansprakelijkheid van de verzekerde in zijn hoedanigheid waarin hij is verzekerd.”Hierop geldt slechts als beperking dat bedrijfsschade van een toekomstig gebruiker van ‘het werk’ niet voor vergoeding in aanmerking komt. In dit geval is, volgens [A] , geen sprake van een ‘toekomstig gebruiker’. De stal was immers al in gebruik bij [D] . De genoemde beperking is dus niet van toepassing.
[D] uitgekeerde bedrijfsschade te vergoeden, dan dient Achmea ditzelfde bedrag uit te keren aan [A] . [A] vordert ook vergoeding van aanvullende schade, zoals onderzoekskosten, van de kosten van de advocaat van OVM en buitengerechtelijke incassokosten, tot betaling waarvan zij in de hoofdzaak mocht worden veroordeeld.
9.Het verweer9.1. Achmea heeft de vordering gemotiveerd betwist op de volgende gronden.
ad € 42.795,86 is vastgesteld overeenkomstig de rapportage van de schade-experts. [A] heeft tegen die vaststelling geen bezwaar gemaakt.
10.De beoordeling
€ 151.249,97 exclusief BTW een aantal aanpassingen aan de kalverstal uit te voeren ten behoeve van mechanische ventilatie en het geschikt maken van de stal voor automatisch voeren. Dit werk was op 4 december 2013 bijna voltooid, toen de stal en het werk door brand verloren gingen. Voor het verlies van het werk heeft Achmea aan [A] schade vergoed tot een bedrag van (na aftrek van een eigen risico) in totaal € 42.795,86.
“Uitgezonderd hiervan zijn bouwcomponenten die door de opdrachtgever voor het werk worden gebruikt of beschikbaar zijn gesteld.”In haar visie had [D] de gehele stal aan haar voor het uitvoeren van de renovatie beschikbaar gesteld.
bouwcomponent”.
10.9. Voor [A] heeft deze verzekeringsovereenkomst in ernstige mate gefaald. Het moge zo zijn dat [A] (zoals in de hoofdzaak is vastgesteld) aansprakelijk is voor de brandschade op grond van een door haar zelf gemaakte fout, maar verzekeringen zijn juist ook bestemd ter bescherming tegen schade als gevolg van eigen fouten, vanzelfsprekend behoudens opzet, grove schuld, roekeloosheid of kwade trouw aan de zijde van de verzekerde, maar daarvan is in dit geval niets gesteld of gebleken.
11.De beslissingen
28 juni 2017