Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
1.De procedure
mr. Kötter. De standpunten zijn, mede aan de hand van pleitnota’s en de namens [Y] daaraan gehechte producties, toegelicht.
2.De feiten
“Dream It” gestart. Deze kledingzaak is gevestigd in Rijssen.
3.Het geschil
artikel 6 lid 2 onder j van de vennootschapsovereenkomst, onnodig personeel aangenomen en diverse zaken weggenomen die toebehoren aan de VOF, zoals de agenda en de computer.
28 december 2016 weer in staat was om haar werkzaamheden te hervatten, niets in de weg gelegd. [Y] bestrijdt voorts dat zij artikel 4 lid 2 van de vennootschapsovereenkomst heeft geschonden. Dat zij soms familieleden of bekenden thuis knipt, leidt niet tot de conclusie dat zij naast de VOF thuiskapster is. Ten slotte worden de agenda en de computer met enige regelmaat door [Y] na sluitingstijd meegenomen naar huis voor het bijhouden van de administratie.
4.De beoordeling in conventie en in reconventie
december 2016, met instemming van [Y] , weer heeft hervat, en dat, gelet op het verhandelde ter zitting, niet is gebleken dat dit tot een onwerkbare situatie heeft geleid, waarbij wordt meegewogen dat partijen, net zoals in de periode voordat de conflicten zijn ontstaan, op verschillende dagen dan wel dagdelen in de VOF aanwezig zijn en zij in die zin niet constant op elkaars lip zitten. In de omstandigheid dat partijen mogelijk niet meer in staat zullen zijn om gezamenlijk de inkoop te verrichten, ziet de voorzieningenrechter thans onvoldoende aanleiding om tot een andere conclusie te komen, nu partijen dit kunnen oplossen door met elkaar bijvoorbeeld af te spreken dat zij om de beurt de inkoop, al dan niet gezamenlijk met een ander personeelslid, zullen verrichten. Bovendien hebben beide partijen met de door hen summierlijk aangevoerde - en door de ander weersproken - feiten en omstandigheden onvoldoende onderbouwd waarom de ene partij en niet de andere partij de meest gerede partij is om de VOF voorlopig voort te zetten en bevatten de zich in het dossier bevindende stukken ook overigens onvoldoende concrete aanknopingspunten op basis waarvan de voorzieningenrechter hierover een beslissing kan nemen. Daarbij komt dat in de omstandigheid dat [X] enige maanden arbeidsongeschikt is geweest een complicerende factor is gelegen en dat het naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet redelijk is om dit thans in het nadeel van [X] mee te laten wegen, te meer nu niet op voorhand is uit te sluiten dat de partij die thans als meest gerede partij zou worden aangewezen om de VOF voort te zetten reeds daardoor een voorsprong heeft in de bodemprocedure.