ECLI:NL:RBOVE:2017:2240

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
19 mei 2017
Publicatiedatum
1 juni 2017
Zaaknummer
201148 / KG RK 17-404
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek tegen een bestuursrechter wegens vermeende vooringenomenheid

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Overijssel op 19 mei 2017 een verzoek tot wraking afgewezen. Verzoekster, die in persoon procedeerde, had mr. W.P.M. Elderman gewraakt, de rechter die belast was met de behandeling van haar zaak. Het wrakingsverzoek was gebaseerd op de stelling dat mr. Elderman vooringenomen was en het beginsel van hoor en wederhoor had geschonden. Verzoekster stelde dat de rechter de gemeente Hardenberg niet kritisch had bevraagd en zich te veel achter het standpunt van de gemeente had geschaard. Dit zou haar vertrouwen in een eerlijk proces hebben geschaad.

De wrakingskamer heeft vastgesteld dat de gronden voor wraking niet ter zitting van 21 april 2017 zijn vastgelegd, maar dat verzoekster voldoende gelegenheid heeft gehad om haar standpunten schriftelijk en mondeling toe te lichten. De wrakingskamer oordeelde dat de vrees voor partijdigheid van mr. Elderman niet objectief gerechtvaardigd was. De rechter heeft de thema's ter zitting bepaald en is gebonden aan de grenzen van de rechtsstrijd. De wrakingskamer concludeerde dat de handelwijze van mr. Elderman getuigde van een pragmatische aanpak en dat de andere door verzoekster aangevoerde gronden ook niet tot een toewijzing van het verzoek konden leiden.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek tot wraking afgewezen, waarbij werd opgemerkt dat tegen deze beslissing geen rechtsmiddel openstaat.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK OVERIJSSEL

Wrakingskamer
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rekestnummer: 201148 / KG RK 17-404
Beslissing van 19 mei 2017
in de zaak van
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster,
procederend in persoon.
welk verzoek strekt tot wraking van mr. W.P.M. Elderman, rechter in deze rechtbank.

1.De procedure

1.1.
Op de zitting van 21 april 2017 heeft verzoekster mondeling het verzoek tot wraking gedaan van mr. W.P.M. Elderman, bestuursrechter en in die hoedanigheid belast met de behandeling van de zaak (voorlopige voorziening) die is geregistreerd onder ZWO 17/723 PW PRM. Dit verzoek is op 28 april 2017 schriftelijk toegelicht.
1.2.
De reactie van mr. Elderman is op 25 april 2017 ontvangen. Daarbij heeft zij kenbaar gemaakt niet in de wraking te berusten.
1.3.
Op 12 mei 2017 is het wrakingsverzoek van verzoekster in het openbaar behandeld. Verzoekster is verschenen. Mr. Elderman, heeft laten weten niet te zullen verschijnen, tenzij de wrakingskamer anders zou verlangen.

2.Het verzoek

2.1.
Aan het verzoek tot wraking ligt ten grondslag dat uit de wijze waarop mr. Elderman de zaak ter zitting heeft behandeld en verzoekster heeft bejegend een zekere voor-ingenomenheid blijkt. Verzoekster heeft meer in het bijzonder naar voren gebracht dat mr. Elderman het beginsel van hoor en wederhoor heeft geschonden door de wederpartij, de gemeente Hardenberg, niet kritisch te bevragen maar in plaats daarvan van meet af aan zich achter het standpunt van de gemeente te scharen dat bepaalde informatie moest worden aangeleverd en dat, terwijl zij, verzoekster, niet in verzuim was. Verder betreft het proces-verbaal geen volledig weergave van de zitting. Bovendien heeft mr. Elderman niet gehandeld volgens het wrakingsprotocol van de rechtbank. Verzoekster heeft het vertrouwen verloren in mr. Elderman. Zij vreest geen eerlijk proces te krijgen.

3.Het verweer

Mr. Elderman berust niet in het wrakingsverzoek. Zij heeft aangevoerd dat zij ter zitting een poging heeft gedaan om uit de impasse te geraken door de gevraagde informatie over een bepaalde bankrekening tijdens de behandeling van de zaak ter zitting te downloaden en indien toegestaan door te sturen aan de gemeente, in welk geval na beoordeling ervan het recht op uitkering vanaf 1 februari 2017 zou kunnen worden hersteld. Daartoe, aldus mr. Elderman, was reden omdat de door verzoekster ingeleide voorlopige voorziening zag op het besluit tot opschorting en dat besluit door de daaropvolgende beëindigingsbeslissing geen effect meer had. Bij die stand van zaken kunnen vraagtekens worden gezet bij het procesbelang van verzoekster in haar verzet tegen het opschortingsbesluit, in welk geval een praktische oplossing naar haar oordeel de voorkeur verdiende.

4.De beoordeling

4.1.
De wrakingskamer stelt vast dat de gronden voor wraking niet ter zitting van 21 april 2017 zijn vastgelegd, maar verzoekster is daardoor geenszins in haar belangen geschaad, nu zij de gelegenheid heeft gekregen en gebruikt om haar motivering van het wrakingsverzoek op papier te zetten en ter zitting van de wrakingskamer toe te lichten. Haar brief van 28 april 2017, ingekomen ter griffie op 1 mei 2017, wordt in de beoordeling door de wrakingskamer betrokken.
4.2.
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet, die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een partij bij een geding een vooringenomenheid koestert. De vrees dat dit het geval zal zijn, dient objectief gerechtvaardigd te zijn. Dat betekent dat sprake moet zijn van concrete feiten en omstandigheden waaruit objectief de vrees voor partijdigheid van de rechter kan worden afgeleid. Daarnaast kan er onder omstandigheden reden zijn voor wraking, indien - geheel afgezien van de persoonlijke opstelling van de rechter in de hoofdzaak - de bij een partij bestaande vrees voor partijdigheid van die rechter objectief gerechtvaardigd is, waarbij rekening moet worden gehouden met uiterlijke schijn.
4.3.
De centrale klacht van verzoekster jegens mr. Elderman is dat de rechter ter zitting geen hoor en wederhoor heeft toegepast. Verzoekster bedoelt daarmee niet dat zij (of haar wederpartij) onvoldoende gelegenheid heeft gehad om haar standpunt uiteen te zetten en naar voren te brengen, maar zij bedoelt te zeggen dat mr. Elderman de gemeente niet kritisch heeft bevraagd, terwijl zij voor een dergelijke bevraging toch voldoende munitie heeft verschaft. Zo heeft zij aangevoerd dat de gemeente onder valse voorwendselen informatie bij de Belastingdienst heeft gevraagd en gekregen, dat de gemeente bepaalde informatie heeft achtergehouden, dat de gemeente valsheid in geschrift heeft gepleegd in de opgestelde rapportages en dat de gemeente volhardt bij het foute standpunt dat zij, verzoekster, in verzuim verkeert. Verzoekster heeft de indruk gekregen dat mr. Elderman haar niet hoorde, althans niet naar haar wilde luisteren, welke indruk zij hierop baseert dat de gemeente vervolgens niet ter verantwoording werd geroepen.
4.4.
De wrakingskamer volgt verzoekster niet in haar standpunt. Verzoekster miskent dat het de rechter is die de aan de orde zijnde thema’s ter zitting bepaalt. Indien een partij zich daarmee niet kan verenigen bijvoorbeeld omdat in haar ogen niet de juiste thema’s aan de orde komen of niet de juiste vragen zijn gesteld levert dat normaliter geen grond op voor een succesvolle wraking, maar zal zulks in beroep en eventueel hoger beroep aan de orde moeten worden gesteld, indien die partij zich met de uitkomst van de rechterlijke afweging niet kan verenigen.
De rechter is overigens niet geheel vrij in de bepaling van hetgeen ter zitting aan de orde komt; de rechter is gebonden aan de grenzen van de rechtsstrijd die in eerste instantie worden getrokken door de inhoud van (in dit geval) het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening, waaraan nog voorafgaat het onderzoek naar de vraag of degene die zich tot de rechter wendt met een bepaald verzoek in dat verzoek kan worden ontvangen.
4.5.
Blijkens het proces-verbaal van de zitting van 21 april 2017 heeft mr. Elderman enkele keren de vraag naar het procesbelang van verzoekster aan de orde gesteld. Dat is een vraag in het kader van het onderzoek naar de ontvankelijkheid van verzoekster in haar streven het opschortingsbesluit van 31 januari 2017 aan te tasten. Tegen de achtergrond van deze nog openstaande vraag heeft mr. Elderman de kortste route naar herstel van de uitkering gezocht. Hierin vermag de wrakingskamer geen vooringenomenheid ten nadele van verzoekster te zien. De handelwijze getuigt van een pragmatische aanpak, die tevens het risico van een onvoldoende procesbelang van verzoekster bij de voorlopige voorziening welk risico in een niet-ontvankelijkverklaring en dus in tijdverlies kan uitmonden, ecarteert.
4.6.
Ook de andere door verzoekster aangevoerde gronden kunnen niet tot een toewijzing van het verzoek leiden. Wat er ook zij van de stelling van verzoekster dat het proces-verbaal niet volledig zou zijn, dit proces-verbaal wordt na de zitting opgemaakt en kan geen aanleiding hebben gegeven voor de wraking zoals die ter zitting is gedaan.
4.7.
Het verzoek tot wraking kan bijgevolg niet slagen.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven door de mrs. J.A.O.M van Aerde, J.H. Keuzenkamp en A. Smedes in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.K. van Haren en in het openbaar uitgesproken op 19 mei 2017.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.