ECLI:NL:RBOVE:2017:2470

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
7 juni 2017
Publicatiedatum
15 juni 2017
Zaaknummer
C/08/191522 / HA ZA 16-418
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.G. Vermeulen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van onder bewind gestelde partij in civiele procedure

In deze civiele procedure, die plaatsvond voor de Rechtbank Overijssel, diende de vraag of de onder bewind gestelde eiser gerechtigd was om de procedure tegen de gedaagde, Grolsche Bierbrouwerij Nederland B.V., te voeren. De eiser, die een horecabedrijf exploiteerde, had een overeenkomst van onderverhuur met Grolsche en stelde dat deze niet voldeed aan zijn verplichtingen, wat leidde tot financiële problemen en uiteindelijk zijn faillissement. Grolsche betwistte de vorderingen van eiser en voerde aan dat eiser niet ontvankelijk was in zijn vorderingen omdat hij onder bewind was gesteld. De rechtbank oordeelde dat de bewindvoerder de formele procespartij was en dat eiser niet zelfstandig kon procederen. De rechtbank besloot de zaak aan te houden en gaf eiser de gelegenheid om de bewindvoerder op te roepen om in het geding te verschijnen. De zaak werd verwezen naar een rolzitting voor verdere behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer: C/08/191522 / HA ZA 16-418
Vonnis van 7 juni 2017
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen [eiser] ,
procesadvocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
behandelend advocaat: mr. W.L. Leefers te [plaats] ,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
GROLSCHE BIERBROUWERIJ NEDERLAND B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Enschede,
gedaagde partij,
hierna te noemen Grolsche,
advocaat: mr. A. Prascevic te Enschede.

1.De procedure

De procedure blijkt uit de navolgende stukken:
• de inleidende dagvaarding van 8 september 2016,
• de conclusie van antwoord met producties,
• de conclusie van repliek,
• de conclusie van dupliek met producties,
• een akte van de zijde van [eiser] houdende uitlating producties en overlegging
producties,
• een akte van de zijde van Grolsche houdende uitlating producties.
Daarna is bepaald dat vonnis zal worden gewezen. Het vonnis wordt per heden uitgesproken.

2.Feiten en standpunten van partijen

2.1
De feiten en standpunten worden op deze plaats slechts kort omschreven, gelet op het karakter van dit vonnis.
2.2
Op 27 februari 2012 is door [eiser] en Grolsche een overeenkomst van onderverhuur ondertekend, waaruit blijkt dat [eiser] ingaande 1 maart 2012 van Grolsche huurde de bedrijfsruimte aan de [adres] te [plaats] . Het betreft een horecabedrijf dat [eiser] ging exploiteren onder de naam Café [X] .
2.3
[eiser] stelt, in het kort gezegd, dat Grolsche, in strijd met hetgeen hem was toegezegd, heeft gefaald in coaching van hem. Ten onrechte heeft Grolsche bovendien te weinig startkapitaal aan [eiser] verstrekt. Dit startkapitaal was in ieder geval onvoldoende om noodzakelijke verbouwingswerkzaamheden uit te voeren, terwijl daarnaast Grolsche een geconstateerde lekkage in het pand niet als verhuurder op haar kosten wegnam, zodat [eiser] die kosten voor eigen rekening heeft moeten nemen. Ook een later door Grolsche verstrekt aanvullend krediet bleek uiteindelijk te laag. [eiser] moest daardoor op zoek naar een oplossing voor zijn financiële tekorten. In die tijd werd hij benaderd met de vraag of hij belangstelling had voor de exploitatie van Silverdome, een groot, als disco ingericht, specifiek gebouw nabij het industriegebied van de gemeente Huizen. [eiser] stelt dat hij daarover contact heeft gehad met Grolsche in de persoon van de heer [A] , en dat de heer [A] uiteindelijk aan hem toestemming heeft gegeven om een aanvang met de exploitatie te maken. Onderwijl ontstond er een huurachterstand met betrekking tot het pand in [plaats] .
2.4
Ondanks de contacten en besprekingen met Grolsche, die naar het oordeel van [eiser] positief verliepen, heeft Grolsche op enig moment de verstrekte kredieten opgezegd en de verschuldigde bedragen opgeëist. Omdat [eiser] daaraan niet kon voldoen, heeft Grolsche op 27 september 2013 het faillissement van [eiser] aangevraagd.
2.5
[eiser] stelt dat Grolsche, door niet te coachen, een te laag krediet ter beschikking te stellen, en uiteindelijk af te zien van een samenwerking met betrekking tot de exploitatie van café [X] in combinatie met Silverdome, en tenslotte het faillissement van [eiser] aan te vragen, jegens hem heeft gehandeld in strijd met de zorgvuldigheid die in het maatschappelijk verkeer betaamt. Door [eiser] wordt aan Grolsche verweten dat hij, door het handelen van Grolsche, volledig psychisch is ingestort, lijdende is geraakt aan een psychische stoornis en daarvan nog niet is hersteld. [eiser] stelt daardoor schade te hebben geleden. Zijn dwangopname in een inrichting werd gevolgd door arbeidsongeschiktheid. Naast immateriële schade is ook sprake van materiële schade die nog nader moet worden onderbouwd. [eiser] stelt voorts dat hij nog in onderhandeling met Grolsche was en dat Grolsche die onderhandelingen ten onrechte onverhoeds heeft afgebroken.
2.6
Dit alles leidt tot de vordering van [eiser] dat de rechtbank voor recht verklaart dat Grolsche jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld en schadeplichtig is, welke schade nader moet worden opgemaakt bij staat en vereffend volgens de wet.
2.7
Grolsche heeft de stellingen van [eiser] gemotiveerd betwist. Evenwel, voor alle andere weren stelt Grolsche dat [eiser] niet ontvankelijk is in zijn vorderingen. Grolsche stelt dat [eiser] door de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, op
7 oktober 2014 onder beschermingsbewind is gesteld ex artikel 1: 431 BW. Grolsche voert aan dat [eiser] dan ook niet op eigen naam, zoals in deze procedure aan de orde is, kan procederen. Het is de bewindvoerder die als formele procespartij in zijn hoedanigheid de eis tegen Grolsche had moeten instellen. [eiser] heeft daartegen op zijn beurt verweer gevoerd.

3.De beoordeling van het formele verweer

3.1
De rechtbank zal eerst over voornoemd formele verweer van Grolsche moeten oordelen alvorens er inhoudelijk in deze zaak kan worden geoordeeld. Dat oordeel luidt als volgt.
3.2
Door Grolsche is als productie 1 bij conclusie van antwoord in het geding gebracht de beschikking van de kantonrechter Midden-Nederland van 7 oktober 2014 waaruit blijkt dat over alle goederen die toebehoren of zullen toebehoren aan [eiser] , bewind is ingesteld ten gevolge van zijn lichamelijke of geestelijke toestand. Tot bewindvoerder is benoemd
[B] , die als zodanig handelt onder de naam Beter Bewind te Hilversum. Grolsche heeft gesteld en [eiser] heeft niet weersproken dat het onderhavige beschermingsbewind nog steeds voortduurt.
3.3
Uit hoofde van het bepaalde in artikel 1: 438 BW komt tijdens het bewind het beheer over de onder bewind staande goederen niet toe aan de rechthebbende, maar aan de bewindvoerder. In artikel 3: 1 BW is vastgelegd dat als goederen moeten worden aangemerkt alle zaken en alle vermogensrechten. In artikel 1: 441 BW is bepaald dat tijdens het bewind de bewindvoerder bij de vervulling van zijn taak de rechthebbende in en buiten rechte vertegenwoordigt.
3.4
In de onderhavige procedure vordert [eiser] niet slechts een verklaring voor recht dat Grolsche jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld, maar bovendien een schadevergoeding op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet. De rechtbank kwalificeert de rechten van [eiser] , die voortvloeien uit de door hem gestelde verbintenis uit de wet en die leiden tot een vordering ter vergoeding van schade, als vermogensrechten.
3.5
Dit leidt tot het oordeel van de rechtbank dat niet [eiser] zelf, maar zijn bewindvoerder gerechtigd is om de onderhavige procedure tegen Grolsche te voeren. Nu de rechtbank pas in de loop van dit geding op de hoogte is geraakt van het bewind, acht zij termen aanwezig om [eiser] alsnog in staat te stellen de bewindvoerder op te roepen om in het geding te verschijnen, opdat de bewindvoerder zich uit kan laten over de vraag of hij de onderhavige procedure als formele procespartij wil overnemen en voortzetten. [eiser] wordt dan ook in de gelegenheid gesteld een akte te nemen waaruit van oproeping van de bewindvoerder blijkt en daarbij een verklaring van de bewindvoerder in het geding te brengen, waarin deze zich uitlaat. (zie ook HR 7-3-2014, NJ 2015/69).
3.6
De procedure wordt dan ook verwezen naar na te noemen rolzitting, opdat [eiser] een akte kan nemen in vorenbedoelde zin. Iedere verdere beslissing in deze zaak wordt aangehouden.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1
Verwijst de zaak naar de rolzitting van deze rechtbank van 5 juli 2017 voor een akte aan de zijde van [eiser] als bedoeld in overweging 3.5 van dit vonnis.
4.2
Houdt voor het overige iedere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen te Almelo op 7 juni 2017 door mr. G.G. Vermeulen in het bijzijn van de griffier.