ECLI:NL:RBOVE:2017:2519

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
20 juni 2017
Publicatiedatum
20 juni 2017
Zaaknummer
08/770157-16
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplichtigheid aan zware mishandeling en poging tot doodslag met vuurwapen

Op 20 juni 2017 heeft de rechtbank Overijssel een 27-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar. De man werd schuldig bevonden aan medeplichtigheid aan zware mishandeling en poging tot doodslag. De zaak kwam voor de rechtbank na een onderzoek dat plaatsvond tijdens openbare terechtzittingen op 8 november 2016, 6 januari 2017, 7 maart 2017, 30 mei 2017 en 8 juni 2017. De officier van justitie, mr. A.C.J. Nettenbreijers, had een gevangenisstraf van 18 maanden geëist, waarvan 10 maanden voorwaardelijk.

De tenlastelegging omvatte medeplichtigheid aan een poging tot doodslag en zware mishandeling, waarbij de verdachte op 27 juli 2016 in Enschede een vuurwapen naar een medeverdachte had gebracht, die vervolgens op een slachtoffer schoot. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk gelegenheid, middelen en inlichtingen had verschaft voor het plegen van het misdrijf. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde had begaan, maar sprak hem vrij van andere tenlasteleggingen.

De rechtbank weegt bij de strafoplegging de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan mee. De verdachte had zijn broer, die zich in een conflictsituatie bevond, een geladen vuurwapen overhandigd, wat de rechtbank als zeer ernstig beschouwde. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze niet voldoende was onderbouwd. De rechtbank heeft de beslissing genomen op basis van de artikelen 287, 45 en 48 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08/770157-16
Datum vonnis: 20 juni 2017
Vonnis op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1989 in [geboorteplaats] ( [land] ),
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 8 november 2016, 6 januari 2017, 7 maart 2017, 30 mei 2017 en 8 juni 2017. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.C.J. Nettenbreijers en van hetgeen door de verdachte en diens raadsman R.F. Speijdel, advocaat te Enschede, naar voren is gebracht.
Ter terechtzitting van 6 januari 2017 is de tenlastelegging gewijzigd.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte primair wordt verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan medeplichtigheid aan een poging tot doodslag en subsidiair aan medeplichtigheid aan een poging tot zware mishandeling en meer subsidiair aan medeplichtigheid aan een bedreiging.
Voluit luidt de tenlastelegging – na wijziging - aan de verdachte, dat:
[medeverdachte] op of omstreeks 27 juli 2016 te Enschede ter uitvoering van het door die [medeverdachte] voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of één of meer andere personen opzettelijk van het leven te beroven, met een vuurwapen, althans een wapen meermalen, althans eenmaal op die [slachtoffer 2] en/of die andere persoon/personen heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
tot het plegen van welk misdrijf hij, verdachte op of omstreeks 27 juli 2016 te Enschede opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door dat wapen naar die [medeverdachte] te brengen;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, SUBSIDIAIR, ter zake dat
[medeverdachte] op of omstreeks 27 juli 2016 te Enschede ter uitvoering van het door die [medeverdachte] voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of één of meer onbekende personen opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een vuurwapen, althans een wapen meermalen, althans eenmaal op die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of die andere persoon/personen heeft geschoten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
tot het plegen van welk misdrijf hij, verdachte op of omstreeks 27 juli 2016 te Enschede opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door dat wapen naar die [medeverdachte] te brengen;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, MEER SUBSIDIAIR, ter zake dat
[medeverdachte] op of omstreeks 27 juli 2016 te Enschede [slachtoffer 1] en/of
[slachtoffer 2] en/of één of meer andere personen heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend met een vuurwapen, althans een wapen meermalen, althans eenmaal op die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of die andere persoon/personen geschoten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
tot het plegen van welk misdrijf hij, verdachte op of omstreeks 27 juli 2016
te Enschede opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft
verschaft, door dat wapen naar die [medeverdachte] te brengen.

3.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het primair tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
De vordering van de benadeelde partij Grosvenor dient te worden toegewezen tot een bedrag van € 500,- met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

4.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

5.De beoordeling van het bewijs

De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen, dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
[medeverdachte] op 27 juli 2016 te Enschede ter uitvoering van het door die [medeverdachte] voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, met een vuurwapen op die [slachtoffer 1] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
tot het plegen van welk misdrijf verdachte op 27 juli 2016 te Enschede opzettelijk gelegenheid en middelen heeft verschaft, door dat wapen naar die [medeverdachte] te brengen.
De rechtbank heeft geconstateerd dat in de vierde regel van de gewijzigde tenlastelegging niet de naam van [slachtoffer 1] wordt genoemd. De rechtbank heeft deze tenlastelegging verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
In geval van hoger beroep zullen de gebruikte bewijsmiddelen worden opgenomen in een aanvulling bij dit vonnis. De in die bewijsmiddelen voorkomende feiten en omstandigheden zijn redengevend voor deze beslissing.
De rechtbank heeft de eventueel in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte primair meer of anders is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

6.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij de artikelen 287, 45 en 48 Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het primair bewezenverklaarde levert op het misdrijf: medeplichtigheid aan poging tot doodslag.

7.De strafbaarheid van de verdachte

De raadsman heeft aangevoerd dat er sprake is van een noodweersituatie, maar heeft dit niet concreet onderbouwd.
Ook overigens vermag de rechtbank niet in te zien dat verdachte met vrucht aanspraak zou kunnen maken op een dergelijke strafuitsluitingsgrond. Het verweer wordt verworpen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

8.De op te leggen straf of maatregel

8.1
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. Ook neemt de rechtbank de volgende factoren in aanmerking.
Verdachte wist dat zijn broer zich in de binnenstad van Enschede in een conflictsituatie bevond. Desondanks heeft hij zijn broer in het bezit gesteld van een geladen vuurwapen door dat vuurwapen naar zijn broer te brengen en aan hem te overhandigen. Verdachte wist dat dit een doorgeboord vuurwapen was waarmee personen zouden kunnen worden gedood, dan wel zwaar zouden kunnen worden verwond. Verdachte heeft daarmee het risico genomen dat zijn broer dit wapen daadwerkelijk zou gebruiken op klaarlichte dag in het centrum van Enschede, waardoor willekeurige personen gedood, dan wel zwaar gewond hadden kunnen raken. Verdachte heeft niet alleen het slachtoffer, maar ook willekeurige personen ernstig in gevaar gebracht en zich daarvan onvoldoende rekenschap gegeven. Dat rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
De aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit maken naar het oordeel van de rechtbank oplegging van een vrijheidsstraf noodzakelijk waarvan het onvoorwaardelijke gedeelte langer is dan door de officier van justitie is geëist. De door de officier van justitie gevorderde straf doet naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende recht aan de ernst van het feit.

9.De schade van benadeelden

9.1
De vordering van de benadeelde partij
De gestelde schade is door de benadeelde partij niet voldoende onderbouwd. Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om zijn stelling alsnog nader te onderbouwen leidt tot een onaanvaardbare vertraging van de strafrechtelijke procedure.
De rechtbank zal de vordering van [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk verklaren.
De benadeelde partij kan zijn vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.

10.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 27 en 49 Sr.

11.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak/bewezenverklaring
  • verklaart bewezen, dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
  • verklaart niet bewezen wat aan verdachte primair meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij.
strafbaarheid
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert: medeplichtigheid aan poging tot doodslag;
  • verklaart verdachte strafbaar voor het primair bewezenverklaarde.
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 18 (achttien) maanden,
waarvan
6 (zes) maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren;
  • bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
  • bepaalt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
schadevergoeding
- bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk is in zijn vordering, en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.C.S. Koppes, voorzitter, mr. G.J. Stoové en
mr. H. Bloebaum, rechters, in tegenwoordigheid van J. Last, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 20 juni 2017.
Mr. Stoové is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.