ECLI:NL:RBOVE:2017:2663

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
17 januari 2017
Publicatiedatum
4 juli 2017
Zaaknummer
188659 / FT-RK 16.845
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling wegens gebrek aan goede trouw en onvermogen tot nakoming van verplichtingen

Op 17 januari 2017 heeft de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, uitspraak gedaan in een verzoekschrift van [verzoeker] en zijn partner [A] tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling (wsnp). De rechtbank had eerder op 24 oktober 2016 een tussenvonnis gewezen en op 10 januari 2017 vond de voortgezette behandeling plaats. Tijdens deze zitting verklaarde [verzoeker] dat hij psychische problemen heeft en hulp zoekt, maar dat zijn situatie nog niet stabiel genoeg is om aan de verplichtingen van de wsnp te voldoen. De rechtbank oordeelde dat [verzoeker] niet te goeder trouw is geweest in het ontstaan van zijn schulden, mede door zijn betrokkenheid bij identiteitsfraude en het huren van een auto zonder duidelijke reden. De rechtbank concludeerde dat [verzoeker] niet in staat is om de verplichtingen van de schuldsaneringsregeling na te komen, wat leidde tot de afwijzing van zijn verzoek. De rechtbank benadrukte dat indien [verzoeker] in de toekomst een stabiele situatie kan aantonen, hij opnieuw een verzoek kan indienen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Toezicht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummers: 188659 / FT-RK 16.845
datum vonnis: 17 januari 2017
Vonnis van de rechtbank Overijssel, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken, op de verzoeken van:

[verzoeker] ,

wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
verder te noemen: [verzoeker] .

Het procesverloop

[verzoeker] heeft samen met zijn partner, mevrouw [A] (hierna te noemen: [A] ), een verzoekschrift ingediend de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling uit te spreken.
De rechtbank heeft op 24 oktober 2016 een tussenvonnis gewezen.
Op 18 november 2016 en 9 januari 2017 zijn ter griffie brieven en schriftelijke bescheiden van [verzoeker] ontvangen.
De voortgezette behandeling van de zaken heeft plaatsgevonden op 10 januari 2017. Ter zitting zijn [verzoeker] en [A] verschenen. Van de behandeling heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
Het vonnis is bepaald op vandaag.
Op het verzoek van [A] zal afzonderlijk worden beslist.

De beoordeling

De feiten:
Het tussenvonnis wordt als hier herhaald en ingelast beschouwd.
Uit de door [verzoeker] voor de zitting van 10 januari 2017 overgelegde stukken blijkt dat [verzoeker] diverse strafrechtelijke aangiftes heeft ingediend van onder andere (identiteits)fraude.
De - zakelijk weergegeven - toelichting ter zitting van [verzoeker] en [A] :
Ter zitting heeft [verzoeker] verklaard dat hij tijdens de vorige zitting plankenkoorts had en nu een heel labiel moment heeft. Hij is vorig jaar bij de praktijkondersteuner van de huisarts geweest en hij gaat naar Mediant voor zijn agressieproblematiek. Er moet dit jaar wat gebeuren en als hij niet tot de wsnp wordt toegelaten dan gaat hij voor zichzelf beginnen, aldus [verzoeker] . Over de kwestie met de gehuurde auto heeft [verzoeker] verklaard dat hij geld heeft gekregen om de auto te huren en dat hij dat geld nodig had voor eten. [verzoeker] wist niet waarvoor hij die auto moest huren. Het ging hem alleen om het geld dat hij ervoor ontving. De gehuurde auto is weg en verder is er niks gebeurd, aldus [verzoeker] . [verzoeker] heeft verklaard dat hij niemand vertrouwt. Hij is drie jaar geleden ook bij de praktijkondersteuner en Dimence geweest in verband met zijn psychische problemen, maar alles kwam toen op straat te liggen. De agressieregulatietrainingen die hij heeft gevolgd moet hij weer opnieuw volgen, aldus [verzoeker] . Zijn dagelijks leven is één en al verdriet.
De motivering van de beslissing:
Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende aannemelijk geworden dat [verzoeker] ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend te goeder trouw is geweest. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Het ligt op de weg van de verzoeker, in dit geval [verzoeker] , om zijn goede trouw ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van zijn schulden aannemelijk te maken. Na de zitting van 17 oktober 2016 had de rechtbank nog twijfels en vragen over de achtergrond van de schulden en de goede trouw van [verzoeker] . [verzoeker] is vervolgens bij vonnis van 24 oktober 2016 in de gelegenheid gesteld zijn verklaringen ter zitting te onderbouwen met schriftelijke bewijsstukken. Hierop heeft [verzoeker] een schriftelijke toelichting gegeven over onder andere de ‘verdwenen’ huurauto en zijn er diverse strafrechtelijke aangiftes overgelegd.
De verklaringen die [verzoeker] volgens de processen-verbaal tijdens zijn aangiftes bij de politie heeft afgelegd waren voor de rechtbank aanleiding [verzoeker] op te roepen voor een voortgezette behandeling van zijn verzoek. Ook tijdens de voortgezette behandeling is [verzoeker] er echter niet in geslaagd de twijfels over zijn goede trouw ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van zijn schulden weg te noemen. Dit geldt met name ten aanzien van de door [verzoeker] gehuurde - en later verdwenen - auto.
[verzoeker] heeft in opdracht van een derde een auto gehuurd en hiervoor geld ontvangen. De auto is nooit teruggebracht en [verzoeker] heeft verklaard dat hij niet wist waarom hij de auto voor deze derde moest huren. Tijdens de zitting van 17 oktober 2016 heeft [verzoeker] niet gesproken over de kwestie met betrekking tot de huurauto en heeft hij slechts verklaard hij het slachtoffer is geworden van identiteitsfraude nadat zijn identiteitsgegevens waarschijnlijk uit zijn werkbus waren gestolen. Dit blijkt achteraf niet het geval te zijn geweest. Gebleken is dat [verzoeker] tegen betaling zijn persoonlijke gegevens heeft gebruikt ten behoeve van een derde waar hij, behalve een naam, naar eigen zeggen geen gegevens van heeft. De precieze gebeurtenissen betreffende de door [verzoeker] gestelde identiteitsfraude en de huur en verdwijning van de auto is niet duidelijk geworden. De rechtbank is van oordeel dat [verzoeker] onvoldoende aannemelijk heeft kunnen maken dat hij te goeder trouw is geweest ten aanzien van de als gevolg van de vermeende identiteitsfraude ontstane schulden.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat [verzoeker] de verplichtingen voortvloeiende uit de schuldsaneringsregeling naar behoren zal kunnen nakomen. De rechtbank baseert haar oordeel op het feit dat [verzoeker] ter zitting heeft erkend dat zijn psychische gesteldheid zorgelijk is en hij hulp nodig heeft. Er is op dit moment - voor zover de rechtbank bekend - nog geen adequate hulpverlening ingeschakeld die [verzoeker] helpt zijn psychische problemen onder controle te krijgen.
Ter zitting van 10 januari 2017 heeft [verzoeker] hevig geëmotioneerd verklaard dat hij een afspraak gaat maken bij Mediant. Hiermee is [verzoeker] op de goede weg, maar de situatie is thans nog niet voldoende stabiel. De rechtbank acht het op dit moment niet waarschijnlijk dat de wettelijke schuldsaneringsregeling succesvol zal kunnen worden doorlopen. Hiervoor is een bestendige stabiele situatie nodig.
De wettelijke schuldsaneringsregeling kent een aantal stevige verplichtingen, waaronder de verplichting om de bewindvoerder gevraagd en ongevraagd te informeren over alle relevante zaken en de verplichting om te proberen zoveel mogelijk geld voor de schuldeisers te sparen. De rechtbank acht het op basis van de huidige psychische situatie niet aannemelijk dat [verzoeker] al in staat zal zijn aan deze verplichtingen te voldoen. Indien [verzoeker] nu wel zou worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling en daarna blijkt dat de verplichtingen niet naar behoren worden nagekomen, dan zal de schuldsaneringsregeling tussentijds worden beëindigd en kan [verzoeker] gedurende tien jaar niet meer worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. In dat geval zal de (financiële) situatie waarschijnlijk verergeren in plaats van verbeteren. Mede hierom kan [verzoeker] naar het oordeel van de rechtbank op dit moment nog niet worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling.
Als de (psychische) situatie voldoende stabiel is en/of er adequate hulpverlening is op dat gebied kan [verzoeker] opnieuw een verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling indienen.
Het verzoek zal thans worden afgewezen op grond van artikel 288 lid 1, aanhef en onder b en c Faillissementswet (Fw.).

De beslissing:

de rechtbank:
wijst het verzoek af.
Gewezen door mr. M.M. Verhoeven, lid van genoemde kamer, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 januari 2017, in tegenwoordigheid van de griffier.