ECLI:NL:RBOVE:2017:2775

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
7 juli 2017
Publicatiedatum
13 juli 2017
Zaaknummer
C/08/204056 / KG ZA 17-218
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • W.K.F. Hangelbroek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de beslagvrije voet in kort geding tegen onrechtmatig handelen deurwaarder

In deze zaak, die zich afspeelt in het kort geding, vordert eiser [A] dat de voorzieningenrechter de deurwaarder [B] veroordeelt tot toepassing van de beslagvrije voet met terugwerkende kracht. De achtergrond van de zaak is dat [A] op 17 januari 2017 door de kantonrechter is veroordeeld om een bedrag van € 2.154,79 te betalen aan Stichting Pastoraal centrum Saron. Op 23 mei 2017 heeft [B] executoriaal beslag gelegd op de uitkering van [A] zonder toepassing van de beslagvrije voet. [A] heeft [B] verzocht om de beslagvrije voet toe te passen, maar [B] heeft dit geweigerd, stellende dat [A] niet de juiste informatie heeft verstrekt.

De voorzieningenrechter oordeelt dat [B] onrechtmatig heeft gehandeld door de beslagvrije voet niet toe te passen. De rechter stelt vast dat [A] recht heeft op de beslagvrije voet, ongeacht de informatieplicht die op hem rust. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen van [A] in conventie toe, inclusief de gevorderde buitengerechtelijke kosten, en veroordeelt [B] in de proceskosten. De vorderingen in reconventie van [B] worden afgewezen. Dit vonnis is uitgesproken op 7 juli 2017.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/204056 / KG ZA 17-218
Vonnis in kort geding van 7 juli 2017
in de zaak van
[A ],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. P. van der Veld te 's-Gravenhage,
tegen
[B],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. J. Klomp te Enschede.
Partijen zullen hierna ‘ [A ] ’ en ‘ [B] ’ genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties;
  • de aanvullende producties;
  • de eis in reconventie met producties;
  • de mondelinge behandeling;
  • de pleitnota van [A ] ;
  • de pleitnota van [B] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Bij vonnis van de kantonrechter in deze rechtbank van 17 januari 2017 is [A ] veroordeeld om in hoofdsom een bedrag ter hoogte van
€ 2.154,79 te betalen aan Stichting Pastoraal centrum Saron (hierna: Saron).
2.2.
Op 23 mei 2017 heeft [B] ten laste van [A ] executoriaal derdenbeslag gelegd onder ABP op de uitkering van [A ] in verband met het door [A ] aan Saron uit hoofde van het vonnis van de kantonrechter verschuldigde bedrag.
2.3.
Op 31 mei 2017 heeft [A ] van ABP schriftelijk bericht ontvangen dat door [B] op verzoek van Saron met ingang van 23 mei 2017 executoriaal beslag is gelegd op de gehele uitkering/het pensioen dat [A ] van ABP ontvangt.
2.4.
Zowel [A ] als diens advocaat hebben vervolgens [B] verzocht de beslagvrije voet toe te passen. Vanhomnmerig heeft daarop afwijzend gereageerd en heeft bericht dat geen beslagvrije voet wordt toegepast, aangezien [A ] weigert de juiste en volledige (naar waarheid) gegevens aan hem te verstrekken,

3.De vorderingen in conventie en reconventie en de standpunten van partijen

in conventie

3.1.
[A ] vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [B] veroordeelt:
a. tot toepassing van de beslagvrije voet met terugwerkende kracht vanaf het moment van beslaglegging tot op heden berekend op € 882,00 per maand, op straffe van een dwangsom van € 500,-- per dag dat hieraan niet worden voldaan met een maximum van € 500.000,00;
b. tot betaling van de buitengerechtelijke kosten begroot op € 375,00, te verhogen met de wettelijke rente vanaf de dag der verschuldigdheid tot aan de dag van algehele voldoening;
c. in de kosten van deze procedure, waaronder de nakosten.
3.2.
[A ] stelt daartoe - kort gezegd - dat hij ten gevolge van de beslaglegging door [B] op zijn gehele uitkering, zonder toepassing van de beslagvrije voet, niet meer in staat is om zijn vaste lasten te voldoen. Hij heeft aan zijn informatieplicht voldaan. [B] handelt onrechtmatig jegens [A ] .
3.3.
[B] voert verweer en stelt zich - kort gezegd - op het standpunt dat [A ] niet heeft voldaan aan zijn informatieplicht. [B] heeft ambtshalve vastgesteld dat [A ] niet woont en vast verblijft op het adres waar hij zich heeft laten inschrijven in de gemeentelijke basisadministratie, zodat voor [A ] geen beslagvrije voet geldt. Om in de situatie van [A ] te kunnen beoordelen of er een beslagvrije voet van toepassing is en welke norm er alsdan geldt, heeft [B] [A ] een brief gezonden, met daarbij een formulier. [A ] heeft evenwel niet de gevraagde informatie en gegevens verstrekt. Bovendien is de verkeerde partij gedagvaard en de verkeerde procedure aanhangig gemaakt. Saron had, als zijnde de opdrachtgever tot de beslaglegging, moeten worden gedagvaard en [A ] had voorts geen dagvaardingsprocedure aanhangig moeten maken, maar een verzoekschriftprocedure ex artikel 475e Rv. [B] heeft niet onrechtmatig gehandeld jegens [A ] . Evenmin heeft [A ] schade geleden. [A ] heeft [B] onnodig in een procedure betrokken. De schade die daaruit voor [B] voortvloeit, ter hoogte van
€ 2.118,40, dient te worden vergoed door [A ] .
in reconventie
3.4.
[B] vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- de vordering op grond van onrechtmatige daad van [B] op [A ] toewijst tot een bedrag van € 2.118,40, dan wel een bedrag dat de voorzieningenrechter in goede justitie redelijk acht, te vermeerderen met de wettelijke rente;
- dan wel [A ] te veroordelen in de werkelijke kosten van deze procedure, begroot op € 2.118,40, althans het liquidatietarief, te vermeerderen met de overige proceskosten, althans een bedrag dat de voorzieningenrechter in goede justitie redelijk acht;
- [A ] te veroordelen in de eventuele nakosten.
3.5.
Op de (overige) standpunten van partijen zal hierna, voor zover van belang, worden ingegaan.

4.De beoordeling in conventie en reconventie

4.1.
Het spoedeisend belang is gegeven, gelet op de aard van het gevorderde.
4.2.
Het meest verstrekkende verweer van [B] is dat [A ] de verkeerde partij heeft gedagvaard. Niet [B] , maar zijn opdrachtgever Saron, had moeten worden gedagvaard. Dat verweer slaagt naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet. Hoewel de stelling van [B] dat het Saron is in wiens opdracht hij beslag heeft gelegd, juist is, vloeit de in het geding zijnde verplichting, het vaststellen van de beslagvrije voet, voort uit de aan de deurwaarder bij wet opgedragen ambtelijke werkzaamheden. Het is dan ook [B] - en niet Saron als
opdrachtgever - die daarvoor in zijn hoedanigheid van executerende deurwaarder in rechte kan worden aangesproken door [A ] .
4.3.
[B] stelt zich voorts op het standpunt dat [A ] een verzoekprocedure ex artikel 475e Rv had moeten starten, nu [B] (ambtshalve) heeft vastgesteld dat [A ] niet woont of vast verblijft op het adres alwaar hij zich heeft laten inschrijven in de gemeentelijke basisadministratie. Ook die stelling kan niet slagen. [B] heeft ter onderbouwing van zijn stelling een uittreksel uit de GBA overgelegd. Nog afgezien van de omstandigheid dat het overgelegde uittreksel dateert van 20 februari 2017 (de beslaglegging heeft plaatsgevonden op 23 mei 2017), zijn inschrijvingen in de GBA niet doorslaggevend voor de vraag of [A ] op deze adressen zijn woonplaats heeft (gehad). Informatie uit de GBA levert immers geen dwingend bewijs op, maar kan slechts bij onduidelijkheid een aanwijzing vormen voor de werkelijke woonplaats of verblijfplaats.
Gelet hierop en op de omstandigheid dat [A ] in de onderhavige procedure ter zitting heeft gesteld dat hij zijn verblijfplaats heeft (gehad) bij een vriend aan [het adres] te [woonplaats] (zijnde de adresgegevens zoals die ook bij ABP bekend zijn), hetgeen [B] ter zitting vervolgens niet specifiek heeft weersproken, is de voorzieningenrechter van oordeel dat [A ] ten tijde van de beslaglegging en nog steeds een vaste verblijfplaats had en heeft.
Artikel 475e Rv - dat uitgaat van de situatie dat de schuldenaar niet in Nederland woont of vast verblijft - en de daarin voorgeschreven procedure bij de kantonrechter, waarnaar [B] verwijst, mist om die reden toepassing.
4.4.
Resteert de vraag of [B] de beslagvrije voet op nihil had mogen stellen.
4.5.
Wie in Nederland woont of vast verblijft, heeft recht op toepassing van de beslagvrije voet. Hij dient op grond van artikel 475g Rv aan de deurwaarder desgevraagd zijn bronnen van inkomsten op te geven, zodat in zoverre op hem een verplichting tot het verstrekken van informatie rust. Het niet-nakomen van deze verplichting heeft niet tot gevolg dat hij geen recht kan doen gelden op toepassing van de beslagvrije voet. Een daartoe strekkende bepaling ontbreekt in de wet, evenals een sanctie.
4.6.
Een dergelijk sanctie ontbreekt overigens ook in het geval sprake zou zijn van het achterwege laten van het verstrekken van inkomensgegevens van degene waarmee de beslagene een gezamenlijke huishouding voert. In dat geval is slecht halvering van de beslagvrije voet toegelaten. Hoewel [B] ter zitting naar voren heeft gebracht dat van een zodanige gezamenlijke huishouding sprake is, heeft hij die stelling niet met voldoende feiten onderbouwd. Het is de voorzieningenrechter ook niet gebleken dat [B] [A ] om inkomensgegevens heeft verzocht.
4.7.
Dat [B] de beslagvrije voet van [A ] heeft vastgesteld op nihil is in strijd met de wet. [B] handelt daarmee onrechtmatig jegens [A ] .
Dat [A ] daardoor schade heeft geleden is, mede gelet op de strekking van de beslagvrije voet om het bestaansminimum te waarborgen, naar het oordeel van de voorzieningenrechter evident.
4.8.
De beslagvrije voet dient onverwijld en met terugwerkende kracht te worden toegepast. De hoogte van de beslagvrije voet staat niet ter discussie.
4.9.
De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zijn niet betwist en komen de voorzieningenrechter niet onredelijk voor.
4.10.
De vorderingen in conventie worden toegewezen.
4.11.
De gevorderde dwangsom zal worden beperkt als volgt.
4.12.
Uit de toewijzing van het gevorderde in conventie vloeit voort dat het gevorderde in reconventie dient te worden afgewezen.
4.13.
[B] zal zowel in conventie als in reconventie als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Aangezien aan [A ] een toevoeging is verleend, zijn de kosten voor het uitbrengen van de dagvaarding (exclusief verschotten zoals informatiekosten) in debet gesteld. Deze kosten komen daarom niet voor vergoeding aan [A ] in aanmerking. De kosten aan de zijde van [A ] worden in conventie begroot op:
- dagvaarding € 1,90 (1,57 + 21% BTW)
- griffierecht 78,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 895,90.
De kosten aan de zijde van [A ] worden in reconventie begroot op:
- salaris advocaat
€ 408,00(factor 0,5 × tarief € 816,00)
Totaal € 408,00.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
5.1.
veroordeelt [B] jegens [A ] tot toepassing van de beslagvrije voet met terugwerkende kracht vanaf het moment van beslaglegging, zijnde 23 mei 2017, tot op heden berekend op € 882,00 per maand, op straffe van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag dat hij hieraan niet voldoet, tot een maximum van € 10.000,00 is bereikt,
5.2.
veroordeelt [B] tot betaling aan [A ] van de buitengerechtelijke incassokosten ter hoogte van € 375,00, te vermeerderden met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening,
5.3.
veroordeelt [B] in de proceskosten, aan de zijde van [A ] tot op heden begroot op € 895,90,
5.4.
veroordeelt [B] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [B] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.5.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.7.
wijst de vorderingen af,
5.8.
veroordeelt [B] in de proceskosten, aan de zijde van [A ] tot op heden begroot op € 408,00,
5.9.
verklaart dit vonnis in reconventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.K.F. Hangelbroek en in het openbaar uitgesproken op 7 juli 2017. [1]

Voetnoten

1.type: