In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 13 juli 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een ambtenaar, eiser, en de Minister van Economische Zaken, verweerder. Eiser was werkzaam bij de Algemene Inspectiedienst (AID) en is na een fusie overgegaan naar de Nederlandse Voedsel en Waren Autoriteit (NVWA). Eiser ontving een afbouwtoelage die na een herwaardering van zijn functie door verweerder werd verlaagd. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, omdat hij van mening was dat er geen kenbare grondslag was voor deze verlaging.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verlaging van de afbouwtoelage niet deugdelijk was gemotiveerd. De rechtbank oordeelde dat de overeenkomst die op 5 juli 2011 was gesloten tussen de betrokken overheidswerkgevers en vakbonden, niet duidelijk genoeg was om de verlaging van de afbouwtoelage te rechtvaardigen. De rechtbank benadrukte dat de onduidelijkheid in de overeenkomst niet voor risico van de individuele ambtenaar mocht komen. Aangezien er geen duidelijke basis was voor de verlaging, was verweerder niet bevoegd om deze te effectueren.
De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herstelde de afbouwtoelage naar het oorspronkelijke niveau. Tevens werd verweerder veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan eiser. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.