Op 18 juli 2017 heeft de Rechtbank Overijssel in Zwolle een vonnis in kort geding uitgesproken in de zaak tussen [eiser] en [gedaagden]. De procedure volgde op een geschil over de bevoegdheden van de maten in een maatschap, waarbij [eiser] vorderingen had ingesteld tegen [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.J. ter Wee, vorderde onder andere dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zich zouden onthouden van handelingen die de maatschap zouden kunnen schaden, en dat zij een dwangsom zouden betalen bij overtreding van het vonnis.
De feiten van de zaak tonen aan dat [eiser] en [gedaagde 1] jarenlang samen een tandartspraktijk hebben gevoerd, maar dat er een breuk is ontstaan na de opzegging van de maatschap door [eiser] in 2011. Sindsdien zijn er geschillen gerezen over de verdeling van het maatschapsvermogen en de rol van [gedaagde 2], die samenwerkt met [gedaagde 1]. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vorderingen van [eiser] onvoldoende onderbouwd waren en dat er geen spoedeisend belang was om de vorderingen toe te wijzen. De rechter benadrukte dat [gedaagde 1] zelfstandig bevoegd is tot het besturen van de maatschap, maar dat hij niet zonder toestemming van [eiser] belangrijke beslissingen kan nemen.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van [eiser] afgewezen en de kosten van de procedure gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. W.F. Boele op 18 juli 2017.