In deze zaak, die op 17 juli 2017 door de Rechtbank Overijssel is behandeld, heeft de gerechtsdeurwaarder Mathijs Kroep een kort geding aangespannen op basis van artikel 438 lid 4 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De zaak betreft een geschil over de eigendom van roerende zaken die in beslag zijn genomen van gedaagde. Eiser, een besloten vennootschap, had eerder conservatoir beslag laten leggen op deze zaken, die zich bevonden in een onroerende zaak van gedaagde. Gedaagde was eerder veroordeeld tot betaling van een bedrag aan eiser, maar er ontstond onduidelijkheid over de eigendom van de in beslag genomen goederen, die ook door belanghebbende werden geclaimd.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de gerechtsdeurwaarder bevoegd was om de executie door te zetten, omdat er onvoldoende bewijs was dat belanghebbende eigenaar was van de roerende zaken. De voorzieningenrechter oordeelde dat de bruikleenovereenkomst en de onderhandse koopovereenkomst niet voldoende waren om te concluderen dat er een rechtsgeldige eigendomsoverdracht had plaatsgevonden. De voorzieningenrechter heeft de gerechtsdeurwaarder in het gelijk gesteld en bepaald dat de openbare verkoop van de in beslag genomen roerende zaken op 18 juli 2017 kon doorgaan. Eiser werd veroordeeld in de kosten van de procedure, die tot dat moment waren begroot op € 287,00 aan griffierecht.