ECLI:NL:RBOVE:2017:3084

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
26 juli 2017
Publicatiedatum
2 augustus 2017
Zaaknummer
ak_17_395_verzet
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake belastingwaarde onroerende zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 26 juli 2017 uitspraak gedaan over het verzet van een opposant tegen een eerdere niet-ontvankelijk verklaring van zijn beroep. De opposant had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde waarde van zijn onroerende zaak door het Gemeenschappelijk Belastingkantoor Lococensus-Tricijn (GBLT), die op 29 februari 2016 was vastgesteld op € 945.000,-. Na een uitspraak op bezwaar op 27 december 2016, waarin het bezwaar ongegrond werd verklaard, heeft de opposant beroep ingesteld. Dit beroep werd op 14 april 2017 niet-ontvankelijk verklaard door de rechtbank, omdat de opposant niet tijdig de gronden van het beroep en een schriftelijke volmacht had ingediend.

Tegen deze niet-ontvankelijk verklaring heeft de opposant verzet aangetekend. Tijdens de zitting op 26 juli 2017 heeft de rechtbank de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van de opposant aanwezig was. De rechtbank heeft na de zitting onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan en het verzet ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de opposant onvoldoende had aangetoond dat hij de fax van 10 februari 2017, waarin hij in de gelegenheid werd gesteld om zijn beroep te onderbouwen, niet had ontvangen. De rechtbank concludeerde dat het beroep terecht niet-ontvankelijk was verklaard en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is gedaan door rechter P.H. Banda en ondertekend door griffier P.J.H. Bijleveld. De rechtbank heeft de mondelinge uitspraak op 26 juli 2017 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Bestuursrecht
Zittingsplaats Zwolle
Registratienummer: Awb 17/395
Schriftelijke uitspraak als bedoeld in artikel 28b van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van de enkelvoudige belastingkamer op het verzet van

[opposant] ,

wonende te [woonplaats],
gemachtigde: mr. A. Visscher.

Procesverloop

Bij beschikking van 29 februari 2016 heeft het Gemeenschappelijk Belastingkantoor Lococensus-Tricijn (GBLT; hierna te noemen: verweerder) ingevolge de Wet waardering onroerende zaken de waarde van de onroerende zaak [adres] in [plaats] per waardepeildatum 1 januari 2015 vastgesteld op € 945.000,-.
Bij uitspraak op bezwaar van 27 december 2016 heeft verweerder het hiertegen door opposant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak op bezwaar heeft opposant beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 14 april 2017 heeft de rechtbank met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Tegen deze uitspraak heeft opposant verzet gedaan.
Het verzet is ter zitting van 26 juli 2017 behandeld. Namens opposant is verschenen zijn gemachtigde, bijgestaan door [A] .
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan en het verzet ongegrond verklaard.
Per brief van 3 oktober 2017 heeft de Hoge Raad de rechtbank meegedeeld dat door opposant tegen de uitspraak van 26 juli 2017 beroep in cassatie is ingesteld. In deze brief verzoekt de Hoge Raad de rechtbank om de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke uitspraak.

Overwegingen

1. Verzet, als bedoeld in artikel 8:55 van de Awb, betreft uitsluitend de vraag of de rechtbank ten onrechte tot vereenvoudigde behandeling is overgegaan wegens – in dit geval – de kennelijke niet-ontvankelijkheid van het beroep. ‘Kennelijk’ betekent dat over de uitkomst van de procedure in redelijkheid geen twijfel mogelijk is.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen de uitspraak op bezwaar van 27 december 2016 op
3 februari 2017 ontvangen. Dit betreft een pro forma-beroep. In het beroepschrift is door de gemachtigde het faxnummer vermeld waarop zij bereikbaar is.
In een brief van 10 februari 2017, diezelfde dag per fax verzonden, heeft de rechtbank opposant, toen eiser, in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken de gronden van het beroep en een machtiging in te dienen. Per brief van 20 maart 2017, door de rechtbank ontvangen op 10 april 2017, heeft gemachtigde van opposant de rechtbank meegedeeld de fax niet te hebben ontvangen en verzocht om tot 21 april 2017 het beroepschrift te mogen aanvullen. Verder verzoekt gemachtigde de rechtbank in deze brief om berichten niet per fax aan haar te zenden.
3. De rechtbank heeft het beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, omdat opposant niet binnen de gestelde termijn de gronden van het beroep en een schriftelijke volmacht heeft ingediend.
4. Ter onderbouwing van zijn stelling dat hij de fax van 10 februari 2017 niet heeft ontvangen heeft opposant in verzet een e-mail van [X] , met daarbij gevoegd een overzicht van de gespreksrapportages van de telefooncentrale uit de periode 15 februari 2017 tot en met
25 februari 2017, overgelegd. [X] is medewerker bij de beheerder van de telefooncentrale waar alle faxberichten gericht aan het kantoor van gemachtigde van opposant binnenkomen.
In de overgelegde e-mail verklaart [X] dat uit de gespreksrapportages niet blijkt dat er een fax van de rechtbank naar het faxnummer van het kantoor van gemachtigde is gestuurd.
5. De rechtbank stelt vast dat uit het bij het faxbericht behorende verzendoverzicht blijkt dat de brief van 10 februari 2017 diezelfde dag succesvol per fax is verzonden naar het nummer dat staat vermeld op het beroepschrift van 2 februari 2017. De rechtbank acht het daarom aannemelijk dat de fax op 10 februari 2017 naar gemachtigde van opposant is verzonden.
Reeds nu de door opposant overgelegde e-mail en gespreksrapportages zien op de periode van 15 februari 2017 tot en met 25 februari 2017, vormen deze stukken naar het oordeel van de rechtbank een onvoldoende gemotiveerde betwisting van de ontvangst van meerbedoelde fax door de gemachtigde van opposant. Ook hetgeen opposant in verzet overigens heeft aangevoerd legt onvoldoende gewicht in de schaal om aan te nemen dat (gemachtigde van) opposant de fax van 10 februari 2017 niet heeft ontvangen.
6. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het beroep terecht niet-ontvankelijk is verklaard en dat het verzet ongegrond is.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Banda, rechter, en door hem en mr. P.J.H. Bijleveld als griffier ondertekend. Uitgesproken in het openbaar op 26 juli 2017.